Het leefmilieu voor een duurzamere stad: stand van zaken
- Voeding
- Groene ruimten
- Mobiliteit
- Het milieu: stand van zaken
- Studie
- Gezondheid
Inhoud
-
Meerjarenplannen voor het milieu
-
Invoering van de lage-emissiezone: verwachtingen
-
Invoering van de lage-emissiezone: de voorlopige resultaten ?
-
De mobiliteit van de bedrijven via de bedrijfsvervoerplannen 2017
-
Good food: Professionele landbouw in het Brussels Gewest
-
Collectieve en familiale moestuinen
-
De strategie "Good food" in een schoolmilieu
-
Impact van de voeding op het leefmilieu
-
Burgers verzamelen gegevens over de Brusselse biodiversiteit ("crowdsourcing")
-
Onderzoek en synthese van de kennis: Perceptie van de woonomgeving
-
Het speelnetwerk
-
Sport en groene ruimten in Brussel
-
Stedelijk metabolisme, balans van de materialen- en energiestromen
-
Wat waren de effecten van de eerste COVID-19-lockdown op het leefmilieu?
-
Vergroening om stedelijke ruimten koeler te maken: op de natuur gebaseerde oplossingen
-
Vergroening om de plaatselijke blootstelling aan luchtverontreiniging te verminderen: op de natuur gebaseerde oplossingen
-
Vergroening om de plaatselijke blootstelling aan lawaai te verminderen: op de natuur gebaseerde oplossingen
-
Lees verder
Reeds meerdere jaren organiseert het Gewest vele acties op verschillende niveaus ( gebouw, wijk, stad) om Brussel deel te laten uitmaken van een duurzame stadsdynamiek. Het doel is om op een evenwichtige manier de economische ontwikkeling, de levenskwaliteit en de solidariteit met elkaar te verzoenen en tegelijk een antwoord te bieden voor de talrijke milieu-uitdagingen die zich in het Gewest voordoen.
Over het algemeen draagt het gewestelijk milieubeleid bij tot het verhogen van de duurzaamheid van de stad, door de milieu-impact te verminderen (zowel op het globale als op het lokale niveau), de veerkracht te verhogen en de levenskwaliteit van de Brusselaars te verbeteren.
Er zijn trouwens bepaalde acties op het vlak van leefmilieu die deel uitmaken van transversale beleidsmaatregelen op verschillende niveaus en die bijdragen tot de realisatie van een “duurzame stad-strategie” waarin milieubekommernissen worden gecombineerd met sociale en economische bekommernissen.
Meerjarenplannen voor het milieu
Focus - Actualisering: augustus 2023
Strategische plannen voor het milieu- en energiebeleid
Het Gewest biedt vele antwoorden op de druk die wordt uitgeoefend op het leefmilieu en de levenskwaliteit, gaande van wetgeving tot sensibilisering. Een hele reeks aan plannen of programma’s in verband met het leefmilieu worden uitgevoerd door Leefmilieu Brussel, alleen of in samenwerking met andere overheidsinstanties.
De onderstaande plannen hebben meestal betrekking op het volledige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG).
Ze werden gegroepeerd per milieudomein waarop ze betrekking hebben.
Luchtkwaliteit, energie en klimaatwijziging
Omdat de problematiek in deze 3 domeinen intiem verweven is, heeft het Gewest een geïntegreerd beleid ontwikkeld om de gewestelijke doelstellingen te behalen voor het verminderen van het energieverbruik, het verbeteren van de luchtkwaliteit en het beperken van de uitstoot van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3).. Het wettelijk luik van dit geïntegreerd beleid bestaat uit het BWLKE of Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing (beter gekend onder zijn Franse benaming COBRACE) . Dit werd goedgekeurd op 2 mei 2013. Het bevat onder andere de reglementering op de energieprestaties van de gebouwen, de luchtkwaliteit, de bedrijfsvervoerplannen, de Europese regeling van de handel in broeikasgasemissierechten,... Het zorgt voor een wettelijke basis voor een reeks van maatregelen zoals die rond de "Low Emission Zone", het parkeren buiten de openbare weg, de verbetering van de milieuprestaties van de voertuigen, de internationale investeringen in het klimaat,... Deze code werd sindsdien verschillende kerener aangepast, waaronder in juni 2021 om er regionale doelstellingen voor de vermindering van broeikasgasemissies voor de komende decennia in op te nemen.
Dit wetboek voorziet in de geïntegreerde planning van de toekomstige maatregelen in de domeinen lucht, energie en klimaat via onder anderen de publicatie, om de vijf jaar, van één regionale Lucht-Klimaat-Energieplan:
- Gewestelijk Lucht-Klimaat-Energieplan (.pdf): dit plan behandelt de belangrijkste vervuilende sectoren en alle aspecten van deze drie thema’s, met inbegrip van de energie-efficiëntie, het toezicht op de luchtkwaliteit, de aanpassing aan de klimaatveranderingen en de hernieuwbare energiebronnen. Dit plan werd goedgekeurd op 27 april 2023. Deze tweede versie van het plan maakt deel uit van het verhogen van de ambitie van het gewest op het gebied van de vermindering van broeikasgasemissies, en legt nadruk op de doelstelling van koolstofneutraliteit tegen 2050. Dit plan is gericht op de sectoren die de meeste broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen uitstoten (gebouwen, vervoer, enz.) en moedigt ook de productie van hernieuwbare energie aan.
Andere plannen in verband met deze thema’s zijn:
- Het Noodplan bij verontreinigingspieken: besluit gepubliceerd op 31 mei 2018
- De RENOLUTION-strategie, die overeenstemt met de strategie voor de renovatie van gebouwen voor 2030-2050 en waarmee wordt beoogd de energieprestaties van gebouwen te verbeteren. De verwarming van gebouwen (woningen en kantoren) vertegenwoordigt meer dan 70% van het regionale energieverbruik
- Het gewestelijk mobiliteitsplan Good move (zie de onderstaande plannen van andere instanties: mobiliteit), dat een aanzienlijke invloed heeft op de luchtkwaliteit en het klimaat, aangezien de transportsector de belangrijkste oorzaak is van de verontreinigende stoffen in de lucht en de tweede emissiebron van broeikasgassen.
Water
- Waterbeheerplan 2022-2027: dit plan wil een globaal en geïntegreerd antwoord bieden op alle uitdagingen in verband met het waterbeheer in Brussel. Het omvat bovendien twee belangrijke documenten: het beheerplan voor overstromingsrisico’s en het register met beschermde zones. Deze derde versie van het Waterbeheerplan werd goedgekeurd op donderdag 22 juni 2023. Het is nog steeds gericht op het geleidelijk bereiken van de ambitieuze milieudoelstellingen voor het oppervlaktewaterEr wordt gewoonlijk een onderscheid gemaakt tussen zeewater en binnenwater, wat op zijn beurt in oppervlaktewater en grondwater wordt onderverdeeld. Het oppervlaktewater wijst op het water dat op de oppervlakte van de aarde afvloeit of stagneert en bevat het water van de meren, rivieren en waterpartijen (vijver, kunstmatige bekkens, poelen, ...)., het grondwater en de beschermde gebieden in overeenstemming met de Europese Kaderrichtlijn Water. Dit plan houdt rekening met de specifieke kenmerken van ons stadsgewest (aanzienlijke ondoorlaatbaarheid van de bodem, hoge bevolkingsdichtheid) om passende antwoorden te bieden. Het beoogt de weerbaarheid van onze stad tegen de klimaatveranderingen te vergroten -en als zodanig bevat het maatregelen om droogteperiodes te voorkomen en te beheersen-, om een rationeel en duurzaam gebruik van water te bevorderen, of om de waterlopen, wateroppervlakken en vochtige zones in onze stedelijke omgeving te vrijwaren. Het plan beschouwt water ook als een hernieuwbare energiebronHernieuwbare energie is energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen. (RICHTLIJN 2009/28/EG)..
- Gewestelijk programma voor pesticidereductie 2018-2022: goedgekeurd op 19 juli 2017 (zie verder).
Gezondheid
- Zie de plannen van andere instanties hieronder: het Nationaal Actieplan Milieu-Gezondheid
- Gewestelijk programma voor pesticidenreductie 2018-2022 - goedgekeurd op 19 juli 2017 (zie hier onder).
Afval- en grondstoffen, circulaire economie
- Vijfde "Afvalstoffenplan", het "Hulpbronnen- en afvalbeheerplan 2018-2023" (in samenwerking met het Gewestelijk Agentschap voor Netheid - ANB of Net Brussel): dit streeft naar « zero afvalHet begrip “zero afval” verwijst naar een idee, een manier van leven en een maatschappelijke beweging. De idee, die door enkele pioniers geopperd wordt, is om te gaan naar burgers, gezinnen, organisaties of ook industriële processen die functioneren zonder daarbij afval te produceren, en als logische aanvulling ook door minder hulpbronnen te verbruiken. Hoewel het bereiken van nul afval waarschijnlijk onmogelijk is, zegt de radicale uitdrukking van dit begrip iets over de ambitie die erachter zit: alle facetten van hoe iets functioneert, moeten opnieuw geëvalueerd worden met als doel een drastische vermindering van de productie van afvalstoffen.” », via een drievoudige doelstelling: een omschakeling naar duurzamere en meer circulaire consumptiepraktijken verankeren; de bewaring en de nuttige toepassingGenerische term die de processen en gedragingen omvat betreffende materiaal- en organische recycling en energievalorisatie van afval, alsook hergebruik en regeneratie. van grondstoffen, indien mogelijk lokaal, maximaliseren; en de economische aanbodsector overhalen om de circulaire praktijk mee te concretiseren. Het werd goedgekeurd op 22 november 2018.
In mei 2021 vond een tussentijdse evaluatie plaats, waarbij de concrete resultaten halverwege de looptijd werden geanalyseerd en de standpunten van de Brusselse belanghebbenden werden geraadpleegd en verzameld, teneinde een reeks aanbevelingen op te stellen die tijdens het tweede deel van de periode moeten worden uitgevoerd.
- Shifting Economy, de nieuwe economische transitiestrategie 2022-2030 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, onder leiding van Leefmilieu Brussel, Brussel Economie Werkgelegenheid, Hub.brussels en Innoviris: een voortzetting van het Gewestelijk Programma Circulaire EconomieDe circulaire economie is een productie- en consumptiemodel dat bestaat uit het zo lang mogelijk delen, hergebruiken, repareren, renoveren en recycleren van bestaande producten en materialen, zodat ze hun waarde behouden. (of GPCE) van 2016, maar breder van opzet en ambitieuzer. Ze richt zich op de transformatie van de Brusselse economie om die koolstofvrij, regeneratief, circulair, sociaal, democratisch en digitaal te maken. Het werd aangenomen op 31 maart 2022.
Groene ruimten, biodiversiteit, Zoniënwoud
- Natuurplan 2016-2020: dit plan voorziet in maatregelen om stedelijke ontwikkeling te combineren met de natuur, door het accent te leggen op biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., de bescherming en de ontwikkeling van de natuur. Het werd goedgekeurd op 14 april 2016.
- Beheerplan van de Natura 2000-gebieden: 3 Natura 2000-gebieden werden geïdentificeerd via aanwijzingsbesluiten in het Brussels Gewest:
- BE10000002: Bossen en open gebieden in het zuiden van het Brussels Gewest - complex Verrewinkel - Kinsendaal: goedgekeurd op 24 sept. 2015. De uitbreiding van dit gebied werd goedgekeurd op 7 februari 2019.
- BE10000003: Beboste en vochtige zones van de Molenbeekvallei in het noordwesten van het Brussels Gewest: goedgekeurd op 28 april 2016.
- BE10000001: Het Zoniënwoud met bosranden en aangrenzende beboste domeinen en de vallei van de Woluwe - complex Zoniënwoud - Vallei van de Woluwe: goedgekeurd op 14 avril 2016.
Door de goedkeuring van deze verschillende besluiten heeft de regering deze gebieden als Speciale beschermingszone (SBZ) erkend. Leefmilieu Brussel moet nu voor deze zones een beheerplan opstellen, in samenwerking met de eventuele betrokken eigenaars en gebruikers (andere dan het Gewest).
- Beheerplan voor het Brussels Zoniënwoud, opgesteld door Leefmilieu Brussel in samenwerking met Monumenten en Landschappen: goedgekeurd door het besluit van 4 april 2019.
- (Interregionale) Structuurvisie voor het Zoniënwoud getekend door de 3 gewesten in 2008.
- Richtplan voor het inter-gewestelijk gebied Neerpede (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en Vlezenbeek-Sint Anna Pede (Vlaanderen) - goedgekeurd in sept. 2014
- Gewestelijk programma voor pesticidenreductie 2018-2022- goedgekeurd op 19 juli 2017 (zie hieronder).
- Zie de plannen van andere instanties hieronder: Belgische nationale strategie biodiversiteit 2020
Geluid
- Plan QUIET.BRUSSELS, derde plan van de preventie en bestrijding van geluidshinder voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, goedgekeurd op 28 februari 2019. De doelstellingen: de gevolgen van geluidshinder op de gezondheid verminderen, iedereen de mogelijkheid bieden toegang te krijgen tot rust en de aantrekkingskracht van de stad vrijwaren.
Pesticiden
- Gewestelijk Programma voor Pesticidenreductie 2018-2022, dat voornamelijk gericht is op de vermindering van de risico’s en effecten van pesticiden (en in tweede instantie van biociden): goedgekeurd op 19 juli 2017. De versie 2023-2027 van het plan is tussen januari en maart 2022 ter openbare raadpleging voorgelegd. De aanpassing van het ontwerpplan is momenteel aan de gang, met het oog op publicatie in december 2022.
Voeding
- Strategie Good Food « Naar een duurzamer voedingssysteem in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest » gedragen door Leefmilieu Brussel en de cel Landbouw van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel (GOB): ze wil voeding centraal stellen in de stadsdynamiek door voeding in al haar dimensies te benaderen: economisch, sociaal en vanuit milieuoogpunt. De ambitie is dubbel: « beter produceren », dat wil zeggen lokaal gezonde voeding kweken en verwerken met respect voor het milieu; en "goed eten", dat wil zeggen smakelijke, evenwichtige voeding binnen ieders bereik brengen, waarbij zoveel mogelijk lokale producten worden gebruikt. Ze werd goedgekeurd in maart 2015.
De evaluatie van deze strategie, die in 2020 is uitgevoerd, heeft tastbare vooruitgang op dit gebied aan het licht gebracht, maar ook zwakke punten en kansen voor de toekomst. De GoodFood2-strategie (2022-2030) zal in 2021 het voorwerp uitmaken van een proces van gezamenlijke opbouw met alle belanghebbenden in het veld, om de belangrijkste oriëntaties en doelstellingen te bepalen, die in 2022 in acties zullen worden omgezet.
Bodem
- De strategie "Good Soil", die werd opgestart om een geïntegreerd en duurzaam bodembeheer te ontwikkelen en die tot doel heeft de Brusselse bodem en al zijn essentiële functies te beschermen en te herstellen, door alle bedreigingen aan te pakken: naast bodemverontreiniging door chemische verontreinigende stoffen zal ook worden gekeken naar de fysische en biologische aspecten van de bodem. Het basisprincipe van deze strategie bestaat erin om voor elk bodemtype het gepaste gebruik van de bodem te bepalen (natuur, landbouw, water- of klimaatbeheer, infrastructuur, enz. Dit is met name gebaseerd op kennis van de bodemkwaliteit, die moet worden ontwikkeld.
Plannen van andere instanties met belangrijke milieu-impact
De resultaten van het milieu- en energiebeleid van het Gewest worden onvermijdelijk ook beïnvloed door maatregelen en prioriteiten in aanverwante politieke domeinen. De onderstaande opsomming beperkt zich tot de belangrijkste meerjarenplannen en -programma's.
Gewestelijke beleidsverklaring
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
Het Gewestelijk Plan voor Duurzame ontwikkeling (GPDO) werd goedgekeurd op 12 juli 2018. De doelstellingen die door het toekomstige GPDO worden nagestreefd, vormen de basis voor tal van maatregelen en acties in het lucht-klimaat-energie-plan en het waterbeheerplan bij voorbeeld die de modaliteiten van de actiepijlers van het GPDO preciseren, zoals mobiliteit, ruimtelijke ordening, beheer van het blauwe netwerk, enz.
Mobiliteitsplan
Het regionale mobiliteitsplan 2020-2030 "Good Move" werd in 2020 door de regering goedgekeurd. Daarin worden de voornaamste beleidslijnen op het gebied van mobiliteit uitgestippeld.
Het Gewest steunt ook op andere thematische strategische plannen, zoals het voetgangersplan, het fietsplan, het parkeerbeleidsplan en het goederenvervoerplan. Deze instrumenten worden momenteel geactualiseerd om ervoor te zorgen dat ze in overeenstemming zijn met de ambities van het nieuwe plan Good Move 2020-2030 op het gebied van mobiliteit en verkeersveiligheid. Deze nieuwe documenten zullen "roadmap" worden genoemd.
De maatregelen voorzien in het vervoershoofdstuk van het lucht-klimaat-energieplan zijn bedoeld als aanvulling bij het plan teneinde de gewestelijke doelstellingen op het vlak van luchtkwaliteit en broeikasgassenemissies te kunnen halen. Zo voorziet het LKE-plan een aantal acties om het wagengebruik te rationaliseren en alternatieven voor de personenwagen te bevorderen.
Persistente organische verontreinigende stoffen
In België valt het Verdrag van Stockholm inzake POPGroep van persistente organische polluenten zijn organische samenstellingen van antropogene oorsprong die weerstaan aan biologische, chemische en fotolytische afbraak: ze blijven aanwezig in het milieu. Ze zijn slechts in geringe mate oplosbaar in water. Hun grote oplosbaarheid in vetten leidt tot een accumulatie in het vetweefsel van levende organismen en een bioconcentratie in de voedselketen. Hun vluchtigheid zorgt voor een grote verspreiding via een opeenvolging van verdamping, verplaatsing in de lucht en condensatie (“sprinkhaaneffect“). Hierdoor kunnen ze snel grote afstanden afleggen en zijn ze overal in de wereld te vinden, zelfs in regio s waar ze nooit werden gebruikt.’s onder de zogenaamde « gemengde » bevoegdheden, dit wil zeggen dat zowel de federale als de gewestelijke overheden bevoegd zijn om beslissingen te nemen in de betrokken materies.
- Het nationaal uitvoeringsplan voor het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen is in 2009 opgesteld en de actualisering ervan, die op 29 januari 2019 door de Interministeriële Conferentie over Milieu is aangenomen, is beschikbaar op de website van het verdrag (zie "COP7 amendments").
Nationaal actieplan Milieu-Gezondheid
Met het National Environment and Health Action Plan (NEHAP) wil België niet enkel zijn verplichtingen nakomen tegenover de internationale gemeenschap, en meer in het bijzonder de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO), maar ook en vooral de vragen van gezondheid en milieu aan bod laten komen binnen de Belgische federale staat. Het plan groepeert een maximum aan informatie ten behoeve van de vele instanties die in België bevoegd zijn voor materies die zowel met leefmilieu als met gezondheid te maken hebben, met name de gemeenschappen en verschillende federale en gewestelijke instellingen.
- Nationaal actieplan Milieu-Gezondheid 2009-2013: operationeel programma NEHAP2: dit programma bevat de gemeenschappelijke acties die werden goedgekeurd door de Gemengde Interministeriële Conferentie Leefmilieu Gezondheid.
- De evaluatie van het NEHAP2 gepland voor 2015, liep vertraging op en werd uitgevoerd in 2017. Deze evaluatie - alsook de verklaring van Ostrava die werd goedgekeurd in juni 2017 - moet het mogelijk maken de contouren te schetsen van NEHAP3. Aangezien een nieuw actieplan veel voorbereidingen vraagt, heeft de cel in 2018 een "nationaal portfolio" ingevoerd, waarin een overzicht wordt gegeven van de activiteiten van de nationale cel, van de partners in de cel en de samenwerkingen met partners buiten NEHAP. Dit gigantische werk schetst een beeld van de huidige situatie inzake de gezondheid van het leefmilieu. Het legt ook de basis voor de toekomstige werkzaamheden van de nationale cel en het NEHAP 3. Het derde NEHAP is in ontwikkeling en zal waarschijnlijk in 2022 worden voorgelegd.
Nationale strategieën in verband met de aanpassing aan de klimaatverandering
De Nationale Klimaatcommissie (NKC) werd opgericht in 2002 om de coördinatie van het Belgisch klimaatbeleid op nationaal niveau te verzekeren. Het gaat om een orgaan, samengesteld uit vertegenwoordigers van de Federale Staat en de 3 Gewesten. In dit kader werden verschillende plannen en strategieën ingevoerd, in overeenstemming met de aanpassing aan de klimaatveranderingen, waaronder:
- Nationale strategie voor adaptatie aan klimaatverandering , goedgekeurd in dec. 2010. Het werd in 2020 aangevuld met de Belgische langetermijnstrategie inzake klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. tot 2050.
- Het Nationaal adaptatieplan 2017-2020: goedgekeurd op 28 oktober 2016. Dit federale plan vervolledigt de regionale actieplannen. Het identificeert adaptatiemaatregelen voor de tien sectoren waarin de federale overheid de aanpassing aan de klimaatverandering kan beïnvloeden: transport, economie, energie, marien milieu, onderzoek, gezondheidszorg, ontwikkelingssamenwerking, internationale veiligheid, crisisbeheer tijdens rampen en landbouw. Het bevat eveneens een aantal transversale maatregelen. Dit plan werd eind 2020 onderworpen aan een eindevaluatie, waarin de resterende werkpunten werden vastgesteld. Deze zouden de basis kunnen vormen van een follow-up na een bijstelling van de prioriteiten.
Het Brussels actieplan over het onderwerp komt overeen met het hoofdstuk over de aanpassing van het geïntegreerd Lucht-Klimaat-Energieplan (zie hierboven). - Het ontwerp van het Belgisch Geïntegreerd Nationaal Energie- en Klimaatplan 2021-2030 werd goedgekeurd door de NKC en ENOVER (het energieoverleg tussen de Federale staat en de Gewesten inzake hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie) in december 2018 en de definitieve versie werd eind 2019 bij de Europese Commissie ingediend. De Brusselse bijdrage op dit gebied, het Energie- en Klimaatplan 2030 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, werd vervangend door het tweede Lucht-Klimaat-Energieplan - (zie hierboven).
Coördinatie in het kader van het "Ozon- en Hittegolfplan"
In de zomer van 2003 werd Europa getroffen door een uitzonderlijke hittegolf. Naar aanleiding van deze hittegolf werden door verschillende landen 'hittegolfactieplannen' opgesteld om crisissituaties zoals die in 2003 beter te beheren. In België werd geopteerd om een nationaal plan op te stellen waarbij zowel drempels voor temperatuur als ozon worden gehanteerd.
- De invoering van het "Ozon- en hittegolfplan", dat in 2015 werd goedgekeurd, maakte deel uit van een coördinatieprotocol tussen de 3 Gewesten en IRCEL (Intergewestelijke Cel voor het Leefmilieu).
Biodiversiteit
- Belgische Nationale biodiversiteitsstrategie 2020: dit is een bijgewerkte versie van de strategie voor de periode 2006-2016. Het werd goedgekeurd op 13 november 2013 door de Interministeriële Conferentie Leefmilieu (ICL). Samen met de regionale actieplannen is deze nationale strategie voor de biodiversiteit het voornaamste instrument voor de implementatie van het Verdrag voor de biologische diversiteit (Rio 1992).
Pesticiden (gewasbeschermingsmiddelen)
De omzetting van de Europees richtlijn 2009/128/EG « Pesticiden » in Belgisch recht vereist het op elkaar aansluiten van de federale bevoegdheden en de bevoegdheden van de 3 gewesten. Het nationale programma voor de reductie van pesticiden - NAPAN genaamd voor Nationaal Actie Plan d'Action National- is dus samengesteld uit het federale programma en de programma's van de drie gewesten.
- Nationaal Actieplan of NAPAN 2018-2022: dit omvat o.a. het Brusselse gewestelijke programma voor pesticidereductie 2018-2022 (goedgekeurd op 19 juli 2017). Zoals hierboven vermeld, is de versie 2023-2027 van het plan begin 2022 voor openbare raadpleging ingediend, met het oog op publicatie in november 2022.
Invoering van de lage-emissiezone: verwachtingen
Focus - Actualisatie: februari 2020
Het principe van een lage-emissiezone is om aan de meest verontreinigende voertuigen geleidelijk aan te verbieden om in de zone te rijden. De doelstelling? De uitstoot van verontreinigende stoffen van het wegverkeer in de lucht verminderen. In het BHG zou in 2025 een derde van het huidige wagenpark onder dat toegangsverbod vallen. Door de invoering van de LEZ en de technologische vooruitgang bij de voertuigen zelf, zou de uitstoot van stikstofoxide en fijnstof gevoelig lager moeten zijn in 2025, met een positieve impact op de luchtkwaliteit als gevolg. Tussen 2020 en 2025 zouden op die manier ook de huidige Europese normen voor stikstofdioxide worden nageleefd in alle meetstations van het Gewest.
Welke impact heeft het wegverkeer op de gezondheid en de levenskwaliteit?
Het wegverkeer is verantwoordelijk voor de uitstoot van verontreinigende stoffen die de luchtkwaliteit aantasten. Er zijn twee types emissies:
- De uitlaatgassen bevatten toxische stoffen zoals stikstofoxiden (NOx), fijnstof (PM10 en PM2.5, Black Carbon), zwaveloxiden (SOx), koolstofmonoxide (CO) en verschillende zware metalenVerzamelnaam voor een groep metalen met een relatief grote dichtheid, zoals lood, kwik, zink en cadmium. Deze metalen komen van nature in het milieu voor en zijn in veel gevallen zelfs nodig voor bepaalde natuurlijke processen. In hogere concentraties zijn ze echter meestal giftig. De voornaamste bronnen van zware metalen zijn de non-ferro-industrie, de verbranding van fossiele brandstoffen en van afval en het verkeer.. Deze emissies variëren naargelang het type brandstof en de Euronorm (en de leeftijd) van het voertuig.
- Het afschuren van de banden, de remmen en de wegbekleding is een bron van emissies van fijnstof en zware metalen, met variaties naargelang onder meer het gewicht van het voertuig.
In Brussel is het wegverkeer op die manier één van de belangrijkste bronnen van emissies van verzurende substanties , ozonprecursoren – waaronder stikstofoxiden (NOx) – en fijnstof .
Die emissies hebben een negatief effect op de luchtkwaliteit (zie indicatoren voor de NO2 - en PM10 -concentratie). Bijgevolg kunnen zij gezondheidsproblemen veroorzaken bij de hele bevolking. Zo kunnen we een verband leggen met vroegtijdig overlijden en aanzienlijke gezondheidsproblemen (ademhalings- en cardiovasculaire ziektes enz.), in het bijzonder bij kwetsbare personen zoals kinderen en bejaarden (Leefmilieu Brussel, 2015; WHO, 2018). De uitlaatgassen van dieselmotoren worden bovendien geclassificeerd als "kankerverwekkend voor mensen" vanwege hun bijdrage aan een verhoogd risico op longkanker (WHO, 2012).
Zo werd met name het aantal vroegtijdige overlijdens in België als gevolg van de blootstelling aan fijnstof, stikstofdioxide en ozon voor 2016 geschat op respectievelijk 7.600, 1.600 en 180 (EEA, 2019).
Een lage-emissiezone: wat is dat precies en waarom wordt ze ingevoerd?
De doelstelling van een lage-emissiezone (LEZ) is de verbetering van de luchtkwaliteit, door geleidelijk aan de meest verontreinigende voertuigen te verbieden om in de zone te rijden. In Brussel werd op 1 januari 2018 een LEZ ingevoerd. Ze dekt het volledige Gewest, met uitzondering van de Ring en bepaalde wegen die naar overstapparkings leiden.
De toegang tot de LEZ hangt af van de leeftijd en het type voertuig. Meer bepaald:
- De oudste voertuigen, met een lagere Euronorm, stoten gemiddeld meer verontreinigende stoffen uit die schadelijk zijn voor de gezondheid dan nieuwere voertuigen.
- Dieselvoertuigen stoten gemiddeld meer verontreinigende stoffen uit dan benzinevoertuigen, met uitzondering van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). (met name stikstofoxiden: de emissies gemeten in werkelijke omstandigheden zijn 10 keer groter dan die van benzinemotoren, zelfs voor de recente voertuigen van de Euro 6-norm – icct, 2014). Hun uitlaatgassen worden bovendien, zoals hierboven vermeld, ook als kankerverwekkend voor de mens beschouwd.
Sommige voertuigen vallen buiten het toepassingsgebied van de Brusselse LEZ (met name de tweewielers of elektrische voertuigen): de LEZ is enkel van toepassing voor personenwagens, bestelwagens (≤ 3,5 ton), (mini-)bussen en autocars, ongeacht of ze geregistreerd zijn in België of in het buitenland. Voor vrachtwagens geldt een specifiek, onafhankelijk tariefsysteem.
Concreet betekent dit dat in 2018 alleen de oudste dieselvoertuigen (minstens 22 jaar oud) onder het verkeersverbod vielen. Daarna worden de toegangscriteria elk jaar strenger:

Het jaar 2018 was bovendien een scharnierjaar, met een overgangsfase van negen maanden waarin de nadruk lag op informatie, zowel in het algemeen als gerichter (via waarschuwingsbrieven); vanaf 1 oktober 2018 werden overtredingen bekeurd.
Over hoeveel voertuigen gaat het?
Om in te schatten welke impact de invoering van de LEZ zal hebben, moeten we een inschatting maken van de evolutie van het aantal 'te' verontreinigende voertuigen in het Brusselse wagenpark tussen 2018 en 2025, die dankzij de invoering van de LEZ niet meer in de stad zullen rijden.
Er zijn verschillende hypothesen om die voorspelling te maken:
- Het groeipercentage van het wagenpark wordt ingeschat via een lineaire extrapolatie van de evolutie gedurende de voorbije jaren;
- De evolutie van de samenstelling van het park (verdeling tussen de brandstoffen en Euronormen) houdt geen rekening met gedragswijzigingen of keuzes bij de aankoop van voertuigen die het gevolg zouden kunnen zijn van de ingevoerde mobiliteitsmaatregelen;
- Het model houdt ook geen rekening met het feit dat bepaalde voertuigen, zoals sommige voertuigen ouder dan 30 jaar, een afwijking op het rijverbod kunnen verkrijgen;
- Tot slot worden voertuigen die niet ingeschreven zijn in het BHG niet meegenomen in de analyse, omdat betrouwbare informatie over het aantal en de milieukenmerken van deze voertuigen ontbreekt.
Berekende evolutie van het aantal ingeschreven voertuigen (auto’s, bestelwagens, bussen/autocars) in het BHG waarop het rijverbod tussen 2018 en 2025 betrekking zou hebben in geval van toepassing van de criteria van de LEZ (met ongewijzigde maatregelen en gedrag)
Bron: Berekening door Brussel Fiscaliteit, Leefmilieu Brussel en Brussel Mobiliteit, op basis van de samenstelling van het park in september 2016, onder meer op basis van gegevens van de Dienst voor Inschrijvingen van Voertuigen (DIV)

Zo schat men dat in 2018, in een situatie zonder LEZ, ongeveer 0,5% van het in Brussel ingeschreven wagenpark (uitgezonderd leasing) onder het rijverbod zou vallen. Dit aandeel zou geleidelijk aan toenemen en in 2025 ongeveer een derde van het park betreffen. De meeste Brusselse voertuigen waarop het rijverbod betrekking heeft, zijn auto’s (57% in 2018, 80% in 2020).
Welke impact op de emissies van het wagenpark?
De verwachte evolutie van de uitstoot afkomstig van het wegverkeer werd eveneens ingeschat voor 2025, volgens twee scenario's:
- Een scenario 'zonder LEZ' maar wel rekening houdend met het effect van alle bestaande wetgevingen (voornamelijk de toepassing van de Euronormen op Europees niveau, dat werkt aan een vernieuwing van het park in zijn geheel);
- Een scenario 'met LEZ', waarbij gebruik wordt gemaakt van het projectiemodel voor de emissies van het wegverkeer, ontwikkeld door Leefmilieu Brussel.
Om technische redenen is het voertuigenpark waarmee deze keer rekening werd gehouden ruimer dan het hierboven gebruikte park: het omvat alle gemotoriseerde voertuigen, inclusief leasingwagens, vrachtwagens en tweewielers.
Deze schattingen berusten op een aantal hypotheses, met name:
- De LEZ zou geen invloed hebben op de mobiliteitskeuzes van de Brusselaars: men gaat ervan uit dat het aantal afgelegde kilometers identiek blijft in elke voertuigcategorie. De LEZ wil echter, door burgers aan te zetten om alternatieven te vinden voor de auto, bijdragen tot een vermindering van het aantal afgelegde kilometers.
- Als we rekening houden met de afwijkingen, de aankoop van dagpassen en mogelijke inbreuken, schat men dat 25% van de verboden voertuigen zal blijven rijden.
- De schattingen houden rekening met het effect van de nieuwe homologatieprocedures voor voertuigen die ervoor moeten zorgen dat de uitstoot van NOx van dieselvoertuigen in reële omstandigheden beter kan worden beheerst.
Geschatte evolutie van de uitstoot van verontreinigende stoffen in de lucht (NOx, Black Carbon, PM2.5 en PM10) afkomstig van het wegverkeer in 2020 en 2025 ten opzichte van 2015
Bron: Berekening door Leefmilieu Brussel

Volgens die berekeningen zou de toepassing van alle bestaande wetgevingen en de LEZ moeten leiden tot een aanzienlijke vermindering van de emissies van verontreinigende stoffen door het wegverkeer tegen 2020 en 2025:
- De NOx-emissies door het wegverkeer in het BHG zouden met ongeveer 32% moeten dalen tegen 2020 en met ongeveer 66% tegen 2025 (ten opzichte van de emissies van 2015).
- De emissies van Black Carbon door het wegverkeer zouden met zo’n 55% afnemen tegen 2020 en met 86% tegen 2025.
- Het effect op de emissies van fijnstof door het wegverkeer zou iets minder groot zijn, maar nog steeds merkbaar: we verwachten tegen 2025 (ten opzichte van 2015) een vermindering van de PM2.5-uitstoot met 45% en met 31% voor PM10.
Welke impact op de concentraties van verontreinigende stoffen in de lucht?
De impact van de verlaging van de emissies van het wegverkeer op de luchtkwaliteit (of de concentraties van verontreinigende stoffen in de lucht) kan worden ingeschat voor de gebieden waar de luchtkwaliteit sterk wordt beïnvloed door het verkeer: de veronderstelling is dat de concentraties afnemen naargelang de verlaging van de emissies. Deze methodologie is enkel van toepassing op verontreinigende stoffen waarvan de emissies nauw gelinkt zijn aan het wegverkeer, zoals NO2 en Black Carbon.
Zo kan voor elk betrokken meetstation het relatieve belang van de verschillende bijdragen (binnen en buiten het Gewest) aan de gemeten concentraties worden ingeschat door vergelijking met de gemeten concentraties in bepaalde representatieve stations:
- van de Belgische achtergrondvervuiling, via een station buiten het BHG dat niet wordt getroffen door lokale bronnen;
- van de stedelijke achtergrondvervuiling in combinatie met de gewestoverschrijdende bijdrage (station in Ukkel, relatief ver verwijderd van de rechtstreekse emissiebronnen);
- van de stedelijke bijdrage, voornamelijk in verband met het verkeer (station in Molenbeek), en
- van de eventuele bijkomende vervuiling afkomstig van het verkeer aan het station zelf.
De verlaging van de emissies wordt toegepast op het gedeelte van de concentratie dat als afkomstig van het verkeer wordt ingeschat.
Het gaat hier om vier stations: Elsene (station dat een 'street canyon' vertegenwoordigt), Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Lambrechts-Woluwe en Belliard (enkel NO2 in dit laatste geval).
Jaarlijkse concentraties waargenomen in 2015, 2016 en 2017 en verwachte concentraties met toepassing van de LEZ in de stations Belliard, Elsene, Sint-Lambrechts-Woluwe en Sint-Jans-Molenbeek
Bron: Berekening door Leefmilieu Brussel


De NO2- en BC-concentraties zouden een neerwaartse trend vertonen, met of zonder LEZ. De LEZ zou deze trend versterken, vooral op de plaatsen met drukker verkeer.
In het station van Elsene bijvoorbeeld (dat wordt gekenmerkt door een stedelijke omgeving met sterke invloed van het verkeer en waarvoor de dalingen dus het duidelijkst zouden zijn) zouden de concentraties NO2 (met LEZ) met 16% dalen tegen 2020 en met 33% tegen 2025 ten opzichte van een gemiddelde van concentraties waargenomen in 2015, 2016 en 2017. In vergelijking met een scenario zonder LEZ zou de LEZ het mogelijk maken een bijkomende daling van 1% te verkrijgen tegen 2020 en van 10% tegen 2025.
In hetzelfde station zouden de Black Carbon-concentraties met 30% afnemen (met LEZ) tegen 2020 en met 46% tegen 2025. De LEZ zou het dus mogelijk maken een bijkomende daling van 7% te verkrijgen tegen 2020 en van 12% tegen 2025.
Volgens deze berekeningen zou de Europese norm die momenteel geldt voor NO2 (jaarlijkse concentratie van 40 µg/m³) tegen 2020 worden nageleefd in alle aan de Europese Unie gerapporteerde meetstations. Voor Belliard (station dat niet aan de Europese Unie wordt gerapporteerd, overeenkomstig Richtlijn 2008/50/EG) zou de grenswaardeWaarde die dient te worden gerespecteerd om ongewenste effecten op de gezondheid of het leefmilieu te voorkomen. Een grenswaarde die in een reglementering wordt opgenomen, wordt een norm. tussen 2020 en 2025 worden nageleefd. Merk op dat in het station Belliard de norm voor NO2 zou worden overschreden in 2025 in een scenario zonder LEZ (de jaarlijkse concentratie wordt in dit geval geschat op 42,8 µg/m³).
Er moet evenwel worden benadrukt dat het huidige tijdschema van de LEZ alleen, het niet mogelijk maakt om te voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen aanbevolen door de Wereldgezondheidsorganisatie, noch de verbintenissen van het Gewest inzake het koolstofarm maken van het vervoer, die nodig is om de opwarming van de Aarde te bestrijden. Bijgevolg zal de LEZ moeten worden aangevuld met andere maatregelen, zowel op het vlak van mobiliteit (met name de toepassing van de uitfasering van verbrandingsmotoren en het GoodMove-plan van Brussel Mobiliteit) als in andere sectoren (zoals de verwarming van gebouwen).
Om te downloaden
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Milieueffectenrapport van het voorontwerp van "Lucht-Klimaat-Energieplan" (zie pagina's 55 tot 57, .pdf)
- Low Emission Zone.brussels, 2019, "Verwachte effecten van de lage-emissiezone op het wagenpark en de luchtkwaliteit in het Brussels gewest", Brochure, 21 pagina's
- Leefmilieu Brussel, 2018, "Evaluation de l’impact de réduction d’émissions de polluants sur leurs concentrations, rapport méthodologique", document interne (alleen in het Frans)
Studies en rapporten
- EEA, 2019, "Air quality in Europe - 2019 report", EEA Report n°10/2019, 104 pagina's (in Engels)
- icct, 2014, "Real-world exhaust emissions from modern diesel cars a meta-analysis of PEMS emissions data from EU (euro 6) and US (tier 2 bin 5/ulev ii) diesel passenger cars", white paper, 59 pagina's, (in Engels)
- WHO, International Agency for Research on Cancer, 2012, "Diesel engine exhaust carcinogenic", Press release n° 213, 3 pagina's (.pdf), (in Engels)
- WHO, 2018, "Ambient (outdoor) air quality and health", factsheet, (geraadpleegd in August 2019) (in Engels)
Nuttige links
Invoering van de lage-emissiezone: de voorlopige resultaten ?
Focus - Actualisatie: december 2021
Sinds de invoering van de lage-emissiezone in Brussel in 2018 werd een aanzienlijke daling vastgesteld van het aantal oude voertuigen dat in het Gewest rijdt. Deze wijziging in de samenstelling van het wagenpark gaat gepaard met een vermindering van de uitstoot van stikstofoxiden (NOx), fijnstof (PM) en Black Carbon. Zo lijkt de uitstoot van Belgische voertuigen in het verkeer in het BHG tussen juni 2018 en oktober 2020 met 16% gedaald voor NOx, met 15% voor PM2.5 en met 36% voor Black Carbon. Ontdek of dit een impact heeft op de luchtkwaliteit in Brussel.
Een lage-emissiezone in Brussel sinds 1 januari 2018
Om de luchtkwaliteit te verbeteren, werd op 1 januari 2018 een lage-emissiezone (LEZ) ingevoerd in Brussel. Ze dekt het volledige Gewest, met uitzondering van de Ring en bepaalde wegen die naar overstapparkings leiden. De LEZ geldt voor personenwagens, bestelwagens (≤ 3,5 ton), bussen en autocars, ongeacht of ze in België of in het buitenland zijn ingeschreven. Het principe van de lage-emissiezone is om geleidelijk aan de meest verontreinigende voertuigen te verbieden om in de zone te rijden. Daarnaast zullen de toegangscriteria (gekoppeld aan de leeftijd en het type voertuig) nog geleidelijk worden verstrengd tot 2025 (zie focus "Invoering van de lage-emissiezone: verwachtingen" voor meer informatie).
Concreet:
- Het verbod in 2018 gold alleen voor de oudste dieselvoertuigen (zonder Euronorm of met Euronorm 1). Het jaar 2018 was een scharnierjaar, met een overgangsfase van 9 maanden waarin de nadruk lag op informatie, zowel in het algemeen als gerichter (via waarschuwingsbrieven vanaf juli 2018); vanaf 1 oktober 2018 werden overtredingen bekeurd.
- In januari 2019 werden nog meer voertuigen de toegang tot het verkeer ontzegd: dieselvoertuigen met euronorm 2 en benzinevoertuigen met euronorm 0 en 1. Er gold een overgangsperiode van 3 maanden voordat men overging tot bekeuringen.
In 2020 waren de dieselvoertuigen met euronorm 3 aan de beurt. Dit jaar was bovendien uitzonderlijk door de gezondheidssituatie (covid-19-pandemie) die het aantal voertuigen in het verkeer sterk heeft beïnvloed. De boetes werden ook tijdelijk opgeschort tijdens de quarantaineperiode in de lente van 2020 (maart-juni).
LEZ-cameragegevens: een nieuwe bron van informatie over voertuigen op de weg in het BHG
De combinatie van beelden van ANPR-camera's ('Automatic Number Plate Recognition', d.w.z. om nummerplaten van voertuigen te herkennen) en gegevens van de Dienst voor Inschrijvingen van Voertuigen (DIV) biedt (geanonimiseerde) informatie over het aantal voertuigen dat elke dag in de LEZ heeft gereden, evenals enkele van hun kenmerken, zoals het type brandstof, de Euronorm of de datum van eerste inschrijving.
Deze nieuwe bron van informatie heeft heel wat voordelen maar ook enkele beperkingen:
- Er werd een aantal terugkerende fouten vastgesteld: enerzijds fouten bij het lezen van de nummerplaat, bijvoorbeeld wanneer een nummerplaat vuil is (als een letter als een andere letter wordt gelezen, kan dit leiden tot de herkenning van de foute nummerplaat in de databank van de DIV; dergelijke fouten nemen evenwel af omdat de beeldverwerking voortdurend verbetert) en anderzijds fouten in de databank van de DIV, bijvoorbeeld wanneer de foute voertuigcategorie, brandstof of Euronorm werd doorgegeven.
- De technische gegevens van de voertuigen (Euronorm, brandstof enz.) worden enkel verstrekt voor Belgische voertuigen en buitenlandse voertuigen die zich hebben ingeschreven, aangezien Brussel Fiscaliteit in het begin geen toegang had tot de inschrijvingsdatabanken van andere landen. In 2019 kreeg de dienst echter toegang tot de gegevens van Nederland en sindsdien hoeven voertuigen uit dat land zich niet meer te registreren.
- De ontvangen gegevens over het aantal in gebruik zijnde tweewielige voertuigen (categorie L) zijn niet representatief. De tweewielers hebben aan de achterkant een plaatje dat slechts een minderheid van de camera's kan lezen.
- Hoewel de gegevens verkregen door LEZ-camera's informatie bieden over de samenstelling van het wagenpark volgens bepaalde kenmerken (categorie, Euronorm), bieden deze gegevens geen informatie over het aantal kilometers afgelegd door deze voertuigen.
Toch is de samenstelling van het wagenpark dat in het BHG rijdt nu veel nauwkeuriger gekend dan voorheen.
Op basis van gegevens over de unieke Belgische voertuigen geflitst in de LEZ tijdens de maanden van oktober, november en december 2020, merken we dan het volgende op:
- Het overgrote deel van de Belgische voertuigen in het verkeer zijn personenwagens (categorie M1, 86%). De bestelwagens zijn goed voor 11% van het wagenpark. De andere types voertuigen zijn duidelijk minder vertegenwoordigd.
- Ongeveer 53% van de Belgische personenwagens die in de LEZ werden geflitst zijn ingeschreven in Brussel, tegenover 35% in Vlaanderen en 12% in Wallonië. De voertuigen die in het BHG zijn ingeschreven zijn waarschijnlijk ondervertegenwoordigd omdat er meer camera’s zijn aan de in- en uitgangen van het Gewest dan in het Gewest.
- Binnen de Belgische auto's (M1) die tijdens de periode werden geflitst, waren ongeveer 49,1% dieselauto's, 45,7% benzineauto's, 4,3% hybride voertuigen en had 0,9% een ander type motor. Het aandeel dieselvoertuigen in het wagenpark daalt sinds medio 2018 (toen het 62,3% bedroeg).
- Bijna alle bestelwagens (N1) in omloop hebben een dieselmotor (95%).
Aanzienlijke daling van het aantal Belgische wagens die ondanks het verbod blijven rondrijden
De evolutie van de samenstelling van de voertuigen die werden geflitst helpt ons om het effect van de LEZ te begrijpen. Een aanzienlijke daling van het dagelijkse aantal voertuigen die onder het verbod vallen is opgemerkt in het verkeer:
- Tussen medio 2018 en het laatste kwartaal van 2020 is het aandeel van alle in 2020 verboden voertuigen (criteria voor 2018, 2019 en 2020 samen) gedaald van ongeveer 6% tot 0,3%, een vermindering met ongeveer 95%.
- In één jaar tijd, tussen het laatste kwartaal van 2019 en het laatste kwartaal van 2020, daalde het aandeel dieselvoertuigen met euronorm 3 (2020-criterium) dat dagelijks op de weg was in de LEZ van ongeveer 2% tot 0,3%, d.w.z. een vermindering met ongeveer 85%.
Evolutie van het aandeel auto's in omloop (M1) waarvoor een verbod geldt (volgens de criteria voor 2018, 2019 en 2020).
Bron: Leefmilieu Brussel op basis van gegevens ontvangen door Brussel Fiscaliteit, 2021

Evolutie van het aandeel bestelwagens in omloop (N1) waarvoor een verbod geldt (volgens de criteria voor 2018, 2019 en 2020).
Bron: Leefmilieu Brussel op basis van gegevens ontvangen door Brussel Fiscaliteit, 2021

Verschillende types voertuigen kunnen blijven rijden met een afwijking. Die kan automatisch worden toegekend (bv. voor voertuigen ouder dan 30 jaar met een "O"-nummerplaat of kampeerwagens), of op verzoek (bv. voertuigen die zijn uitgerust voor gehandicapten of marktenwagen):
- In 2020 vertegenwoordigden de voertuigen van dit type die elke dag aan het verkeer deelnamen 1 voertuig op 1250 (d.w.z. 0,08% van het totaal). Dit aandeel is tussen 2019 en 2020 verdubbeld, en omvat nu ook nieuwe categorieën (ambulances, onderhoudsvoertuigen). Dit is te wijten aan het feit dat in 2020 meer voertuigen door de LEZ werden getroffen, als gevolg van het verbod op dieselvoertuigen met euronorm 3.
- Eind 2020 bestaat de grootste categorie uit ‘oldtimer’-voertuigen van meer dan 30 jaar oud. Daarna komen ambulances en voertuigen die zijn aangepast voor markten, braderieën, optochten en ambulante handel.
Ratio van dagelijks aantal unieke voertuigen die onder het verbod vallen, maar mogen rijden dankzij een afwijking
Bron: Leefmilieu Brussel op basis van gegevens ontvangen door Brussel Fiscaliteit, 2021

Wat is de impact op de emissies van verontreinigende stoffen in de lucht door het wegverkeer in het BHG?
De uitstoot van stikstofoxiden (NOx), fijnstof (PM10 en PM2.5) en Black Carbon (ter herinnering: type fijnstof) afkomstig van voertuigen (M1) en belstelwagen (N1) in het verkeer werd ingeschat voor vier verschillende weken die representatief en onderling vergelijkbaar zijn:
- De week van 18 tot en met 24 juni 2018 (periode voordat de eerste waarschuwingen werden verzonden);
- De week van 1 tot en met 7 oktober 2018 (standaardweek van 2018);
- De week van 30 september tot en met 6 oktober 2019 (standaardweek van 2019); en
- De week van 28 september tot en met 4 oktober 2020 (standaardweek van 2020).
We merken op dat deze analyse zich op twee manieren onderscheidt van de resultaten van de voorspellingen (opgenomen in de focus "Invoering van de lage-emissiezone: verwachtingen"):
- deze analyse richt zich op een verstreken periode (waarnemingen) en niet op de toekomst (prognoses);
- deze analyse is gebaseerd op de gegevens van het wagenpark in omloop die door ANPR-camera's zijn verkregen en niet op het wagenpark van de in die periode in het Gewest ingeschreven voertuigen.
Bijgevolg werden de volgende gegevens gebruikt:
- het aantal unieke Belgische (M1 en N1-)voertuigen in omloop op basis van camerabeelden, met verdeling volgens het brandstoftype (benzine, hybride-benzine, diesel en LPG) en de Euronorm (gegevens van de DIV);
- De gemiddelde totale afstand die door elke voertuigcategorie tijdens de bestudeerde periode is afgelegd, volgens de meest recente emissie-inventaris van het BHG voor het jaar 2019 (inventaris ingediend in 2021). Om het effect van de samenstelling van de vloot (de belangrijkste parameter beïnvloed door de LEZ) op de emissies zo goed mogelijk te isoleren, veronderstelt men dat het aantal kilometers afgelegd door de verschillende voertuigcategorieën die onder de LEZ vallen, hetzelfde is voor de 4 weken. Dit maakt de resultaten theoretisch: in feite is het aantal afgelegde kilometers in 2020 aanzienlijk gedaald als gevolg van de quarantainemaatregelen.
- De emissiefactoren voor elke subcategorie van voertuigen, volgens de laatste emissie-inventarisatie van het BHG voor het jaar 2019 (inventaris ingediend in 2021). Merk op dat deze op gestandaardiseerde wijze worden gedefinieerd op Europese schaal (COPERT), die regelmatig worden geüpdatet om rekening te houden met de meest recente beschikbare kennis.
Zo blijkt uit de resultaten van de schattingen dat tussen de representatieve week van juni 2018 en de representatieve week van oktober 2020:

- Voor alle voertuigen op de weg zouden de emissies zijn gedaald met ongeveer 9% voor NOx, 17% voor PM2.5 en 38% voor black carbon, terwijl de CO2-emissies licht zouden zijn gestegen (+1%). De grootste daling van black carbon is te verklaren door het uit het verkeer nemen van de oudste dieselvoertuigen, die de grootste uitstoot veroorzaken. Voor CO2 is het uitblijven van een daling vooral te wijten aan de verschuiving van diesel- naar benzinemotoren, terwijl nulemissiemotoren zeer traag vooruitgaan en in december 2020 nog steeds ondergeschikt waren.
- De uitstoot van alle auto’s (M1) op de weg met ongeveer 16% gedaald is voor NOX, met 15% voor PM2.5 en met 36% voor black carbon.
- De uitstoot van alle bestelwagens (N1) op de weg met ongeveer 1% gedaald is voor NOx, met 33% voor PM2.5 en met 59% voor black carbon.
De sterke vermindering van de black-carbonuitstoot is het gevolg van het uit het verkeer halen van de oudste dieselvoertuigen, die de grootste vervuilers waren.
Dus, gezien de aanzienlijke vermindering van het aantal oude dieselauto's in omloop vanaf oktober 2018, lijkt de LEZ een rol te hebben gespeeld in deze vermindering van de uitstoot. Het is evenwel niet mogelijk om het exacte aandeel van de vermindering gekoppeld aan de LEZ te bepalen ten opzichte van het aandeel gekoppeld aan een zogenaamde 'natuurlijke' evolutie van het wagenpark door maatregelen en verschijnselen los van de LEZ, zoals de evolutie van de accijnzen op brandstof, de evolutie van het aankoopgedrag of een modal shift gekoppeld aan andere mobiliteitsgerelateerde maatregelen.
Is er een impact op de concentraties van verontreinigende stoffen in de lucht?
Het doel van de meting is het verbeteren van de luchtkwaliteit in het BHG; het toezicht op de evolutie van de concentraties van verontreinigende stoffen gemeten op de verschillende meetstations in het Gewest is daarom fundamenteel in de evaluatie van de LEZ. Verontreinigende stoffen waarvan de uitstoot sterk verband houdt met het wegverkeer zijn in het kader hiervan vooral interessant: NO2 en Black Carbon. Op die manier kunnen we nagaan of de verwachte effecten van de LEZ op de luchtkwaliteit ook echt werkelijkheid zullen worden (zie focus "Invoering van de lage-emissiezone: verwachtingen" voor meer details).In het algemeen is er een positieve, dalende trend in de concentraties van alle in het BHG gemeten verontreinigende stoffen. Met betrekking tot stikstofdioxide (NO2) en Black Carbon (BC), waarvan de concentraties voornamelijk worden veroorzaakt door het wegvervoer, kunnen we het volgende opmerken:
- In 2020 is de jaarlijkse NO2-concentratie in alle meetstations voor de luchtkwaliteit in het Gewest gemiddeld met 25% gedaald in vergelijking met 2019. Deze daling is bijvoorbeeld vergelijkbaar met de gemiddelde daling van de concentraties met ongeveer 10% tussen 2018 en 2019. De sterkere daling in 2020 houdt verband met emissiereductiemaatregelen zoals de LEZ, technologische verbeteringen aan voertuigen en de transitie van de motoren van het wagenpark in de afgelopen jaren, maar ook met de quarantainemaatregelen (meer of minder streng, afhankelijk van de tijd van het jaar) die in het kader van de covid-19-pandemie zijn genomen.
De Europese grenswaarden voor NO2 werden dus voor het eerst sinds de inwerkingtreding in 2010 in alle aan de EU gerapporteerde stations nageleefd (zie ook de indicator "Luchtkwaliteit: concentratie van stikstofdioxide (NO2)").
- De Black Carbon-concentraties nemen sterk af in alle Brusselse stations, ongeacht het type omgeving. Nogmaals, deze algemene daling is gerelateerd aan de vermindering van black carbon-emissies van het wegverkeer, waartoe de LEZ bijdraagt. In 2020 hebben de covid-19-maatregelen echter, net als bij NO2, een belangrijke rol gespeeld bij de vermindering van de BC-concentraties
Door in te spelen op de vernieuwing van het wagenpark, draagt de LEZ dus zeer waarschijnlijk bij aan de waargenomen dalingen, aangezien de NO2- en Black Carbon-concentraties sterk gekoppeld zijn aan het verkeer. Het is op dit moment echter niet mogelijk om precies te bepalen in welke mate de LEZ aan deze verbeteringen bijdraagt. Andere factoren beïnvloeden de waargenomen concentraties, met name de weersomstandigheden.
Om te downloaden
Fiche(s) van de Staat van het Leefmilieu
- Focus: Invoering van de lage-emissiezone: verwachtingen
- Focus: Milieukenmerken van het Brussels wagenpark
- Indicator: Luchtkwaliteit: concentratie van stikstofdioxide (NO2)
- Indicator: Luchtkwaliteit: concentratie van fijne deeltjes (PM10)
- Indicator: Luchtkwaliteit: concentratie van zeer fijne deeltjes (PM 2.5)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
Nuttige links
De mobiliteit van de bedrijven via de bedrijfsvervoerplannen 2017
Focus - Actualisering: februari 2020
Het bedrijfsvervoerplanEen bedrijfsvervoerplan omvat een reeks maatregelen om de verplaatsingen van alle werknemers te optimaliseren en alternatieven voor de wagen te promoten. Het bevat een stand van zaken (aantal werknemers, verdeling in functie van hun woonplaats en hun vervoerwijze, enz.), een analyse van de bereikbaarheid van de locatie, een studie van de mogelijke synergiën met bedrijven in de buurt, vastomlijnde doestellingen en de instrumenten om werknemers ertoe aan te zetten minder hun wagen te gebruiken. (BVP) is verplicht voor elk bedrijf in Brussel dat op eenzelfde site meer dan 100 personen tewerkstelt en heeft tot doel de werknemers te sensibiliseren om voor duurzamere transportmiddelen te kiezen. Deze verplichting, die sinds 2004 van kracht is, moedigt bedrijven aan om een intern mobiliteitsbeleid te ontwikkelen. Het BVP moet om de 3 jaar geüpdatet worden. De voorgestelde gegevens zijn afkomstig van de laatste update van de BVP’s in 2017.
De bedrijfsvervoerplannen
Het bedrijfsvervoerplan (BVP) is een verplichting die sinds 2004 van kracht is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het verplicht bedrijven met meer dan 100 werknemers die op eenzelfde site werken om een intern duurzaam mobiliteitsbeleid te voeren. Het plan, dat wordt opgesteld voor een periode van drie jaar, bestaat uit twee delen: een 'diagnose' en een 'actieplan'. Het heeft betrekking op de woon-werkverplaatsingen van de werknemers, de professionele verplaatsingen en de verplaatsingen van bezoekers. Het doel van de BVP’s is de gemotoriseerde verplaatsingen te rationaliseren en een overgang te bewerkstelligen naar meer duurzame vervoerswijzen, met als einddoel de luchtkwaliteit en het verkeer in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te verbeteren.
Modale keuzes van de werknemers
Voor de update van 2017 heeft Leefmilieu Brussel 478 volledige BVP-dossiers ontvangen, wat neerkomt op 85% van de bedrijven die aan de verplichting onderworpen zijn.
In totaal hebben de BVP’s betrekking op 40% van de werknemers in het BHG, van wie de meerderheid afkomstig is van buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (65% van de steekproef). De analyse van hun modale keuzes is gebaseerd op de belangrijkste vervoerswijze, d.w.z. de vervoerswijze die het vaakst en over de langste afstand wordt gebruikt.
Uit de gegevens die voor 2017 zijn doorgegeven, blijkt dat de trein de belangrijkste vervoerswijze is geworden (modaal aandeel van 36,2%), vóór het gebruik van de individuele auto (34,1%). Het gebruik van de auto is de afgelopen tien jaar inderdaad geleidelijk aan afgenomen (zie ‘Balans van de bedrijfsvervoerplannen (.pdf)’, Synthese van de staat van het leefmilieu 2011-2012 pagina 98. Bovendien is het gebruik van de fiets in 6 jaar tijd sterk toegenomen, van 2,8% modaal aandeel tot 4,5%. Het gebruik van de MIVB is relatief stabiel (19%), terwijl verplaatsingen te voet in lichte mate afnemen.
Figuur 1: Modale aandelen (steekproef van 313 bedrijven)
Bron: De bedrijfsvervoerplannen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Balans van de situatie in 2017. Leefmilieu Brussel, 2019

Bron: De bedrijfsvervoerplannen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Balans van de situatie in 2017. Leefmilieu Brussel, 2019
Toegankelijkheid versus afstand
De modale keuzes van de werknemers worden beïnvloed door verschillende factoren, met als de twee belangrijkste, de mate van bereikbaarheid van de onderneming met het openbaar vervoer (gekoppeld aan de ligging van de onderneming) en de woonplaats van de werknemers (in of buiten het Brussels Gewest).
In Brussel zijn er twee verschillende benaderingen om een bedrijf te lokaliseren:
- locaties die bereikbaar zijn met het openbaar vervoer, met een goede treindienstverlening gecombineerd met een goede bereikbaarheid met de metro;
- locaties aan de rand van grote verkeersassen.
De kaart hieronder stelt de verdeling van de woon-werkverplaatsingswijzen voor in functie van de locatie van de bedrijven. Naar de bedrijven in de centrale zone van het Brussels Gewest, die het best gelegen zijn op het vlak van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, komen het hoogst aantal werknemers met de trein en het laagste aantal met gemotoriseerde vervoersmiddelen (in het bijzonder de auto). In de zone met een “gemiddelde” bereikbaarheid, die met de meer randstedelijke locaties overeen komt, wordt daarentegen de voorkeur gegeven aan gemotoriseerde verplaatsingen.
De zone met een “goede” bereikbaarheid wordt gekenmerkt door een grotere diversiteit aan vervoerswijzen, met een overwicht van het stedelijk openbaar vervoer en zachte wijzen van verplaatsen zoals fietsen en wandelen. In deze zone stellen de bedrijven meer Brusselse werknemers tewerk, die vaak op minder dan 10 km afstand wonen, wat het grote aandeel van deze nabijheidsmodi verklaart (Leefmilieu Brussel, 2019). Het autogebruik lijkt eindelijk meer verband te houden met een slechte bereikbaarheid met het openbaar vervoer dan met de afstand tussen de woon- en de werkplaats (zie de factsheet ‘Uitdagingen en oplossingen voor duurzame mobiliteit: de Bedrijfsvervoerplannen 2017’).

(Toegang tot de interactieve kaart, bijgewerkt met de meest recente gegevens)
Maatregelen van de BVP’s
Behalve de locatie van het bedrijf en de afstand tussen de woon- en werkplaats, houden de modale keuzes van de werknemers ook verband met andere factoren, met name de mobiliteitsmaatregelen die de bedrijven nemen. Zo is de beschikbaarheid van parkeergelegenheid op de bestemming een bepalende factor bij de keuze van de vervoerswijze: als parkeerplaats verzekerd is, is het autogebruik hoger, en andersom.
Het BVP moet de maatregelen voorstellen die de bedrijven hebben genomen om de mobiliteit van de werknemers en de bezoekers te beheren. Sommige zijn verplicht, andere optioneel. De waaier van door de bedrijven aangeboden maatregelen om een duurzamere mobiliteit te bevorderen, is sterk uitgebreid tussen 2011 en 2017. De maatregelen zijn verdeeld in vier pijlers:
- sensibilisering en informatieverstrekking (bv. een mobiliteitsrubriek op de website, een fietscursus enz.),
- infrastructuur en diensten (bv. een fietsenstalling, douches en kleedkamers, een carpoolingSysteem om met een aantal mensen gezamenlijk in één auto naar en van het werk te gaan, waarbij de kosten door de deelnemers worden gedeeld.-database, materiaal en een onderhoudsdienst voor fietsen enz.),
- financiële stimulansen (bv. fiets- of carpooltoelage, terugbetaling van abonnementen op het openbaar vervoer enz.),
- telewerk.
Terwijl sommige elementen, zoals de locatie van de bedrijven of de woonplaats van de werknemers, relatief vaste gegevens zijn, zijn sinds de invoering van de BVP’s andere aspecten van de bedrijfsmobiliteit geëvolueerd. Dit komt met name tot uiting in de daling van het modale aandeel van de auto en de stijging van het modale aandeel van de fiets; ontwikkelingen die duiden op een verandering van de vervoersgewoonten van de werknemers in het Brussels Gewest.
Om te downloaden
Fiche(s) van de Staat van het Leefmilieu
- Mobiliteit en vervoer in het Brussels Gewest
- LEEFMILIEU BRUSSEL, 2016 "Balans van de bedrijfsvervoerplannen", Synthese 2011-2012 (vanaf pagina 98) (.pdf)
Factsheets
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- LEEFMILIEU BRUSSEL, 2019. "Bedrijfsvervoerplannen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Balans van de situatie in 2017"(.pdf)
- LEEFMILIEU BRUSSEL, 2016. "Bedrijfsvervoerplannen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Balans van de situatie in 2014" (.pdf)
Studie(s) en rapport(en)
Plan(nen) en programma(’s)
Nuttige links
Good food: Professionele landbouw in het Brussels Gewest
Focus - Actualisatie: september 2022
Sinds de invoering van de Good Food-strategie:
-is het aantal stadslandbouwbedrijven gestegen (van 6 naar 42 tussen 2015 en 2020);
-evenals de rechtstreeks daarmee samenhangende jobs (van 63 voltijdsequivalenten naar 80 tussen 2018 en 2020).
Die 42 bedrijven zijn verdeeld over ongeveer 20 ha (5 ha in 2015) waarvan 12 ha groenteteelt in volle grond. Het grootste deel van de producten worden verkocht op de Brusselse markt.
Het Brussels Gewest telt bovendien ongeveer 230 ha landbouwgronden die subsidies van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid ontvangen. Deze worden hoofdzakelijk beheerd door een dertigtal landbouwbedrijven. Het merendeel van de productie gebeurt door “historische” landbouwers en focust zich vooral op veeteelt. Groenteteeltpercelen zijn nog een grote uitzondering.
Lets meer dan 6% van alle gewestelijke bebouwde gronden hebben een biocertificaat of hebben zo’n certificaat aangevraagd.
De agro-ecologische productie versterken en ondersteunen in Brussel en de rand
De Good Food-strategie, die in 2015 werd goedgekeurd, heeft als doel om het Brusselse voedselsysteem om te vormen tot een duurzamer systeem. In het bijzonder wordt de nadruk gelegd op het verhogen van de lokale voedselproductie. Die beantwoordt zowel aan algemene uitdagingen (de natuur en de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). beschermen en de strijd tegen de klimaatontwrichting aangaan) als aan lokale uitdagingen (zowel op sociaal, gezondheids- als werkgelegenheidsvlak).
Dankzij de evaluatie van die strategie, die in 2020 werd uitgevoerd, kon de aandacht worden gevestigd op de vooruitgang die werd gemaakt en welke zwaktes en kansen er nog zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij de revisie van dat programma. De onrustige situatie (klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz., de coronacrisis en, meer recentelijk, de oorlog in Oekraïne) heeft ons er bovendien aan herinnerd dat we ons voedingssysteem en de hele daarmee samenhangende economie, dringend moeten omvormen tot een duurzamer en veerkrachtiger model. Ook heeft deze de voedselveiligheid op de voorgrond geplaatst.
Een samenwerkingsproces met talrijke actoren uit de hele voedselketen, heeft in 2022 geleid tot de uitwerking en de invoering van de Good Food-strategie 2 (2022-2030).
Deze bevat nu 5 actielijnen waarvan de eerste zich richt op:
- De professionele agro-ecologische productie versterken en ondersteunen in Brussel en de rand door:
- de bescherming van (potentiële) landbouwgrond(en) te verzekeren;
- de toegang tot deze gronden voor landbouwers te garanderen;
- producenten te ondersteunen (technische en commerciële begeleiding, financiële ondersteuning);
- de uitwisselingen tussen het Gewest, de steden en de Belgische actoren rond primaire voedselproductie verder uit te bouwen;
- Burger- en gemengde voedselproductie ontwikkelen en ondersteunen in de publieke, semipublieke en particuliere ruimtes om bij te dragen aan ecologische (ecosysteemdienstenAlle diensten die de bodem levert aan het milieu en de facto aan onze samenleving: levering van drinkwater, beperking van overstromingen, opslag van atmosferische koolstof, ontwikkeling van flora en fauna, enz.)), sociale en pedagogische functies en, in zekere mate, de toegankelijkheid tot voedsel voor de minstbedeelden te bevorderen.
Om die doelen te bereiken, stimuleert en ondersteunt het Gewest de ontwikkeling van verschillende types stedelijke landbouwprojecten: professionele landbouw in volle grond en bovengronds, collectieve moestuinen en kippenrennen, individuele productie enz.
Stedelijke en randstedelijke landbouw: wat is dat?
Stedelijke en randstedelijke landbouw is een landbouwproductiesysteem dat geïntegreerd is in de stads(rand)landschappen en waarvan de productie bestemd is voor de stad. Het is multifunctionele landbouw die zich aanpast aan de context waarin deze zich ontwikkelt (dynamiek van de wijk, ruimtelijke beperkingen, kwaliteit van de grond, wettelijke en stedenbouwkundige beperkingen enz.) en de sociale ruimte en dynamiek versterkt. Er zijn veel productielocaties (landbouwgronden, maar ook braakliggende terreinen, daken, kelders, parkeerplaatsen enz.), productiemiddelen (volle grond, bovengronds in hydrocultuur/aquaponics of op consumptieresiduen enz.), productietypen (groenteteelt, tuinbouw, veeteelt, aquacultuur, agrobosbouw), actoren (landbouwers, projectontwikkelaars, verenigingen, burgers enz.) en distributiesystemen (verkoop per mand, via zelfpluk, op het veld, in de winkel enz.). Dat leidt tot de ontwikkeling van talrijke productiemodellen. “Professionele” vormen (met hoofdzakelijk commerciële doeleinden) bestaan naast “niet-professionele” vormen (zonder commercieel doel).
Stedelijke landbouw is multifunctioneel: de actoren van de stadslandbouw vervullen heel wat functies. Sommige daarvan zijn van algemeen belang: voedselproductie, milieufuncties (zoals de integratie/het behoud van groene ruimten en koelte-eilanden in de stedelijke ruimte, behoud/herstel van ecosystemen en het behoud van biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). en landschappen), sociale functies (bevordering van de sociale cohesie, sociaal-professionele integratie), educatieve functies (sensibilisatie van het grote publiek voor de vele thema's van duurzame voeding, sensibilisatie omtrent de natuur), bijdrage tot de aantrekkelijkheid van de stad enz.
Stedelijke landbouw in het Brussels Gewest
Deze focus onderzoekt de stand van zaken van de professionele landbouwproductie, met andere woorden die types die ten minste een deel van hun productie aan een derde partij doorverkopen. Het is gebaseerd op meerdere studies en onderzoeken rond de evolutie van stadslandbouw in het Brussels Gewest (zie hieronder, deel “documenten”). De productie voor eigen gebruik (zelfproductie of niet-commerciële stadslandbouw) wordt behandeld In een andere focus (collectieve en familiale moestuinen)
Goed om te weten
Volgens de Good Food-strategie 2 hangt agro-ecologie vooral af van een reeks beginselen en praktijken die de weerbaarheid en duurzaamheid van voedings- en landbouwsystemen verbeteren, maar tegelijkertijd ook de sociale integriteit bewaren. Het is ook een sociaal-politieke en wetenschappelijke benadering die de menselijke activiteit en het behoud van natuurlijke ecosystemen verzoent. Het is een multidimensionale aanpak van het beheer van natuurlijke en menselijke hulpbronnen. Het is een alternatief voor het dominante landbouwmodel van de markt dat gebaseerd is op het uitbuiten van natuurlijke elementen en mensen. In een stedelijke context nodigt agro-ecologie ons uit om na te denken over het verband tussen stadsbewoners en hun eigen milieu- en sociale context. Ze verenigt de gemeenschappen en wijken rond lokale projecten die ontworpen zijn als plekken waar men elkaar kan ontmoeten en van elkaar kan leren.
In 2020 ontving 230 ha aan Brusselse grond subsidies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
In het Brussels Gewest zijn verschillende actoren betrokken bij professionele stadslandbouw: landbouwers die al dan niet betrokken zijn bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), verenigingen, maar ook coöperaties.
Goed om te weten
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is een beleid dat op schaal van de Europese Unie werd ingevoerd om de landbouw in lidstaten te ontwikkelen en te ondersteunen. Binnen dit kader kunnen landbouwers onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor rechtstreekse inkomenssteun.
In 2020 was 230 ha aan landbouwgrond in het Brussels Gewest geregistreerd in het kader van de rechtstreekse steun van het GLB. Dat is ongeveer 1,4% van de oppervlakte van het gewest. Die percelen zijn sterk versnipperd, maar bevinden zich vooral in het noordoosten van het gewest en, vooral, in Neerpede.
De helft van die 230 ha bevindt zich in een landbouwzone en 65 ha in groene zones en groengebieden met hoogbiologische waarde zoals gedefinieerd in het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP).
Deze gronden worden beheerd door een dertigtal landbouwbedrijven (het exacte aantal voltijdse equivalenten verbonden aan deze ondernemingen is niet gekend), waarvan er 8 hun maatschappelijke zetel in het Brussels Gewest hebben (een 9de geeft 0,5 ha aan voor een niet bewerkt terrein waarop een landbouwgebouw staat).
De laatste jaren is de bij het GLB aangegeven oppervlakte verminderd (wat niet betekent dat deze grond niet meer wordt bewerkt). Deze ontwikkeling is gedeeltelijk te verklaren door het overlijden of de pensionering van oudere landbouwers. Men weet echter niet altijd precies wat er gebeurd is met de grond die zij gebruikten. Sommige terreinen zijn overgenomen door andere landbouwers. Bovendien wordt grond die vroeger door nieuwe landbouwers aan het GLB werd aangegeven, niet langer aangegeven maar toch verder bewerkt.
Goed om te weten
In het Brussels Gewest bestaan twee profielen van landbouwprofessionals naast elkaar:
- Enerzijds de ‘historische’ landbouwers: dit zijn landbouwers die uit de landbouwwereld komen en vaak relatief bejaard zijn. In het Brussels Gewest werken ze meestal op meerdere hectaren land die zijn aangegeven bij het GLB.
- Anderzijds de ‘nieuwe landbouwers’: zij hebben meestal geen landbouwachtergrond. In het Brussels Gewest werken zij doorgaans op kleinere oppervlakten dan de historische landbouwers, in de volle grond of bovengronds, en staan zij meestal in direct contact met de consumenten.
Het grootste deel van deze grond wordt bewerkt door historische landbouwers die in verschillende sectoren werkzaam zijn (zie onderstaande tabel). In 2020 wordt bovendien 9 ha die bij het GLB is aangegeven, bewerkt door nieuwe landbouwers: 4,7 ha voor het houden van schapen, 3,3 ha voor het proefveld in het kader van het project BoerenBruxselPaysans (ca. 1,5 ha bewerkt, de rest met landbouwgebouwen) en 1 ha voor tuinbouw. In 2017 werd bij het GLB ook 9 ha aangegeven door 2 nieuwe landbouwers.
De onderstaande tabel toont de bij het GLB aangegeven oppervlakten per teelttype:
Blijvend grasland voor begrazing (inclusief paarden) is in de meerderheid (145 ha in 2017 op basis van gegevens van het Laboratorium voor Agro-ecologie - ULB) en akkerbouwgewassen (voedergewassen, granen en aardappelen) beslaan ongeveer 80 ha. Anderzijds beslaan de bij het GLB aangegeven tuinbouwoppervlakten (met inbegrip van bloemen, medicinale kruiden enz.) slechts 2,5 ha. In tegenstelling tot de stadslandbouwprojecten is de historische landbouw in het Brussels Gewest niet of nauwelijks bestemd om de Brusselse consumenten te voeden.
In 2017 bedroeg de gecultiveerde zone in de Brusselse rand (19 gemeenten grenzend aan of zeer dicht bij de gewestelijke grens) 12.257 ha. De tuinbouw nam slechts 5% van het gebied in beslag, de rest van de gewassen werd grotendeels gedomineerd door granen, grasland, voedermaïs en aardappelen.
Geen van de aan het GLB aangegeven teelten is biologisch gecertificeerd, maar voor een aantal is de omschakeling aan de gang.
Sinds de lancering van de strategie is het aantal projecten voor stadslandbouw aanzienlijk toegenomen, goed voor een oppervlakte van ongeveer 20 ha in 2020
Naast de historische landbouw zijn er in het Brussels Gewest tal van stadslandbouwprojecten: tuinbouw in de volle grond, champignonteelt, insectenkweek, aquaponie, hydroponie enz. De eigenaars van deze projecten zijn niet geregistreerd bij het GLB.
Begin 2018 werd een studie uitgevoerd die in 2020 werd bijgewerkt om de professionele primaire stadslandbouwproductie in het Brussels Gewest en de evolutie ervan tussen de lancering van de Good Food-strategie eind 2015 en 2020 te evalueren. De belangrijkste resultaten tonen aan dat het aantal stadslandbouwprojecten tussen 2015 en 2020 is gestegen van 16 naar 42 (32 in 2018). Deze projecten bieden werk aan 80 VTE’s (62 VTE's in 2018) en hun niet bij het GLB aangegeven oppervlakte vertegenwoordigt ongeveer 20 ha (ongeveer 6 ha bewerkt door nieuwe landbouwers en niet aangegeven bij het GLB in 2017-2018). Vergelijkingen tussen de cijfers van 2018 en 2020 moeten echter met de nodige voorzichtigheid worden gemaakt, aangezien de methoden voor het verzamelen van de gegevens verschillen. Er is echter een sterk stijgende tendens waarneembaar. Merk op dat nieuwe landbouwers die percelen bij het GLB hebben aangegeven, ook niet-aangegeven percelen hebben.
Deze stadslandbouwprojecten bevinden zich grotendeels buiten de in het GBP afgebakende landbouwgebieden, meestal in beschermde gebieden (groene gebieden, parkgebieden, cultureel erfgoed, Natura 2000) (zie Kaart). De voorschriften van het GBP zijn niet duidelijk wat betreft de mogelijkheid van landbouwactiviteiten in deze gebieden.
Verdeling van de stadslandbouwprojecten per typologie (2018 en 2020)
Bron: Brussel Economie - Team Landbouw
In termen van oppervlakte, ongeveer:
- 12 ha bestemd voor tuinbouw in de volle grond (waaronder 0,4 ha kruiden, aromatische en medicinale planten);
- 1 ha voor de productie van klein fruit;
- 3 ha voor het houden van schapen (weides-boomgaarden);
- 0,6 ha voor bovengrondse productie.
Op basis van de raming van 2018 (Laboratorium voor Agro-ecologie – ULB) kan men stellen dat ongeveer een tiende procent (0,1 tot 0,3%) van de Brusselse vraag naar fruit en groenten geproduceerd wordt door de Brusselse stadslandbouw (Beoordeling van de Good Food 2.0-strategie, bijlage I). De meeste Brusselse stadslandbouwprojecten zijn multifunctioneel en leveren ook diensten op het gebied van onderwijs, gezondheid, sociale samenhang, cultuur, erfgoed en milieu.
Goed om te weten
Tuinbouw is een bijzonder interessante vorm van landbouw in stedelijke gebieden: korte productiecycli, productie van bederfelijke producten die in korte ketens op de markt kunnen worden gebracht, diversiteit van landbouwproducten en -praktijken, ondersteuning van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., een sterke sociale en pedagogische functie, geen of lage mechanisering van de landbouw, een hoge arbeidsintensiteit met als gevolg het creëren van banen....
Ongeveer vijftien van deze landbouwbedrijven zijn biologisch gecertificeerd (waaronder 3 bovengrondse producenten) en 9,62 ha land is biologisch gecertificeerd (6,27 ha wordt momenteel omgeschakeld naar biologisch).
Acties ter ondersteuning van de professionele landbouw in Brussel
Om deze ontwikkeling van de stadslandbouw aan te moedigen en te ondersteunen, heeft de Good Food-strategie inspanningen geleverd om de producenten een betere toegang te verlenen tot de voornaamste factoren die noodzakelijk zijn voor de duurzaamheid van hun activiteit, met name:
- Toegang tot de productielocaties
De langetermijntoegang tot geschikte productielocaties is het eerste obstakel voor de ontwikkeling van stadslandbouwprojecten. De factoren zijn velerlei: schaarste van beschikbare grond, gebrek aan transparantie, bodemverontreiniging, druk op onroerend goed onder andere door de bevolkingsgroei, kosten van de gronden, onzekere pachtcontracten, ontoereikende wet- en regelgeving enz.
Goed om te weten
Volgens een studie van Terre-en-vue uit 2016-2017 en gebaseerd op zowel een cartografische benadering als een enquête bij de gemeenten om rekening te houden met de realiteit van het terrein, zou het potentieel van de nog niet bewerkte landbouwgrond ongeveer 161 ha bedragen. Gezien de stedelijke context en de sterke demografische groei die de regio doormaakt, concurreert dit potentieel echter met andere territoriale uitdagingen. Onthoud dat er ook mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling van stadslandbouwprojecten op platte daken (zie informatiefiche over stadsmoestuinen). Bovendien wordt iets meer dan de helft van de 227 ha die in het GBP als landbouwgebied is opgenomen, niet voor landbouwactiviteiten gebruikt.
In mei 2020 werd een juridisch en stedenbouwkundig actieplan voor duurzame stadslandbouw in het Brussels Gewest afgerond. Het stelt krachtlijnen voor met het oog op de wijziging van juridische en stedenbouwkundige instrumenten die een invloed hebben op de plaats, het behoud en de ontwikkeling van de stadslandbouw.
Daarnaast is in het kader van de Good Food-strategie 2015-2020 bijna 9 ha vrijgemaakt voor stadslandbouw.
Voor meer info
Tussen 2017 en 2020 hebben de identificatie van de interessantste gronden die potentieel geschikt zijn voor stadslandbouw (link naar de studie), de analyse van deze grondmogelijkheden en talrijke contacten met de eigenaars het mogelijk gemaakt gronden voor stadslandbouw in Brussel te verkrijgen (aankoop door het Brussels Gewest, ontwikkeling van stadslandbouwprojecten op gewestelijke gronden die door Leefmilieu Brussel worden beheerd, aankoop of huur van gronden door de vzw Terre-en-vue gesubsidieerd door het Gewest en het EFRO-project BoerenBruxselPaysan om in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in de Brusselse rand gronden te vinden die kunnen worden gebruikt voor het opzetten en opvolgen van duurzame professionele agro-ecologische projecten). Daarnaast werd bijna 22 ha in de Brusselse rand ter beschikking gesteld.
In 2021 is ook gestart met het reflecteren over de ontwikkeling van een Brussels landbouwgrondbeleid.
- Toegang tot kapitaal
78 professionele stadslandbouwprojecten werden gesubsidieerd via 5 jaarlijkse projectoproepen (2016-2020). Begin 2019 werd steun voor het opzetten van landbouwbedrijfsprojecten beschikbaar gesteld aan projectleiders van stadslandbouwprojecten. Er wordt ook nagedacht over de ontwikkeling van andere financiële instrumenten (toegang tot Europese steun, structurele steun enz.). Tijdens de gezondheidscrisis werden COVID-premies toegekend aan landbouwers die inkomensverlies leden.
- Toegang tot de markten
Good Food verleent financiële steun aan de vzw Le Réseau des GASAP, die rechtstreeks inkoopt bij lokale producenten, ook in Brussel. Er wordt nagedacht over de oprichting van logistieke hubs om de distributie van de stedelijke en randstedelijke landbouwproductie in het Brussels Gewest te verbeteren.
- Toegang tot kennis, knowhow en vaardigheden
De dienst ‘Facilitator Stadslandbouw’, operationeel sinds maart 2018, stimuleert de oprichting of ontwikkeling van al dan niet professionele stadslandbouwprojecten . Hiervoor stelt de dienst met name een webgebaseerd informatieplatform en een dienst van multidisciplinaire deskundigen ter beschikking. De dienst is gericht op de oprichting of ontwikkeling van projecten en staat ter beschikking van bedrijven, eigenaars en ontwikkelaars van onroerend goed, publieke organisaties en lokale overheden.
Andere acties worden ondernomen via BoerenBruxselPaysans, een proefproject dat in de periode 2015-2020 (2023 voor sommige investeringen) hoofdzakelijk door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) wordt gefinancierd. Dit project, gelegen op de grens van het randstedelijke gebied, voornamelijk in Anderlecht (Neerpede en Vogelzang), heeft in het bijzonder tot doel de lokale voedselproductie en -verwerking volgens ecologische productiemethoden te vergemakkelijken en te verhogen. Het stelt nieuwe landbouwers die hebben gereageerd op een oproep tot kandidaten in staat om hun project te lanceren dankzij individuele ondersteuning (opleiding, methodologische en technische ondersteuning) en de terbeschikkingstelling van grond (Proefgebied Landbouw), infrastructuur en instrumenten gedurende maximaal 3 seizoenen. Het draagt ook bij tot de ontwikkeling van korte verwerkings- en verkoopketens, alsook tot bewustmakings- en netwerkactiviteiten. Tussen 2016 en 2020 konden 15 landbouwers hun activiteit testen op de testruimte van het project. Sinds 2020 ligt de nadruk vooral op acties om de activiteiten te blijven voortzetten, zodat het aantal nieuwe producenten kan groeien. Tot slot vermelden we de oprichting van een Brusselse federatie van professionals in de stadslandbouw (FEDEAU).
Om te downloaden
Factsheet
Duurzame voeding en stadslandbouw
- n°1. Stadsmoestuinen (2018) (.pdf)
- n°2. Good food: Professionele landbouw in het Brussels Gewest (2019) (.pdf)
Fiche(s) van de Staat van het Leefmilieu
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- LEEFMILIEU BRUSSEL & BRUSSELS ECONOMIE EN WERKGELEGENHEID 2021. « De Good food stratégie « Naar een duurzaam voedingssysteem in het Brussels Hoofstedelijk Gewest” – Eindevaluatie, samenvatting van de verwezenlijkingen en prestaties van de strategie 2016-2020”, 86 paginas (.pdf)
- « Op weg naar een duurzamer voedingssysteem: De bijdrage van/voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest binnen het URBACT II-netwerk – voeding », 2015 (.pdf)
- Info-fiche « Voeding en leefmilieu: Perceptie, kennis en gewoontes van de brusselaar inzake duurzame voeding: Peilingen en analyses », 2015 (.pdf)
- Studies en rapporten
- BOUTSEN R., MAUGHAN N., VISSER M. 2018. « Evaluation de la production agricole primaire professionnelle en Région de Bruxelles Capitale », studie uitgevoerd door de ULB-Laboratoire d’agroécologie, in opdracht van Brussel Economie en Werkgelegenheid, 50 pp. (enkel in het Frans)
- BRAT, ECO-INNOVATION, BGI 2013. « Evaluation du potentiel maraîcher en Région de Bruxelles-Capitale (phase I) – Identification des références d’agriculture urbaine pertinentes au regard du contexte bruxellois», studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 70 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- BRAT, ECO-INNOVATION, BGI 2013. « Evaluation du potentiel maraîcher en Région de Bruxelles-Capitale (phase II) – Inventaire des sites d’agriculture urbaine existants en Région bruxelloise », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 46 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- BRAT, ECO-INNOVATION, BGI 2013. « Evaluation du potentiel maraîcher en Région de Bruxelles-Capitale (phase III) », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 23 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- COMASE 2021. « Etude de la performance de la stratégie Good Food 2016-2020 – Rapport final », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 83 pp (.pdf) (enkel in het Frans)
- DEDICATED RESEARCH 2011. « Les maraîchages urbains, écologiques: freins, leviers à la réalisation et état des lieux – phase quantitative », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 61 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- DEDICATED RESEARCH 2011. « Les maraîchages urbains, écologiques: freins, leviers à la réalisation et état des lieux – phase qualitative », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 61 pp. (.ppt) (enkel in het Frans)
- DE LESTRANGE R., FIERENS C., ANNICCHIARICO G., NYSSENS T., GERARD A., BOURGOIS C. 2021. « AGROPOLIS – Van een pilootproject naar een grootstedelijk voedselnetwerk”, 153 paginas. (.pdf)
- DE ZUTTERE C., LECOCQ B. , DEMANET M. 2020. « Plan d’action 2020 Agricultures urbaines: modifications législatives - Pour une évolution du cadre juridique et urbanistique en faveur des agricultures urbaines durables en Région de Bruxelles-Capitale », studie in opdracht van Brussel Economie en Werkgelegenheid, 69 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- IPSOS PUBLIC AFFAIRS 2014. « Baromètre environnemental de la Région de Bruxelles-Capitale – résultats 2014 », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 112 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- GREENLOOP 2013. « Etude sur la viabilité des business modèles en agriculture urbaine dans les pays du Nord »,
GREENLOOP 2013. « L'incidence des pollutions urbaines sur les productions alimentaires en ville», studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 35 pp. (.pdf) (enkel in het Frans) - LATERAL THINKING FACTORY 2013. « Indoor farming en RBC », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 77 pp. (.pdf) (enkel in het Engels)
- LAUWERS L., VAN KERCKHOVE Y. & DUMORTIER M. 2022. “Agro-ecological farming in (peri)urban protected areas: the agro-ecological farmers’ perspective on synergies and conflicts between nature and agriculture”, Reports of the Research Institute for Nature and Forest, studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 104 pp. (.pdf)
- LEFEBVRE A., TSURUKAWA N., HAISSAM JIJAKLI, DUMARTIN P., PEETERS S., HANIQUE P., GOISSE G., LAMAL V. 2018.« Etude urbanistique et juridique pour le développement de l’agriculture urbaine en Région bruxelloise », », studie uitgevoerd door Gembloux Agro-Bio Tech (ULg), Agora-urba.eu, Pascal Hanique sprl, Avocats associés, 131 pp (.pdf) (enkel in het Frans)
- SONECOM 2018. « Réalisation d'un sondage d'évaluation à mi-parcours de la stratégie auprès de la population en Région de Bruxelles-Capitale », », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 61 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- SONECOM 2016,. « Réalisation d'un sondage Etat initial sur les comportements des Bruxellois en matière d'alimentation durable dans le cadre de la stratégie d'alimentation durable », », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 54 pp (.pdf) (enkel in het Frans)
- SONECOM 2013. « Baromètre de comportements de la population en matière d’environnement et d’énergie en Région de Bruxelles-Capitale », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 57 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- SONECOM 2015. « Sondage sur le comportement des ménages en matière d’achat et d’utilisation de pesticides dans la Région de Bruxelles-Capitale et dans les zones de captage », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 79 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- TERRE EN VUE 2017. « Cartographie des terres agricoles et des terres potentiellement utilisables pour l’agriculture en Région de Bruxelles-Capitale », studie uitgevoerd in opdracht van Brussel Economie en Werkgelegenheid, 11 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- VERDONCK M., TAYMANS M., CHAPELLE G., DARTEVELLE G., ZAOUI C. 2012, revisie in 2014. « Système d’alimentation durable – Potentiel d’emplois en Région de Bruxelles-Capitale », studie uitgevoerd door de Centre d’études régionales bruxelloises (FUSL) en GREENLOOP in opdracht van Leefmilieu Brussel, 88 pp. + bijlagen. (.pdf) (enkel in het Frans)
Plan en programma
Nuttige links
Collectieve en familiale moestuinen
Focus - Actualisatie: februari 2020
In 2018 telde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 392 moestuinsites, wat 30% meer is dan in 2013. Deze evolutie ging echter gepaard met een daling van de totale oppervlakte van deze sites met 4%. Het aanbod verschilt sterk volgens gemeente met als twee uitersten Evere (1,6 m2/inw.) en Sint-Joost (0,03 m2/inw.). Tussen 2013 en 2018 is de oppervlakte en het aantal moestuinpercelen dat ter beschikking stond van de Brusselaars, en dat gelegen was in de door Leefmilieu Brussel beheerde groene ruimten, respectievelijk gestegen met 61% en 81% voor een totale bruto-oppervlakte van 5,3 ha voor 373 percelen. De aanleg van moestuinen wordt ook aangemoedigd via tal van projectoproepen gericht tot verschillende doelgroepen.
Stadsmoestuinen: groene ruimten met uiteenlopende functies
Net als tal van andere steden kent Brussel de laatste jaren een opflakkerende belangstelling voor voedselteelt. Deze kan verschillende vormen aannemen: groenteteelt in volle grond of bovengronds, fruitbomen, kleine fokkerijen, bijenteelt, aquacultuur, kinderboerderijen, ondergrondse paddenstoelenteelt, ... Ze worden aangemoedigd op Brussels niveau in het kader van verschillende actieprogramma’s die gericht zijn op transitie naar duurzamere voedselsystemen, verbetering van de leefomgeving, ontwikkeling van multifunctionele groene ruimten en jobcreatie.
De focus ligt vooral op niet-professionele familiale of collectieve moestuinen die in de eerste plaats bedoeld zijn voor de productie voor persoonlijke consumptie of “zelfproductie” (het deel professionele landbouw is het voorwerp van een andere focus, zie “Good Food: Professionele landbouw in het Brussels Gewest”).
Deze teeltpraktijken streven verscheidene doelstellingen na, die volgens de actoren minder of meer prioritair zijn: voedselproductie (zelfproductie), maar ook recreatieve doelstellingen (contact met de natuur, ontspanning, fysieke activiteit), sociale doelstellingen (plekken om elkaar te ontmoeten en samen nieuwe gedragingen aan te leren, ingaan op een leerbehoefte, steun aan therapeutische projecten of projecten voor beroepsinschakeling,...) of educatieve doelstellingen (principes van biologische landbouw, seizoenscycli, lokale soorten,...). Vanuit milieustandpunt vormen de moestuinen eveneens groene ruimten die de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). ondersteunen, het stedelijk landschap mee helpen verbeteren en regenwater laten infiltreren. Door te telen in een stedelijke omgeving, in soms erg kleine tussenruimten, ontstaan er en blijven er binnenin de wijken open ruimten bestaan. Al deze voordelen tonen in welke mate de ontwikkeling van deze praktijk sterk kan bijdragen tot een beter levenskader van de stadsbewoners.
30% meer moestuinsites tussen 2013 en 2018 … maar een totale oppervlakte die daalt met 4%
In 2013 heeft Leefmilieu Brussel een inventaris opgesteld van de collectieve en familiale moestuinen en de kenmerken ervan. Deze inventaris werd herhaald in 2018, waarbij op vrijwel identieke manier werd te werk gegaan.
De in kaart gebrachte moestuinen zijn de moestuinsites waar tuiniers die dit wensen terechtkunnen, en de moestuinen die openstaan voor het publiek, of ze nu officieel (gemeentelijke of gewestelijke moestuinen, moestuinen op privégrond, ...) of officieus zijn (“gekraakte” gronden). Professionele stadslandbouwprojecten, school- of demomoestuinen en privémoestuinen die niet toegankelijk zijn vanuit de publieke ruimte of die op een bebouwd perceel gelegen zijn, werden niet opgenomen in de inventaris.
Onderstaande tabel vergelijkt het moestuinaanbod van 2013 met dat van 2018. De gegevens van de inventaris uit 2013 werden gecorrigeerd, om enkele fouten recht te zetten die werden vastgesteld en om te zorgen voor een volledige overeenstemming tussen de twee inventarissen wat in aanmerking genomen moestuinen betreft.

Terwijl de totale oppervlakte van de moestuinen gedaald is ten opzichte van 2013 (- 4,1%), is het aantal moestuinen aanzienlijk gestegen (+ 30,2%). Uit de analyse van de gegevens blijkt dat deze evolutie verband houdt met een daling van het aantal grote moestuinsites (met een oppervlakte groter dan 5.000 m2), aangevuld met een fikse stijging van de kleine moestuinsites (met een oppervlakte kleiner dan 500 m2 of zelfs 100 m2). Door de stijging van het aantal moestuinen kon de demografische druk op de bestaande moestuinen verlicht worden (- 20,3% inwoners voor een moestuinsite).
Uit de vergelijking van de geïnventariseerde gegevens blijkt ook dat op 5 jaar tijd:
- 129 nieuwe moestuinsites werden aangelegd. Dit zijn vooral kleine moestuinen die hebben bijgedragen aan een beter aanbod in de dichtbebouwde zones;
- 38 moestuinsites verdwenen zijn;
- 3 moestuinsites verschenen en weer verdwenen zijn;
- 13 moestuinsites uitgebreid zijn;
- 13 moestuinsites gekrompen zijn.
Aan de hand van de inventaris konden ook 26 moestuinen die potentieel bedreigd zijn, in de meeste gevallen door bouwprojecten, in kaart worden gebracht.
Meer dan een derde van de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke moestuinsites is gelegen in groengebied of in landbouwgebied, en geniet dus een zekere bescherming.
Een zeer divers moestuinaanbod naargelang van de gemeente en de wijk
Onderstaande grafiek toont voor elke Brusselse gemeente de totale oppervlakte van de collectieve en familiale moestuinen (in 2013 en in 2018), alsook de moestuinoppervlakte per inwoner (in 2018).
Oppervlakte van de collectieve en familiale moestuinsites (in totaal en per inwoner) per gemeente (2013 en 2018)
Bron: BRAT 2018

Gemiddeld heeft elke Brusselaar een theoretische toegang tot 0,66 m2 moestuin (op basis van de totale oppervlakte van de moestuinsite, met inbegrip van de eventuele niet-verbouwde delen, privétuinen en schooltuinen buiten beschouwing gelaten). Toch zijn er grote verschillen tussen gemeenten: terwijl de inwoners van Brussel (cf. wijken in de rand zoals Haren en Neder-Over-Hembeek), Evere, Jette, Ukkel en Watermaal-Bosvoorde gemiddeld over meer dan 1 m2/inw. beschikken, moeten die van de gemeenten Etterbeek, Sint-Joost en Sint-Gillis het stellen met minder dan 0,15 m2/inw. In deze gemeenten is doorgaans ook het aantal gezinnen met toegang tot een eigen tuin het kleinst.
Onderstaande kaart geeft een nauwkeuriger beeld van de spreiding van de moestuinsites in het stadsweefsel. Elke moestuin wordt weergegeven aan de hand van een cirkel met een straal van 300 meter vanaf het middelpunt. Dit is de afstand in vogelvlucht die grosso modo overeenkomt met 5 tot 10 minuten wandelen. Deze voorstelling geeft een eerste beeld van de zones waarin de toegang van de Brusselaars tot moestuinen beperkt is.
Ligging van de collectieve en familiale moestuinen in 2013 en in 2018
Bron: BRAT 2018


(Toegang tot de interactieve kaart van de inventaris van 2013)
Hoewel het aantal moestuinen in het algemeen toeneemt, zijn er nog altijd grote lokale verschillen: hoge concentraties afgewisseld met gebieden zonder voorzieningen. Terwijl er ook in minder dicht bebouwde gebieden soms een tekort is aan moestuinen, ontbreekt het de gebieden in het centrum vaak aan groene ruimten en privétuinen, bovenop een hoge bevolkingsdichtheid en een laag gemiddeld inkomen per inwoner. Moestuinen in volle grond en met een grote oppervlakte komen vooral voor in de minder dicht bebouwde zones.
15% van de Brusselaars zegt een deel van hun voeding zelf te produceren in 2018, wat een vergelijkbaar percentage is met dat van 2016
Op individuele schaal verklaart 15% van de Brusselaars een deel van zijn voeding zelf te produceren (opiniepeiling Sonecom, 2018). Dit cijfer geeft echter een realiteit weer die sterk uiteen kan lopen, van de teelt van een beetje fruit, enkele groenten en/of kruiden in potten tot een heuse moestuin of een kippenhok. Meer dan de helft (52,5%) van de Brusselaars die verklaren een deel van hun voeding zelf te produceren, beschikt over minder dan 5 m2 voor deze productie, en iets meer dan de helft hiervan teelt in een familiale tuin of -moestuin. Een vergelijking met een opiniepeiling uit 2016 wijst niet op een belangrijke evolutie van het gedrag van de Brusselaars op het vlak van zelfproductie.
Steeds meer moestuinpercelen in de gewestelijke groene ruimten
In 2018 bedroeg de oppervlakte van de moestuinen aangelegd in de Brusselse gewestelijke ruimten 3,4 ha indien alleen de netto-oppervlakte wordt geteld (m.a.w. de oppervlakte aan bouwland), en 5,3 ha als ook de bruto-oppervlakte wordt meegerekend (d.w.z. met inbegrip van wegen, heggen, grasperken, tafels, enz.) In 2018 stonden in totaal 373 percelen ter beschikking van de Brusselaars, verspreid over een vijftiental sites.
Tussen 2013 en 2018 is de oppervlakte en het aantal van de moestuinpercelen die ter beschikking stonden van de Brusselaars gestegen met respectievelijk 61% en 81%. Dit aanbod is echter beperkt tot 6 gemeenten, en het grootste deel van de sites ligt in de tweede kroon.
Evolutie van het gecumuleerde aantal en van de gecumuleerde grootte van de moestuinpercelen die ter beschikking worden gesteld door Leefmilieu Brussel
Leefmilieu Brussel – Afdeling Groene Ruimten 2018

De daling van het moestuinaanbod tussen 2003 en 2007, zoals weergegeven op de grafiek, houdt verband met de ontdekking van bodemverontreiniging ter hoogte van 2 sites. Dit heeft geleid tot de sluiting van deze moestuinen tot de behandeling ervan ze opnieuw geschikt maakt voor teelt.
Gewestelijke acties om de Brusselaars aan het moestuinieren te krijgen
Leefmilieu Brussel hanteert sinds het werd opgericht een beleid rond de ontwikkeling van stadsmoestuinen. Hiervoor gaat het op verschillende manieren te werk.
Het beleid werd de voorbije jaren bevestigd en versterkt, vooral door de goedkeuring, eind 2015, van de Good Food-strategie. Het doel is de transitie naar een duurzamer Brussels voedingssysteem. Eén van de hoofdlijnen heeft tot doel de duurzame lokale voedselproductie te verhogen, vooral door zelfproductie. Voor 2020 werden de volgende kwantitatieve doelstellingen vastgelegd:
- verdubbeling van de oppervlakte van de moestuinzones in gewestelijke groene ruimten onder beheer van Leefmilieu Brussel (wat overeenkomt met een totale netto-oppervlakte van 5 ha);
- 30% van de gezinnen die een deel van hun voeding produceren;
- de oppervlakte van de collectieve en familiale moestuinsites blijft minstens identiek aan de oppervlakte die in 2013 in kaart werd gebracht.
De eerder voorgestelde gegevens tonen aan dat de gewestelijke inspanningen die werden gedaan om de zelfproductie te ondersteunen, moeten worden versterkt om deze doelstellingen te kunnen bereiken.
Dit beleid van ontwikkeling van stadsmoestuinen en sensibilisering voor zelfproductie steunt op verschillende actielijnen:
- Beheer van de moestuinen in de gewestelijke parken en ontwikkeling van nieuwe moestuinsites
Leefmilieu Brussel beheert op dit moment 15 moestuinsites. De moestuinen worden er beheerd met respect voor het milieu (door de ondertekening van gebruiksovereenkomsten met de begunstigden van de percelen) en door een maatschappelijke en pedagogische dimensie toe te voegen aan de projecten.
In de loop van de voorbije jaren heeft de afdeling Groene Ruimten een bijzondere inspanning gedaan om nieuwe moestuinruimten aan te leggen (nieuwe sites of uitbreiding van bestaande sites) en de bestaande sites te verbeteren (aanplanting van kleine fruitbomen en aromatische planten, toegang tot water, opbergkasten, collectieve composteringBiologisch proces van verandering en nuttige aanwending van organische substraten (organisch afval ... ) in een gestabiliseerd product, gelijk aan tuinaarde en rijk aan humusachtige bestanddelen., enz.). Het aanbod kan alleen worden verbeterd indien ook het beheer van de bestaande sites erop vooruitgaat (herbestemming van braakliggende percelen, controle van de naleving van de gebruiksovereenkomsten, onderverdeling van te grote percelen, enz.).
- Steun aan de ontwikkeling van collectieve en familiale moestuinprojecten via projectoproepen.
De ontwikkeling van collectieve moestuinprojecten door andere actoren dan Leefmilieu Brussel wordt ondersteund via projectoproepen waarin de stadslandbouw een van de prioritaire thema’s is.
Tussen 2015 en 2018 werden 16 projecten die verband houden met de hoofdlijn “Voedselproductie” ondersteund in het kader van de projectoproep die gericht was tot de gemeenten en de OCMW’s (aanleg van moestuinen op gemeentegrond, bewustmakingsacties ondersteund door de aanleg van percelen, bakken of specifieke teelten). Daarnaast ontvingen 17 verenigingen subsidies voor zelfproductie- of gemengde projecten.
Sinds 2011 wordt elk jaar een projectoproep uitgeschreven die de aanleg van nieuwe collectieve moestuinen door burgers financieel en technisch ondersteunt. In dit kader ontvingen meer dan 74 projecten van collectieve moestuinen opstartsteun tussen 2011 en 2017. Hiervan waren er 53 vermoedelijk nog actief in april 2018. Voor 39% van de gronden bestond het risico dat ze op korte of middellange termijn zouden worden overgenomen door hun eigenaar.
Andere types van stadslandbouwprojecten worden eveneens gedragen door burgercollectieven en ondersteund door de projectoproep “Vooruit met de wijk”: kippenhokken, boomgaarden, Ongelooflijk eetbaar enz. De “participatieve duurzame wijken” ontwikkelen projecten op schaal van de wijk die verschillende verbonden polen kunnen groeperen (moestuin, compostHet natuurlijk proces waarbij organisch materiaal onder gecontroleerde omstandigheden door levende organismen wordt omgezet in humus en voedingsstoffen voor de bodem en zijn bewoners., boomgaard, ...). Sinds 2008 tellen de participatieve duurzame wijken een veertigtal teeltprojecten.
Ook de scholen gaan dynamisch te werk bij het aanleggen van productiesites. In 2016 en 2017 kregen 84 scholen (waaronder hogescholen) steun bij het ontwikkelen van productiesites.
Tot slot werd, in het kader van de opstelling van de lokale agenda’s 21, steun verleend aan de ontwikkeling of de invoering van een hoofdlijn "moestuinen”.
- Familiale en collectieve moestuinen in een netwerk verbinden (in 2018 uitgebreid tot het verbinden van alle collectieve Good Food-burgerprojecten in een netwerk)
Deze netwerking, waarmee werd gestart in 2011, creëert een participatieve dynamiek tussen de personen die betrokken zijn bij de aanleg van moestuinen, en bevordert de uitwisseling van knowhow. Ze krijgt vooral vaste vorm door de organisatie van ontmoetingsforums, participatieve bouwplaatsen, terreinbezoeken, zadenbeurzen, en door de ontwikkeling van communicatietools.
- Bewustmaking, opleiding en informatie van het publiek via opleidingen, verspreiding van documentatie, animatie in de scholen of de organisatie of ondersteuning van gewestelijke activiteiten op het vlak van stadslandbouw
- Begeleidingsdiensten voor niet-professionele stadslandbouwprojecten
Recentelijk werd een dienst “Facilitator Stadslandbouw” in het leven geroepen. Deze dienst is er in de eerste plaats op gericht de professionele stadslandbouw te ondersteunen, maar ook te helpen bij de invoering van projecten voor zelfproductie zoals, bijvoorbeeld, de integratie van moestuinruimten in een vastgoedproject of in een project dat een wijk nieuw leven moet inblazen.
Er bestaat ook een netwerk van moestuinmeesters dat steunt op “tussenschakels”, burgers die een opleiding in stadsmoestuinieren hebben gekregen. Sinds 2011 hebben 166 moestuinmeesters hun diploma gekregen, waarvan ongeveer 70% nog actief was in 2017.
Om te downloaden
Factsheet
Fiche(s) van de Staat van het Leefmilieu
- Focus: Good food: Professionele landbouw in het Brussels Gewest
- Groene ruimten beheerd door Leefmilieu Brussel
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- "De good food-strategie: "naar een Duurzaam voedingssteem in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest", balans halverwege - ontwerp samenvatting", 2019 (document opgesteld in samenwerking met Brussel Economie en Werkgelegenheid - Gewestelijke Overheidsdienst Brussel) (.pdf)
- « Op weg naar een duurzamer voedingssysteem: De bijdrage van/voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest binnen het URBACT II-netwerk - voeding », 2015 (.pdf)
- Info-fiche « Voeding en leefmilieu: Perceptie, kennis en gewoontes van de brusselaar inzake duurzame voeding: Peilingen en analyses », 2015 (.pdf)
- Kaart « Moestuinen van Leefmilieu Brussel »
Studies en rapporten
- BRAT, ECO-INNOVATION, BGI 2013. « Evaluation du potentiel maraîcher en Région de Bruxelles-Capitale (phase I) - Identification des références d’agriculture urbaine pertinentes au regard du contexte bruxellois», studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 70 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- BRAT, ECO-INNOVATION, BGI 2013. « Evaluation du potentiel maraîcher en Région de Bruxelles-Capitale (phase II) - Inventaire des sites d’agriculture urbaine existants en Région bruxelloise », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 46 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- BRAT, ECO-INNOVATION, BGI 2013. « Evaluation du potentiel maraîcher en Région de Bruxelles-Capitale (phase III) », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 23 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- DEDICATED RESEARCH 2011. « Les maraîchages urbains, écologiques: freins, leviers à la réalisation et état des lieux - phase quantitative », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 61 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- DEDICATED RESEARCH 2011. « Les maraîchages urbains, écologiques: freins, leviers à la réalisation et état des lieux - phase qualitative », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 61 pp. (.ppt) (enkel in het Frans)
- DEDICATED 2018. « Baromètre des opinions et des comportements de la population bruxelloise en matière environnementale », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 56 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- IPSOS PUBLIC AFFAIRS 2014. « Baromètre environnemental de la Région de Bruxelles-Capitale - résultats 2014 », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 112 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- GREENLOOP 2013. « Etude sur la viabilité des business modèles en agriculture urbaine dans les pays du Nord », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 72 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- GREENLOOP 2013. « L'incidence des pollutions urbaines sur les productions alimentaires en ville», studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 35 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- LATERAL THINKING FACTORY 2013. « Indoor farming en RBC », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 77 pp. (.pdf) (enkel in het Engels)
- SONECOM 2013. « Baromètre de comportements de la population en matière d’environnement et d’énergie en Région de Bruxelles-Capitale », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 57 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- SONECOM 2015. « Sondage sur le comportement des ménages en matière d’achat et d’utilisation de pesticides dans la Région de Bruxelles-Capitale et dans les zones de captage », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 79 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- SONECOM 2018. « Réalisation d'un sondage d'évaluation à mi-parcours de la stratégie auprès de la population en Région de Bruxelles-Capitale », », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel 54 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- SONECOM 2016. « Réalisation d'un sondage Etat initial sur les comportements des Bruxellois en matière d'alimentation durable dans le cadre de la stratégie d'alimentation durable », », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 61 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- TERRE EN VUE 2017. « Cartographie des terres agricoles et des terres potentiellement utilisables pour l’agriculture en Région de Bruxelles-Capitale », studie uitgevoerd in opdracht van Brussel Economie en Werkgelegenheid, 11 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- VERDONCK M., TAYMANS M., CHAPELLE G., DARTEVELLE G., ZAOUI C. 2012, revisie in 2014. « Système d’alimentation durable - Potentiel d’emplois en Région de Bruxelles-Capitale », studie uitgevoerd door de Centre d’études régionales bruxelloises (FUSL) en GREENLOOP in opdracht van Leefmilieu Brussel, 88 pp. + bijlagen. (.pdf) (enkel in het Frans)
Plan en programma
De strategie "Good food" in een schoolmilieu
Focus - Actualisering: januari 2018
De Good food-strategie die eind 2015 door het Brussels Gewest werd goedgekeurd beoogt de overgang naar een duurzamer voedingssysteem. Ze biedt niet alleen een antwoord op milieu- en klimaatuitdagingen maar ook op gezondheids-, sociaaleconomische (inclusief de creatie van jobs) en maatschappelijke uitdagingen. Scholen vormen een van de voornaamste hefbomen voor de begeleiding van deze overgang. De gevoerde acties kunnen de jongere generaties sensibiliseren en helpen in de strijd tegen voedselverspilling. Heel wat acties van de strategie mikken dus op de mobilisatie van spelers in scholen en kinderdagverblijven, via de versterking van het pedagogisch aanbod en de verbetering van beheerpraktijken in verband met duurzame voeding, moestuinen en “Good food”-kantines. Sinds haar lancering werd de “Good food”-strategie onder meer uitgewerkt via: - Een Good food-label voor 2 kinderdagverblijven, 2 scholen en 1 universiteit (instellingen die in totaal zo’n 3.370 maaltijden per dag serveren), en begeleiding bij het proces voor het verkrijgen van het label voor 8 kinderdagverblijven, 2 scholen en 1 hogeschool (samen goed voor ongeveer 1.240 maaltijden per dag) (situatie in 2017) ; - De uitvoering van 58 projecten voor schoolmoestuinen tijdens het academiejaar 2016-2017 en de (lopende) begeleiding van 24 projecten voor moestuinen die aan het einde van het schooljaar 2017-2018 gerealiseerd zouden moeten worden ; - De uitvoering van 20 andere projecten in verband met duurzame voeding, onder meer rond vegetarisch eten en voedselverspilling (academiejaren 2016-2017 en 2017-2018) ; - Een honderdtal animaties over duurzame voeding in de klassen en opleidingen voor omkaderend schoolpersoneel.
Voeding, een grote uitdaging voor het milieu en de maatschappij
De meeste huidige praktijken voor de productie, verwerking, verpakking, distributie en consumptie van voedingswaren dragen in grote mate bij tot de uitputting van grondstoffen, de emissie van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). en de erosie van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). (zie VSL 2007-2010, Focus: Impact van de voeding op het leefmilieu). Bijvoorbeeld, volgens het EMA [2017] is de nodige hoeveelheid energie voor de teelt, verwerking, verpakking en het vervoer van voedsel tot bij de Europese consumenten goed voor zo’n 26% van het totaal uiteindelijk energieverbruik in de Europese Unie.
Naast deze milieu- en klimaatuitdagingen speelt voeding ook een rol in uitdagingen op het vlak van:
- gezondheid: risico’s door het gebruik van pesticiden (landbouwers en omwonenden) of het verbruik van bepaalde voedingswaren (accidentele besmettingen, residu’s van pesticiden of antibiotica enz.), slechte voedingsgewoonten (bv. onevenwichtige of te calorierijke diëten), ondervoeding enz. ;
- sociaaleconomische factoren: de kosten voor voeding liggen te hoog voor de armste gezinnen, precaire economische situatie voor tal van spelers in het voedingssysteem (landbouwers maar ook kleinhandels bijvoorbeeld), aanzienlijke afname van werkgelegenheid in de landbouwsector, overproductie en verspilling, enz. ;
- ethiek: concurrentie van exportgewassen met lokale producten, onvoldoende vergoeding van bepaalde spelers in het voedingssysteem (in het bijzonder de landbouwers), omstandigheden van de veeteelt en slachting van de dieren, overconsumptie van vlees (productie die heel wat grond vereist en sterk vervuilt), voedselverspilling enz. ;
- cultuur en maatschappij: verlies van landbouwgebieden en tradities, uniformering van voedingsproducten en verbruikswijzen, verlies van band tussen producenten en consumenten, enz.
De Good food-strategie
De Good food-strategie “Naar een duurzamer voedingssysteem in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ” werd in december 2015 door de Brusselse regering goedgekeurd voor de periode 2016-2020. Ze wil op gecoördineerde wijze een antwoord bieden op de uitdagingen in verband met de gezondheid, de kwaliteit en de milieu-impact van het voedingssysteem evenals op het vlak van de ontwikkeling van de lokale economie en tewerkstelling. Naast deze uitdagingen heeft de opkomst van de stedelijke landbouw in al zijn vormen (stadsboerderijen, individuele of collectieve moestuinen, boomgaarden enz.) ook een potentiële positieve impact op de lokale biodiversiteit, het regenwaterbeheer, de levenskwaliteit en de gezondheid van de stadsbewoners (lichamelijk en psychologisch welzijn dankzij activiteiten voor voedselproductie, gezellige plaatsen, creatie van sociale banden en collectieve leerprocessen, afkoeling van de lucht tijdens de zomerperiode, behoud van groene ruimtes en vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren. van het landschap, toegang tot kwalitatieve voeding, enz.) en biedt ze educatieve inzichten over het milieu en duurzame voeding. Deze strategie vertoont een dubbele ambitie: enerzijds gaat het erom “beter te produceren”, dat wil zeggen lokaal gezonde producten te kweken en te verwerken met respect voor het milieu, en anderzijds “goed te eten”, dat wil zeggen een lekkere en evenwichtige voeding toegankelijk te maken voor iedereen, met zo veel mogelijk lokale producten.
Ze berust op zeven strategische pijlers, met name:
1. toename van de lokale, duurzame voedselproductie (zowel bestemd voor commercialisering als voor eigen verbruik) ;
2. begeleiding van de herlokalisatie en de overgang naar een duurzaam aanbod voor iedereen;
3. begeleiding van de vraagovergang voor iedereen ;
4. ontwikkeling van een duurzame, wenselijke Good Food-voedingscultuur ;
5. beperking van voedselverspilling ;
6. reflectie over en bevordering van de voedingssystemen van morgen ;
7. goed bestuur voor de toepassing van de strategie.
Deze verschillende pijlers worden uitgewerkt via een vijftiental acties, zoals de promotie van een duurzame eigen productie, de versnelling van de overgang van kantines en restaurants, de begeleiding van burgers en gezinnen of nog de valorisatieElke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. van onverkochte voedingsmiddelen.
De prioritaire doelstellingen van de strategie zijn:
- de ontwikkeling van de lokale voedselproductie (in Brussel en de rand), via een innovatieve aanpak, om tegen 2035 een autonomie van 30% van de groente- en fruitproductie te bereiken ;
- het al van erg jonge leeftijd sensibiliseren en betrekken van de burgers ;
- de beperking van voedselverspilling met 30% tegen 2020 ;
- de uitwerking van acties die rekening houden met de specifieke maatschappelijke en multiculturele kenmerken van het Gewest.
Scholen, een hefboom voor de Good food-strategie
De sensibilisering en betrokkenheid van de jongere generaties zijn essentieel om deze overgang te begeleiden. Met een totale schoolgaande bevolking van bijna 340.000 leerlingen op alle niveaus (academiejaar 2013-2014) en 652 instellingen op basis- en secundair niveau (academiejaar 2014-2015) [BISA 2017], vormen scholen en universiteiten een cruciale speler, zowel op pedagogisch vlak als voor wat het beheer van de schoolkantines betreft. Ook de kantines van kinderdagverblijven vormen in dat opzicht een doel. Het gewest telde in 2016 ongeveer 536 kinderdagverblijven [schatting LB – departement Duurzaam verbruik, op basis van verschillende bronnen]. Heel wat acties van de strategie mikken dus op de mobilisatie van spelers in scholen en kinderdagverblijven, via de versterking van het pedagogisch aanbod en steun in verband met duurzame voeding, moestuinen en “Good food”-kantines.
“Good food”-kantines in scholen
Schoolkantines en kinderdagverblijven vormen een belangrijke hefboom voor de overgang van het Brussels voedingssysteem naar meer duurzaamheid. De gevoerde acties kunnen immers de jongere generaties sensibiliseren. Uit de volgende cijfers blijkt dat het om grote aantallen gaat:
- Zowat 50% van de schoolgaande kinderen en jongeren in het Brussels Gewest (inclusief die in de kinderdagverblijven) maakt gebruik van de schoolkantine [o.a. IPSOS 2014: 47% en SONECOM 2013: 46%]. Deze cijfers nemen af met de leeftijd van de kinderen: 85% in de kinderdagverblijven, 65% in de kleuterschool, 56% in de basisschool, 33% in het secundair en 25% in het hoger onderwijs [IPSOS 2014] ;
- 74% van de basis- en secundaire scholen biedt warme maaltijden aan en 61% biedt, met wisselende frequentie (meestal eenmaal per week), een vegetarische maaltijd aan [SONECOM 2016] ;
- Elk jaar worden er ongeveer 12 miljoen maaltijden geserveerd in de kantines van de Brusselse scholen en kinderdagverblijven [Food in Mind 2012] ;
- De voedselverspilling in kleuter- en basisscholen werd geraamd op gemiddeld 6,4 kg/leerling/jaar, met grote variaties al naargelang van de instelling [RDC Environnement 2004]. Audits in het kader van het Europees project Green Cook (2010-2012) in vijf scholen schatten de verspilling op 8 kg/leerling/jaar, met ook daar grote contrasten tussen de scholen. Dit project heeft overigens een groot potentieel voor de vermindering van de verliezen aangetoond. Eén bepaald project voor de reorganisatie van een kantine en de maaltijden, in samenwerking met het cateringbedrijf, heeft geleid tot een vermindering van de verspilling van 40% naar 20% (niet opgediend voedsel en resten op de borden).
De Good food-strategie heeft kwantitatieve doelstellingen vastgelegd voor de kantines tegen 2020:
- Aanbod van op zijn minst één vegetarisch menu per week in 50% van de schoolkantines ;
- Engagement van 10% van de kantines voor een “Good food”-benadering ;
- Vermindering van de voedselverspilling in openbare kantines met 40% ;
- Invoering van op zijn minst één “Good food”-actie door 100% van de openbare kantines ;
- Verplichting voor de contractant tot een of meer duurzaamheidscriteria in 100% van de openbare kantines die het beheer van hun kantine uitbesteden (veggieWorden beschouwd als veggie: gerechten zonder vlees (ook geen kip) of vis en met minimaal 1 plantaardig eiwit en 3 verschillende groenten., seizoensproducten, maatregelen tegen verspilling ...).
Er werd een reeks tools ontwikkeld om de beheerders van kantines, waaronder die van scholen en kinderdagverblijven, te begeleiden bij de verbetering van de duurzaamheid van de maaltijden die ze aanbieden (voorraadbeheer, valorisatie van afval, samenstelling van de menu’s, strijd tegen verspilling enz.). Het gaat onder meer om theoretische en praktische lessen à la carte, de terbeschikkingstelling van een gratis helpdesk en hulpmiddelen (gidsen, model van bestek met clausules inzake duurzaamheid, evaluatiehulpmiddelen, brochures, affiches, video’s enz.). Vanaf de lancering van het programma “Duurzame kantines” in 2008 tot eind 2015, hebben 12 kinderdagverblijven en 17 scholen hiervan gebruik gemaakt.
In 2016 werd het programma omgedoopt tot “Good food” en nam het de vorm aan van begeleiding voor het verkrijgen van een label. Dit labelproces, ingevoerd in 2016, maakt het mogelijk om de inspanningen van kantines voor “Good food”-acties te belonen en het concept meer zichtbaarheid te geven bij het publiek. Sinds de lancering van het proces hebben 2 kinderdagverblijven, 2 scholen en 1 universiteit het label verworven (situatie 2017). Deze kantines serveren dagelijks in totaal zo’n 3.370 maaltijden. In 2017 krijgen 8 kinderdagverblijven, 2 scholen en 1 hogeschool (goed voor ongeveer 1.240 maaltijden per dag) begeleiding om het label te verkrijgen.
Het pedagogisch aanbod rond duurzame voeding voor scholen
Het pedagogisch aanbod van Leefmilieu Brussel voor scholen inzake duurzame voeding wordt ontwikkeld sinds 2009 en kent een groot succes. Het is:
- hetzij geïntegreerd in een transversaal aanbod met meerdere thema’s die op verschillende manieren worden uitgewerkt: verenigingen actief in het domein van het onderwijs met betrekking tot het milieu, een “schoolbemiddelingsdienst” die scholen begeleidt in hun milieubeleid (afval, energie, water enz.), netwerk van scholen die actief zijn op milieugebied (Bubble), begeleiding van scholen die een duurzame benadering uitwerken en het internationale “Eco-school”-label willen verkrijgen, of nog transversale pedagogische hulpmiddelen (bv. ecologische voetafdrukMeeteenheid waarbij getracht wordt de milieu-impact van de mens te vatten met 1 indicator. Daarmee wordt de oppervlakte aan vruchtbare aarde geschat die nodig is om te voldoen aan de noden van een populatie in termen van hulpbronnen en afvalabsorptie. De ecologische voetafdruk wordt uitgedrukt in hectaren.) ;
- hetzij specifiek op een thema gericht: animatiecycli “duurzame voeding”, omkadering van scholen die de projectoproep “duurzame voeding” hebben beantwoord (project uitgewerkt door de school of, sinds het schooljaar 2017-2018, “gebruiksklare” projecten rond vegetarische voeding, voedselverspilling of moestuintjes), opleidingen voor onderwijzers (2 modules “duurzame voeding” sinds 2014), of nog pedagogische hulpmiddelen over duurzame voeding (pedagogische dossiers of koffertjes, infofiches, recepten, spelletjes, affiches, filmvoorstellingen of toneelstukken).
De Good food-strategie heeft als doelstelling vooropgesteld dat tegen 2020 10% van de Brusselse scholieren elk jaar een pedagogische activiteit rond duurzame voeding moet volgen.
Tijdens de periode 2011-2015 (5 schooljaren) werden er 70 projecten in verband met duurzame voeding of moestuinen in scholen ontwikkeld via projectoproepen. De meeste projecten betroffen moestuinen. Er konden ook 15 moestuinprojecten (Jardin des couleurs) gefinancierd worden dankzij subsidies.
Met de lancering van de Good food-strategie werd het pedagogisch aanbod rond duurzame voeding versterkt voor de schooljaren 2016-2017 en 2017-2018. Tijdens deze twee jaren werden de volgende activiteiten uitgevoerd:
- 58 moestuinen ingericht tijdens het schooljaar 2016-2017 (projectoproep), en 24 lopende “gebruiksklare” projecten rond moestuinen in 2017-2018 ;
- 9 andere projecten rond duurzame voeding (vrije projectoproepen) ;
- 11 “gebruiksklare” projecten (rond vegetarische voeding of verspilling) ;
- 99 animaties over duurzame voeding in de klassen ;
- opleidingen rond duurzame voeding of moestuinen voor het omkaderend personeel in scholen, met in totaal 90 deelnemers tijdens het schooljaar 2016-2017.
De schoolmoestuin, een veelzijdig pedagogisch hulpmiddel
In het kader van de Good food-strategie wordt een belangrijk accent gelegd op projecten voor schoolmoestuinen, die worden beschouwd als een eerste sensibilisering rond duurzame voeding. Naast het thema van de duurzame voeding (kweek met respect voor de natuur en de gezondheid, kwaliteit van de voeding, voedingspiramide, noord-zuidrelaties enz.), bieden schoolmoestuinen ook een mogelijkheid om heel wat andere vakken of onderwerpen in verband met het schoolprogramma te bespreken (botanica, ecologie, meetkunde, aardrijkskunde enz.). De inrichting en het onderhoud van een moestuin stellen de kinderen of jongeren bovendien in staat om samen een fysieke, manuele activiteit uit te oefenen in de openlucht, contact te leggen met de natuur, banden te scheppen en samen te werken, enz.
Begin 2016 werd een inventaris opgesteld van de moestuinen in de scholen, hogescholen en universiteiten in het Brussels Gewest [Sonecom 2016]. Dankzij de gegevens van de 281 instellingen die hebben geantwoord, werden- op basis van extrapolaties- de volgende vaststellingen gedaan:
- Ongeveer 37% van de scholen onderhoudt een moestuin (in een bak of in volle grond) of boomgaard, dus in totaal naar schatting 268 scholen (waarvan bijna drie kwart basisscholen);
- Ongeveer 80% van deze moestuinen werd na 2010 ingericht;
- Van de scholen die geen moestuin of boomgaard onderhouden, had ongeveer een kwart er reeds een in het verleden, en minder dan 30% van hen overweegt een dergelijk project;
- De aangehaalde redenen voor het gebrek aan een moestuin zijn voornamelijk het plaatsgebrek, gevolgd door een gebrek aan tijd of personeel.
De “Good food”-strategie heeft als doelstelling vooropgesteld dat tegen 2020 elk jaar 10 nieuwe schoolmoestuinen begeleid zullen worden. De follow-up van de moestuinen die de vorige jaren werden gesteund moet overigens worden voortgezet, en men moet ervoor zorgen dat het project werkelijk in de activiteiten van de school wordt geïntegreerd.
Zoals hierboven werd uitgelegd, hebben sinds 2011 meerdere tientallen scholen dankzij projectoproepen rond duurzame voeding of subsidies moestuinprojecten kunnen starten. In het kader van de Good food-strategie en om te beantwoorden aan de zeer grote vraag bij de scholen, werd het aanbod van steun voor schoolmoestuinen herzien en uitgebreid vanaf het schooljaar 2016-2017. Het omvat momenteel:
- initiatieopleidingen voor het kweken van groenten en thematische opleidingen (bv. over de bodems) (80 deelnemers in 2016-2017, 68 voor het eerste trimester 2017-2018) ;
- de begeleiding van moestuinprojecten (zie gegevens hierboven) ;
- financiële steun voor projecten ;
- een nieuwsbrief over het uit te voeren werk in moestuinen.
Heel wat documenten over de aanleg, het beheer en de pedagogische exploitatie van moestuinen zijn ook beschikbaar op de website van Leefmilieu Brussel.
Programma “Fruit, groenten en zuivelproducten op school”
Het programma “Fruit, groenten en zuivelproducten op school”, medegefinancierd door het Brussels Gewest en de Europese Unie (“School Scheme”-programma) past in het kader van de Good food-strategie. Het richt zich tot de Brusselse basisscholen en het gespecialiseerd secundair onderwijs, en tot de leveranciers van verse groenten en fruit of natuurlijke zuivelproducten. Het omvat subsidies voor de gratis verspreiding van fruit, groenten, melk en zuivelproducten aan leerlingen van de scholen die deelnemen aan dit programma, en voor de uitvoering van begeleidende pedagogische maatregelen (informatie over de lokale voedselketens en de strijd tegen voedselverspilling).
Tijdens het academiejaar 2016-2017 werden 167 scholen (met in totaal 34.628 leerlingen) gesteund via dit programma, een mooie vooruitgang in vergelijking met de vorige jaren (87 scholen met 11.436 leerlingen in 2013-2014).
Om te downloaden
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- « Voeding op school - Milieu op het menu », pedagogisch dossier voor het basis- en secundair onderwijs, 2016 (.pdf)
- Info-fiche « Voeding en leefmilieu: Perceptie, kennis en gewoontes van de brusselaar inzake duurzame voeding: Peilingen en analyses », 2015 (.pdf)
- Info-fiche « Duurzame voeding in collectiviteiten - Programma "Duurzame kantines" », 2015 (.pdf)
- Info-fiche « Duurzame voeding in collectiviteiten - International School of Brussels", 2015 (.pdf)
- Info-fiche « Voeding en leefmilieu: De toekomstige leerkrachten en duurzame voeding: Hogeschool Francisco Ferrer", 2015 (.pdf)
- Info-fiche « Voeding en leefmilieu - Verhalen over duurzame voeding /: Cap Famille vzw - Dienst Ecole des Devoirs", 2014 (.pdf)
- Info-fiche « Duurzame voeding in collectiviteiten - Vrije Universiteit Brussel", 2013 (.pdf)
- Info-fiche « Duurzame voeding in collectiviteiten - Decrolyschool", 2013 (.pdf)
- Info-fiche « Duurzame voeding in collectiviteiten - Gemeentescholen van Watermaal-Bosvoorde & TCO Service", 2013 (.pdf)
- Info-fiche «Duurzame voeding in collectiviteiten - Gemeentelijke crèche Prince Baudoin", 2013 (.pdf)
- Info-fiche «Voeding en leefmilieu - Een moestuin op de speelplaats: Kleuterscholen nr. 2 in Schaarbeek & Arc-en-ciel in Vorst’, 2013 (.pdf)
- Info-fiche «Voeding en leefmilieu - Duurzame mini-onderneming op school: Groupe One", 2013 (.pdf)
- Info-fiche «Voeding en leefmilieu - Duurzame scholiertjes: /Saint-Augustinusschool en School Les Tamaris", 2013 (.pdf)
Studies en rapporten
- EUROPEES MILIEUAGENTSCHAP 2017. "Food in a green light - A systems approach to sustainable food », 60 pp., Publication Office of the European Union, Luxembourg (.pdf) (enkel in het Engels)
- FOOD IN MIND 2012. « Verdeling van aantal kantines en maaltijden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het beheer ervan", studie in opdracht van Leefmilieu Brussel
- IPSOS PUBLIC AFFAIRS 2014. « Baromètre environnemental de la Région de Bruxelles-Capitale - Résultats 2014 », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 112 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- RDC Environnement 2004. « Analyse de la poubelle des écoles primaires et maternelles en Région de Bruxelles-Capitale », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel ( enkel in het Frans)
- SONECOM 2016. « Inventaire des potagers scolaires en Région de Bruxelles-Capitale », étude réalisée pour le compte de Bruxelles Environnement, 21 pp. (pdf) (enkel in het Frans)
- SONECOM 2013. «Baromètre de comportements de la population en matière d’environnement et d’énergie en Région de Bruxelles-Capitale - Résultats 2012», studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 57 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
Plan en programma
- LEEFMILIEU BRUSSEL & BRUSSEL ECONOMIE EN WERKGELENGENHEID « De strategie Good Food: "Naar een duurzam voedingssysteem in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest": Van boer tot bord », 2015 (.pdf)
Nuttige links
Impact van de voeding op het leefmilieu
Focus - Actualisering: december 2011
Context
Voeding staat centraal in de uitdagingen op het vlak van leefmilieu, samenleving, economie, cultuur, volksgezondheid, noord-zuidverhouding en patrimonium. In het Regeerakkoord 2009-2014 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest staat dan ook: “de Regering wil van Brussel een toonbeeld maken op het vlak van duurzame voeding. […] Daartoe zal zij een strategisch plan uitwerken dat erop gericht is in Brussel een duurzame voeding en een duurzame stadslandbouw tot ontwikkeling te brengen.” De uitdaging bestaat erin een duurzame voeding te stimuleren, om de doelstellingen in termen van volksgezondheid, welzijn en kwaliteit van het leefmilieu te bereiken.
Milieu-impact van onze voedingsgewoonten
De milieu-impact van onze voedingsgewoonten treedt op gedurende de hele levenscyclus van de voedingsmiddelen en is vooral van indirecte aard:
De productie van onze voeding verbruikt veel water, grondstoffen (vooral voor de productie van meststoffen en pesticiden, ...) en energie (voor de verwarming van serres, de bewerking van de grond, de productie van meststoffen en pesticiden, ...). Onze manier van voedselproductie leidt in veel gevallen ook tot erosie van de grond, ontbossing, een verlies van biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). door grootschalige monocultuur, een te grote productie van gier (dat gevolgen heeft voor de grondwaterkwaliteit) en methaan (dat bijdraagt tot de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz.), een sterke daling van de vispopulaties door overbevissing van bepaalde soorten, ...
De primaire voedselproductie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is laag. In 2010 telde het Gewest 268 ha landbouwoppervlakte (waarvan 65 % velden en 35 % weilanden) [Statbel, 2011]. Uit een telling in 2004 is gebleken dat het Brussels Gewest op openbare percelen 23,16 ha moestuinen heeft, deze zijn goed voor 1.122 percelen [Bingen, 2004]. Op dit moment beheert Leefmilieu Brussel zelf 190 percelen in 8 moestuinen, met een totale oppervlakte van 2 ha, wat overeenkomt met 0,1 % van de groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. die door het Gewest wordt beheerd. Deze percelen worden ter beschikking gesteld van de Brusselse gezinnen, aan de hand van contracten. Ook een tiental scholen heeft een moestuin aangelegd. Uit een telefonische enquête van juli 2011 blijkt dat 85% van de Brusselaars toegang heeft tot een tuin of een terras en dat 19 % van de Brusselaars aan stadsmoestuinieren doet (in een tuin, op een balkon, op een plat dak, ...), zonder pesticiden of chemische meststoffen te gebruiken (in bijna alle gevallen).
Ongeveer 80 % van de verbruikte voeding ondergaat een verwerking door de voedingsindustrie, de derde industriële sector in België. Ook deze verwerking en de behandeling van de voeding hebben heel wat gevolgen voor het milieu, naargelang van het type van verwerking, de bewaringsmiddelen, de verpakking, ... Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt ongeveer 600 voedingsmiddelenbedrijven, waarvan de meeste kmo’s of kleine werkplaatsen zijn.
Het transport van onze voedingsmiddelen neemt ook een groot deel van de milieu-impact voor zijn rekening. Ons voedsel moet vervoerd worden van de plaats van productie naar de plaats van verwerking of behandeling, vervolgens naar de plaats van distributie en tenslotte naar de plaats van consumptie. De impact van het transport van de voedingsmiddelen hangt af van de afstand, de vervoerswijze en de bezettingsgraad.
De distributie van voedingsmiddelen vergt ook een energieverbruik voor verlichting, koeling, verwarming, enz. In 2007 werden in Brussel de voedingsmiddelen vooral verdeeld door de sector van de grote en middelgrote distributie. Deze is goed voor 92% van de voedingsmiddelenmarkt [Nielsen, 2008].
Tot slot heeft ook de voedselconsumptie zelf een impact op ons leefmilieu, afhankelijk van de wijze en de tijd van bereiding en bewaring (koelkast, diepvriezer), de voedselverspilling, de afvalsortering, ...
Kwantificering van deze impact
Verschillende studies werden uitgevoerd om de impact van onze voedselconsumptie in cijfers uit te drukken. Ze hielden rekening met de impact van de hele levenscyclus van onze voeding (productie, verwerking en behandeling, transport, distributie, consumptie, afvoer als afval). De Europese studie EIPRO [DG JCR, 2006] berekende de milieu-impact van de producten in de EU van de 25, rekening houdend met de volledige levenscyclus en volgens de verschillende functionele consumptiedomeinen (definitie COICOP van de VN). Volgens deze studie zijn in de EU van de 25, voeding en dranken verantwoordelijk voor 20 tot 30 % van de impact die onze consumptie uitoefent op het leefmilieu. Onze consumptie van voedingsmiddelen (met inbegrip van dranken) is verantwoordelijk voor 60 % van de aangetroffen gevallen van eutrofiëringOvermatige toevoer van voedingsstoffen in het water, met als gevolg een woekering van de vegetatie, zuurstofvermindering en onevenwicht van het ecosysteem.. Onderstaande grafiek geeft een gedetailleerd overzicht van deze resultaten.
Bijdrage van de verschillende functionele consumptiedomeinen aan de verschillende milieueffecten in de EU van de 25
Bron: Environmental Impact of Product (EIPRO): Analysis of the life cycle environmental impacts related to the final consumption of the EU-25, European Commission (DG JRC), 2006.

In 2004 heeft Leefmilieu Brussel overigens een studie laten uitvoeren om de “Ecologische voetafdrukMeeteenheid waarbij getracht wordt de milieu-impact van de mens te vatten met 1 indicator. Daarmee wordt de oppervlakte aan vruchtbare aarde geschat die nodig is om te voldoen aan de noden van een populatie in termen van hulpbronnen en afvalabsorptie. De ecologische voetafdruk wordt uitgedrukt in hectaren. van de inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest” te berekenen. Volgens deze studie was, in 2001, gemiddeld 23 % van de totale voetafdruk van de Brusselaars toe te schrijven aan de voetafdruk van hun voedsel.
Sociale en economische aspecten van de duurzame voeding
Het studiegebied van duurzame voeding is niet beperkt tot de milieu-impact maar bekijkt ook de sociale en economische aspecten. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft geen eigen definitie voor duurzame voeding, maar verwijst naar de door RABAD (Netwerk van Brusselse Actoren voor Duurzame Voeding) voorgestelde definitie. Volgens RABAD heeft duurzame voeding de volgende kenmerken:
- Toegang voor iedereen, wereldwijd, tot kwaliteitsvoeding, d.w.z. tot gevarieerd, gezond en evenwichtig voedsel dat aan de eerste levensbehoeften tegemoetkomt en bijdraagt tot het welzijn en de gezondheid.
- Het recht op voedselsoevereiniteit, d.w.z. het recht voor iedere lidstaat om zijn eigen beleid en strategieën voor de productie van duurzame voeding en consumptie te bepalen, zonder dumpingpraktijken ten aanzien van derde landen.
- Een beperkte milieu-impact gedurende de hele levenscyclus - van het veld tot het bord - en de vermindering van de ecologische voetafdruk van de voedingspatronen; de productiemethoden moeten de vruchtbaarheid van de bodem en de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). optimaal instandhouden, mogen het welzijn van de fokdieren niet uit het oog verliezen en gebruiken geen genetisch gemodificeerde organismen.
- De consumptie van lokaal gekweekte producten aangepast aan het seizoen.
- Het respect voor sociale rechten en mensenrechten in de loop van de productie- en distributieketen.
- Eerlijke handel en een rechtvaardige prijs voor de producent, zowel in het noorden als in het zuiden.
- Transparantie van de praktijken, zichtbaarheid en traceerbaarheid, informatie aan de consumenten.
- De instandhouding en uitbreiding van lokale associatieve en artisanale bedrijven, van korte circuits en de ontwikkeling van vertrouwensrelaties tussen producenten en consumenten.
- De verspreiding en uitwisseling van de culinaire cultuur, overdracht van traditionele kennis en bevorderen van creativiteit, ontdekking van nieuwe smaken.
- Het tot stand komen van sociale banden en gezelligheid via voeding.
Voor een geleidelijke omvorming van het hele Brusselse voedingssysteem zet het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verschillende acties op touw:
- Projecten worden opgezet (zoals het project “Duurzame grootkeukens”, dat grootkeukens (scholen, rusthuizen, ondernemingen, besturen, enz.) bijstaat die willen overschakelen op duurzame voeding; het project “Greencook”, meegefinancierd door het fonds INTERREG IVB, 2010-2013, dat tot doel heeft voedselverspilling doorheen de hele voedselketen te beperken; projecten van invoering van collectieve moestuinen via de projectoproep “Collectieve moestuinen”, “Duurzame wijken”, “Groene wijken”, en ook via “Duurzamewijkcontracten”; of de projectoproep “duurzame voeding” die half 2011 werd gelanceerd bij verschillende actoren op het terrein);
- Initiatieven worden ondersteund (zoals de campagne “Donderdag Veggiedag” en de actie “Proef Brussel”, georganiseerd door Karikol, de Slow Food-organisatie van Brussel).
- Tal van bewustmakingscampagnes worden onder de aandacht van het grote publiek gebracht.
- Organisaties die actief zijn in het domein worden ondersteund of zelfs gesubsidieerd (zoals Rabad (Netwerk van Brusselse Actoren voor een duurzame voeding), SAGAL (Solidaire aankoopgroep voor artisanale landbouw).
Bronnen
- Statbel, 2011 – Land-en tuinbouwbedrijven
- Bingen J., 2004, "Les sites potagers bruxellois: intérêt régional et analyse de la situation", eindwerk, ULB-IGEAT, 90 pagina’s
- Hermanus K.., 2009. "Strategische nota over de verbetering en ontwikkeling van moestuinen in het BHG", intern werkdocument van Leefmilieu Brussel
- Dedicated Research, Juillet 2011, "Les maraîchages urbains, écologiques: freins, leviers à la réalisation et état des lieux – Phase quantitative", Telefonische enquête uitgevoerd op vraag van Leefmilieu Brussel, Rapport, 61 pagina’s
- European Commission (DG JRC, Institute for Prospective Technological Studies, European Science and Technology Observatory), 2006, "Environmental Impact of Product (EIPRO): Analysis of the life cycle environmental impacts related to the final consumption of the EU-25",.Main Report IPTS/EPTO Project, Technical Report Series EUR 22284 EN, 136 pages
- Ecolife, 2004, "De ecologische voetafdruk van de bewoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest", Studie op vraag van Leefmilieu Brussel, Samenvattend rapport, 30 pagina’s
Om te downloaden
Burgers verzamelen gegevens over de Brusselse biodiversiteit ("crowdsourcing")
Indicator - Actualisering: mei 2021
Initiatieven om de inzameling van gegevens over natuur en milieu door de burger (“crowdsourcing”) te bevorderen worden steeds talrijker. De doelstellingen zijn afhankelijk van het project wetenschappelijk alsook educatief. De website www.bru.waarnemingen.be is een portaal, waarmee iedereen, zowel professionele natuurvorsers als amateurs, hun eigen waarnemingen in het Brussels Gewest van planten, dieren en paddenstoelen kunnen invoeren. In april 2021 telde de database meer dan 1.100.000 waarnemingen van 6.341 soorten.
Waarnemingen.be: een Belgische interface, beschikbaar voor iedereen om natuurwaarnemingen op te slaan en te delen
Het informeren en sensibiliseren van burgers over de natuur zijn van vitaal belang voor een duurzaam stadsontwikkelingsbeleid. Dit bewustmaken heeft waarschijnlijk veel voordelen bij het verwerven van respect voor groene ruimtes en biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., bij het opwekken van een algemene interesse voor milieuvraagstukken, bij de natuureducatie (o.a. van kinderen), en bij het actief betrekken van mensen bij milieuprojecten. Ook bevordert contact met de natuur zowel de fysieke als de mentale gezondheid. Het observeren van soorten door natuurkenners of liefhebbers draagt bij tot een belangstelling voor de natuur. Bovendien zorgt de invoer van gegevens op deze website voor het verbeteren van de kennis over de lokale biodiversiteit.
De websites www.waarnemingen.be en zijn Franstalige versie www.observations.be werden ontwikkeld in 2008 op initiatief van Natuurpunt, Stichting Natuurinformatie en Aves-Natagora. Het gaat om portaalsites waar ieder zijn eigen observaties kan invoeren. Op vraag van Leefmilieu Brussel werd een Brusselse versie van de site ontwikkeld in het Nederlands en het Frans (www.bru.waarnemingen.be en www.bru.observations.be).
De Nederlands- en Franstalige websites delen dezelfde gegevensbank. Dat betekent dat de waarnemingen die in een van beide systemen werden ingevoerd voor het andere systeem zichtbaar zijn en ermee worden gedeeld. Evenzo worden de in de Brusselse databank gecodeerde waarnemingen gedeeld met nationale websites. Deze websites worden gevoed met waarnemingen van zowel werkgroepen en experts als met losse waarnemingen door natuurliefhebbers of erkende natuurkenners. Er wordt bovendien gezorgd voor een goedkeuringsprocedure voor de waarnemingen.
In 2020 werden door 774 personen regelmatig natuurwaarnemingen in het Brussels Gewest ingevoerd in waarnemingen.be
De indicatoren in onderstaande grafieken tonen hoeveel personen op jaarbasis regelmatig flora- of faunawaarnemingen in het Brussels Gewest, voor verschillende taxonomische groepen, ingeven op deze websites. Enkel de personen die binnen eenzelfde taxonomische groep meer dan 5 verschillende soorten per jaar (10 voor vogels) of over de verschillende taxonomische groepen heen meer dan 100 verschillende soorten waarnamen, worden in rekening gebracht.
In een tijdsbestek van 13 jaar is het aantal personen die regelmatig gegevens invoeren 13 keer zo groot geworden, van 59 in 2008 tot 774 in 2020 (er moet worden opgemerkt dat dit cijfer een onbepaald aantal dubbeltellingen omvat door actieve waarnemers voor verschillende taxonomische groepen). Na een lichte stagnatie in 2014-2016 is het aantal waarnemers tussen 2017 en 2020 opnieuw aanzienlijk vooruitgegaan. Ten opzichte van de omvang van de Brusselse bevolking is het aantal waarnemers dat zijn waarnemingen registreert in de database eerder beperkt en er is nog altijd ruimte voor verbetering, zeker voor bepaalde groepen (zoogdieren, reptielen en amfibieën enz.).
Vogels vormen de taxonomische groep met het grootste aantal waarnemers, namelijk 244 personen in 2020
Het is geen verrassing dat de vogels de meest populaire taxonomische groep vormen zoals de grafieken hieronder tonen. In 2020 hebben 244 personen meer dan 10 waarnemingen van vogels geregistreerd in het Brussels Gewest en dit cijfer heeft de neiging van jaar tot jaar te stijgen.
Voor de insecten en andere geleedpotigen hangen de aantallen af van de taxonomische groep. Vlinders en bijen, wespen en mieren zijn momenteel de meest populaire groepen. Groepen zoals de sprinkhanen en krekels (rechtvleugeligen), die doorgaans moeilijker te observeren zijn en waarvan de identificatie vaak gespecialiseerde literatuur vereist, worden slechts door een zeer klein aantal natuurvorsers waargenomen.
Er zijn ook maar zeer weinig natuurvorsers die waarnemingen registreren van de gewervelde taxonomische groepen buiten de vogels (zoogdieren, vissen, amfibieën en reptielen). Dit zijn nochtans groepen die ook bij het grote publiek gekend zijn. Hun doorgaans verborgen of nachtelijke levenswijze verklaart waarschijnlijk, toch ten dele, het beperkt aantal waarnemingen. De toename van het aantal waarnemers van reptielen en amfibieën vanaf 2017 is waarschijnlijk gerelateerd aan het bijwerken van de atlas van amfibieën en reptielen van het Brussels Gewest (veldinventaris voor de periode 2017-2019). Wat de vissen betreft zijn er geen waarnemers die meer dan 5 waarnemingen per jaar registreren.
In het algemeen is het aantal waarnemers van planten in de loop der jaren toegenomen en in 2020 was er een aanzienlijke stijging. Dit geldt ook voor de paddenstoelen. Mossen en korstmossen daarentegen worden door weinig waarnemers in het oog gehouden.
Jaarlijkse evolutie van het aantal regelmatige waarnemers per taxonomische groep (2008-2020)
Bron: www.bru.waarnemingen.be

6.341 soorten waargenomen in het Brussels Gewest en geïnventariseerd in waarnemingen.be in 2021
Tussen de totstandbrenging van de website in 2008 en april 2021 werden er meer dan 1.100.000 waarnemingen van 6341 verschillende soorten geregistreerd op www.bru.waarnemingen.be, met inbegrip van een aantal waarnemingen van voor 2008. 82,5% van deze waarnemingen heeft betrekking op vogels en planten.
Verdeling van de waarnemingen tussen de verschillende taxonomische groepen (april 2021)
Bron: www.bru.waarnemingen.be, website geraadpleegd op 28 april 2021

De grafiek hieronder geeft het aantal waargenomen soorten per taxonomische groep. De meest vertegenwoordigde groepen, in termen van aantal soorten, zijn de paddenstoelen, planten en bepaalde insectenordes zoals de lepidoptera (nachtvlinders en dagvlinders), de coleoptera (kevers, lieveheersbeestjes, loopkevers en andere), de diptera (vliegen en muggen), of nog de hymenoptera (bijen, wespen en mieren).
Verdeling van de geobserveerde soorten per taxonomische groep, exotische soorten inbegrepen (april 2021)
Bron: www.bru.waarnemingen.be, website geraadpleegd op 28 april 2021

Deze cijfers weerspiegelen, tot op zekere hoogte, de diversiteit van de soorten binnen elke groep. De cijfers worden echter ook beïnvloed door de inventarisatieacties en door de min of meer makkelijke waarneming en identificatie van de soorten dat verschilt naargelang de taxonomische groep.
De volgende grafiek vergelijkt het aantal waargenomen soorten per taxonomische groep in het Brussels Gewest enerzijds en voor heel België anderzijds. Vis is de groep waarvan in het Brussels Gewest, in vergelijking met heel België, de minste soorten zijn waargenomen (8%). Dit in tegenstelling tot andere groepen, waar dit percentage hoog ligt, zoals bij reptielen en amfibieën (77%), libellen (70%), planten (61%), vogels en zoogdieren (51 % elk) alsook bij de krekels en sprinkhanen (44%).
Aantal waargenomen soorten (exotische soorten inbegrepen) per taxonomische groep in het Brussels Gewest en in heel België (mei 2021)
Bron: www.bru.waarnemingen.be, website geraadpleegd op 3 mei 2021

Ondanks de vooroordelen inherent aan bovenstaande gegevens, illustreren deze resultaten het feit dat, ondanks zijn beperkte oppervlakte en zeer stedelijk karakter, het Brussels Gewest een grote diversiteit aan flora en fauna bezit.
Om te downloaden
Methodologische fiche
Tabellen met de gegevens
- Aantal regelmatige waarnemers per taxonomische groepen en per jaar (website www.bru.waarnemingen.be, Brussels Hoofdstedelijk Gewest) (.xls)
- Aantal gecodeerde waarnemingen op de website www.bru.waarnemingen.be per taxonomische groepen (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) (.xls)
- Aantal gecodeerde soorten op de website www.bru.waarnemingen.be per taxonomische groepen (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) (.xls)
- Aantal gecodeerde soorten op de website www.bru.waarnemingen.be per taxonomische groepen (Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Belgïe) (.xls)
Factsheet
Fiche van de Staat van het Leefmilieu
- Monitoring van de soorten
- Focus: Evolutie van de avifauna
- Focus: Het Vliegend hert, een beschermde Europese soort
Andere publicatie van Leefmilieu Brussel
Plan en programma
Nuttige links
Onderzoek en synthese van de kennis: Perceptie van de woonomgeving
Focus - Actualisering : december 2011
ContextDe sociaal-economische enquête 2001 van het NIS (sindsdien omgedoopt tot ADSEI) omvatte vragen over de beoordeling van de onmiddellijke omgeving van de woning en van de uitrustingen die de wijk biedt. Deze vragen stonden in het deel "huisvesting" van de vragenlijst, die werd voorgelegd aan alle gezinshoofden die in het rijksregister vermeld stonden als zijnde gedomicilieerd in het Brussels Gewest.
De thema’s van de vragenlijst zijn meer bepaald het uitzicht van de gebouwen, de netheid, de kwaliteit van de lucht (luchtvervuiling), de rust (geluidsvervuiling), de voetpaden, de fietspaden, de wegen, de aanwezigheid van groene ruimten, het aanbod van het openbaar vervoer en de handelsvoorzieningen.
Uit de analyse van de ruimtelijke verdeling (op schaal van de statistische sectoren) van de antwoorden komen drie patronen naar voren:
- Een tegenstelling tussen de dichtbebouwde (en van oudsher verstedelijkte) stad van de eerste kroon en de minder dichtbebouwde (groenere en vaak recentere) stad van de tweede kroon;
- Een verdeling die de effectief beschikbare infrastructuur volgt;
- Een verdeling waarin lokale specifieke eigenschappen opduiken, die soms resulteren uit een verschillend territoriaal (bijvoorbeeld gemeentelijk) beleid.
Op basis van de combinatie van de verschillende verkregen indicatoren kan, naargelang de perceptie van de fysieke omgeving enerzijds en van de voorzieningen anderzijds, een typologie worden uitgewerkt van de statistische sectoren van het Gewest. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een multi-gevarieerde analyse van de tevredenheidsindexen.
Op die manier konden negen types van beoordeling worden geïdentificeerd. Deze hebben meer weg van een situatiematrix dan dat er een eenduidige gradiënt uit spreekt: van een negatief oordeel over de fysieke omgeving en de voorzieningen (in lichtoranje op de kaart) tot een goede perceptie van deze twee kenmerken (in donkergroen op de kaart).
Ruimtelijke verdeling van de perceptie van de milieukenmerken en de wijkvoorzieningen (kaartering per statistische sector)
Bron: ADSEI (ex-NIS), Sociaaleconomische enquête van 2001

(Toegang tot de interactieve kaart)
Analyse van de beoordeling van de algemene kwaliteit van de woonomgeving en van de voorzieningen van de wijkDe analyse van de ruimtelijke verdeling van de verkregen index toont dat de bewoners hun wijken beoordelen op een sterk gecontrasteerde manier. Zo bestaan er in het Brussels Gewest wijken waarvan de perceptie goed is op het vlak van zowel de fysieke omgeving als de voorzieningen (in het oosten van het Gewest), naast wijken die unaniem als minder goed worden beoordeeld (in het westen van de eerste kroon). In heel wat gevallen is de situatie echter complexer naargelang het ene dan wel het andere beoordelingselement doorweegt in het oordeel over de wijk. Zo krijgt het zuiden van Ukkel een positief oordeel wegens de aangename fysieke context, maar krijgt het kritiek voor het gebrek aan diensten. Het stadscentrum en de oude buitenwijken uit de 19de eeuw vallen in de smaak voor hun handelszaken en de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, maar de fysieke context krijgt minder bijval. Voor talrijke aspecten lijken de tussenliggende wijken (tussen de eerste en de tweede kroon) en verschillende landelijke kernen een interessante tussenweg te bieden op het vlak van de beoordeling van de algemene kwaliteit van de leefomgeving en van de diensten van de wijk.
Door het groot belang van onroerende en financiële factoren (die tot uiting komen in de sociaal-ruimtelijke structuren van de stad), kan louter op basis van deze typologie geen uitspraak worden gedaan over de mate waarin de perceptie van de leefomgeving bepalend is voor de woonkeuze.
Om te downloaden
Methodologische fiche(s)
Factsheet(s)
- 13. Hoe de inwoners van het BHG hun woonomgeving percipiëren (.pdf)
- 01. Perceptie van de geluidsoverlast in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.pdf)
Studie(s)
- « ULB-IGEAT en VUB-INTERFACE DEMOGRAPHY, november 2009. « Les Bruxellois et la perception de l’environnement : Analyse de l’impact du profil des répondants et des caractéristiques du tissu urbain sur la perception que les Bruxellois ont de leur environnement ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel (enkel in het Frans). 56 pp. (.pdf) »
Het speelnetwerk
Focus - Actualisering : mei 2022
Volgens een studie door Leefmilieu Brussel telde het Brussels Gewest in 2011 om en bij de 299 speeltuinen en 142 plekken met sportinfrastructuur of skateparken. Deze speelzones zijn onregelmatig verdeeld over het stadsnetwerk en zijn zeer heterogeen in omvang, kwaliteit en qua beoogde leeftijdsgroepen. Op basis van een zowel kwantitatieve als kwalitatieve stand van zaken van de sport- en speelzones, en van prospectieve gegevens, werkte Leefmilieu Brussel onlangs een “speelnetwerk”-strategie uit. Deze wil aan alle Brusselaars voldoende en kwaliteitsvolle speelruimtes over het volledige grondgebied bieden. Deze strategie werd uitgeschreven en verspreid in twee publicaties die als naslagwerk moeten dienen voor de aanleg van speeltuinen en skatebanen in het Brussels Gewest. Sinds 2009 legde Leefmilieu Brussel in navolging van de principes en aanbevelingen in deze strategie een dertigtal speel- en sportzones aan of renoveerde ze. Er werden eveneens projecten gerealiseerd met als doel een alternatief speel- en spelaanbod in de dichtbevolkte wijken aan te bieden.
Hoe spelen in de stad meespeelt
De beschikbaarheid aan groene ruimten en kwaliteitsvolle recreatieve ruimten vormt een basisingrediënt van levenskwaliteit in de stad. Met name speelruimten dragen bij tot de psychomotorische, fysieke en sociale ontwikkeling van kinderen, jongeren en zelfs volwassenen.
In de afgelopen decennia werden tal van ruigten en braakliggende terreinen -informele plekken voor spel en avontuur- geleidelijk aan onder druk van de verstedelijking (volgens het Rapport over de Staat van de Natuur van 2012) volgebouwd (ongeveer 20% tot 25% van de ruigten werden tussen 1998 en 2008 bebouwd). Door de bevolkingsgroei en de kleinere gezinnen is er bovendien een sterke vraag naar woningen. Dat vertaalde zich in een duidelijke stijging van het aantal appartementen (+ 55% tussen 1995 en 2021) en in een opsplitsing van eengezinswoningen, met een minder groot deel van de bevolking dat toegang heeft tot een privétuin als gevolg. Binnen een algemene context van demografische groei (met verjonging van de bevolking) en verdichting van het stadsweefsel is het dus heel erg belangrijk bij de stadsplanning en de stadsaanleg in te zetten op een kwantitatief en kwalitatief aangepast speelaanbod in de openbare ruimten.
Leefmilieu Brussel beheert overigens binnen zijn groene ruimten 115 geïntegreerde speel- en sportzones, waarvan er sommige van hun glans verloren hebben en aan renovatie toe zijn. Binnen deze context begon men 10 jaar geleden na te denken over het kader dat moet worden meegegeven aan de speel- en sportzones van morgen.
Vraag en aanbod van speel- en sportzones
Toen in 2009 tal van speeltuinen haast afgeschreven waren, voerde Leefmilieu Brussel een eerste evaluatie uit van de speel- en sportzones in het Brussels Gewest. Op basis van een vragenlijst over de ligging en de aanwezige uitrusting werd een inventaris van de formele speel- en sportzones opgesteld (ook die onder beheer van de gemeenten).
Deze informatie werd ingevoerd in een gegevensbank met geografische referenties, waardoor men de ruimtelijke spreiding van de speelzones in het stadsweefsel kon analyseren. Het was bovendien mogelijk deze informatie op schaal van de wijken te kruisen met demografische en socio-economische variabelen (omvang en dichtheid van de bevolking, verdeling per leeftijd, inkomsten, gemiddelde woningoppervlakte per inwoner, enz.).
Deze studie inventariseerde 321 speel- en sportzones (met inbegrip van 21 petanquebanen en pingpongtafels), waarvan 115 onder het beheer van Leefmilieu Brussel. Deze speelzones zijn echter heel heterogeen in omvang, kwaliteit en qua beoogde leeftijdsgroepen, waardoor een bijkomende kwalitatieve analyse noodzakelijk werd. Ze zijn ook ongelijkmatig verspreid over het stadsweefsel, met zowel in het centrum als errond plaatselijk sterke concentraties of integendeel niet-toegeruste gebieden. Doorgaans bieden de speelzones buiten het centrum vooral speeltuigen voor kinderen aan, terwijl in de centralere delen van de stad, met speeltuigen en sportaccommodatie op eenzelfde plek, eerder een doelgroep van kinderen en jongeren wordt aangesproken.
Er kwamen ook nog tal van andere vaststellingen naar voren. Zo had men het over bepaalde doelgroepen waar te weinig rekening mee wordt gehouden (aankomende pubers en pubers, in het bijzonder meisjes, kinderen met een motorische handicap, gezinnen met kinderen uit verschillende leeftijdsgroepen, heel jonge kinderen), de gebruiksmogelijkheden van de speeltuigen die vaak te eenduidig zijn en de beperkt inventieve opvatting van de ruimten, het belang van informele speelruimten, het gebrek aan onderhoud, toezicht en hulpinfrastructuur (wc’s, drinkwater, picknicktafels, enz.). Meer in het algemeen toonde de studie aan dat er geen echt gewestelijk beleid bestond inzake ontwikkeling van speel- en sportzones.
Om een speelnetwerkstrategie uit te werken en de zones voor prioritaire interventie vast te leggen kwam er in 2011-2012, bovenop de stand van zaken, een gedetailleerde kwalitatieve benadering. De kwalitatieve benadering steunde op een inspectie van alle in de eerste fase geregistreerde speel- en sportzones en hun karakterisering op basis van een analyserooster over 6 thema’s: algemeenheden (theoretische uitstraling van de zone, openingsuren, nabijheid van scholen of musea, enz.), toegankelijkheid, spelen en sportactiviteiten ter beschikking, helderheid en aantrekkelijkheid, comfort van de begeleiders, netheid, onderhoud en veiligheid). Op basis van verschillende kwaliteitscriteria werd voor elke bestudeerde zone een globale beoordeling opgesteld. De kwaliteit van de speeltuinen werd goed, middelmatig of slecht bevonden naarmate het cijfer > 7/10 was, tussen 5 en 7/10 lag of <5/10 was.
Uit deze tweede fase in de studie kwamen volgende vaststellingen naar voren:
- het gemiddelde cijfer voor de kwaliteit van het volledige spel- en sportaanbod op gewestelijk niveau is 6,5/10 voor de speeltuinen en 6/10 voor de sportterreinen of skateparken;
- er zijn 299 speeltuinen (gemiddeld ongeveer een speeltuin voor 435 kinderen van kleuter- en lagere-schoolleeftijd) en 142 sportterreinen of skateparken (gemiddeld ongeveer een jongerenspeelruimte voor 528 middelbareschooljongeren);
- 65% van de speeltuinen hebben een uitstraling op lokale schaal (straat of wijk), 33% op gemeentelijke schaal en minder dan 2% op bovengemeentelijke schaal.
Ruimtelijke spreiding (2009) en kwaliteit (2011) van de speeltuinen
Bron: Leefmilieu Brussel, BRAT en L’Escaut 2015

Elke speeltuin wordt vertegenwoordigd door een cirkel die overeenkomt met een straal van 300 meter vanaf het midden van de speeltuin of de ingang van het park. Deze afstand van 300 meter in vogelvlucht stemt overeen met ongeveer 10 minuten wandelen met kinderen, hetzij met een theoretische toegankelijkheidszone. Deze stukken werden ingekort wanneer ze een onoverkomelijke stedelijke barrière kruisen (autosnelweg, kanaal, waterpartij, ondoordringbare zone, bovengrondse metrolijn en spoorweg). Als men langs een doorgang om dit obstakel heen kan, werd er verder dan dit punt een zone uitgerekend, om zo aan de 300 meter afstand in vogelvlucht te geraken. In het geval van een speelzone in een park die tussen 1,5 en 4 hectare groot is, werd de bereikbaarheidszone berekend vanaf de parkgrenzen.
Deze kaart toont de delen van het grondgebied die in een theoretische toegankelijkheidszone van een speeltuin liggen. Ze kan dus dienen om bij een eerste benadering de gebieden te achterhalen waar kinderen in ontoereikende mate toegang hebben tot een nabij gelegen speeltuin. De kaart geeft eveneens informatie over de kwaliteit van de speeltuinen, alsook over de kinderdichtheid per wijk (BISA).
Ruimtelijke spreiding (2009) en kwaliteit (2011) van de sportterreinen of skateparken
Bron: Leefmilieu Brussel, BRAT en L’Escaut 2015

Voor de infrastructuur voor jongeren vond er een gelijkaardige benadering plaats. Hier ging men uit van een theoretische toegankelijkheidszone op 500 meter in vogelvlucht.
Naar een speelnetwerk in Brussel
In het verlengde van al dit denk- en ander werk zette Leefmilieu Brussel een strategie op voor de implementering van een echt “speelnetwerk”. Deze strategie werd samen met haar praktische manier van uitvoering in twee publicaties uit de doeken gedaan: “Het spel in de stad - Voor een speelnetwerk in Brussel” en “SK8Bxl - Skaten in de stad”. De laatste brochure gaat specifiek over de ontwikkeling van plekken voor skaten en andere rollerdisciplines in de stad. Deze publicaties willen een naslagwerk vormen voor bouwheren, ontwerpers, administraties en andere sectoren die betrokken zijn bij de aanleg van de openbare ruimte.
Het speelnetwerk wordt erin gedefinieerd als een strategie die erop gericht is alle inwoners van het Gewest te voorzien van voldoende, kwaliteitsvolle en open speelterreinen, die verspreid liggen over het hele Brusselse grondgebied. Deze strategie werd vertaald naar kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen tegen 2020:
- in alle Brusselse wijken zorgen voor een speeltuin voor 500 kinderen en voor een aangepaste structuur voor 500 jongeren;
- zorgen voor een speeltuin en voor een spel- en sportruimte voor jongeren op respectievelijk minder dan 300 meter en 500 meter in vogelvlucht van alle bewoonde zones;
- voor de kwaliteit van het volledige spel- en sportaanbod in het Brussels Gewest een gemiddeld cijfer van 8/10 halen.
Naast deze doelstellingen steunt deze strategie op een reeks grote principes en richtsnoeren zoals bijvoorbeeld:
- prioritair ingrijpen op de zones waar er schaarste is aan spelinfrastructuur (rekening houdend met het kwalitatieve en kwantitatieve aanbod, de demografische vooruitzichten per wijk, de aanwezigheid van infrastructuur zoals scholen, bibliotheken en ludotheken, daarbovenop musea, enz.);
- het speelnetwerk ophangen aan 4 niveaus van uitstraling (straat, wijk, gemeente en gewest) door de noodzakelijke samenwerkingsverbanden en synergieën tussen verschillende actoren (LB, gemeenten, wijkcontracten, communautaire instellingen, enz.) te ontwikkelen;
- recreatieve polen met gewestelijke reikwijdte creëren (gepland in het ontwerp van Gewestelijk Plan voor Duurzame OntwikkelingOntwikkelingswijze die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat dus om een demarche die ernaar streeft de continuïteit van de economische en sociale ontwikkeling in de tijd voort te zetten, met eerbied voor het leefmilieu en zonder de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor de menselijke activiteiten in gevaar te brengen. of GPDO);
- het aanbod en de types van speeltuinen diversifiëren (en daarbij rekening houden met de noden van de gebruikerscategorieën waarvoor het aanbod zwak is), hun inventiviteit en originaliteit verhogen;
- het creëren van informele speelruimtes aanmoedigen en de speldimensie verwerken in het ontwerp van openbare ruimten;
- voorrang geven aan de inbreng van kinderen en toekomstige gebruikers bij de aanleg van speeltuinen en bij uitbreiding van openbare ruimten;
- de doelstellingen van het speelnetwerk verwerken in de nieuwe woonprojecten.
Het ontwerp-GPDO ziet de sport- en recreatieve uitrusting als een van de prioritaire behoeften voor diensten en uitrusting die een beter aanbod vergen. Het speelnetwerk komt er trouwens uitdrukkelijk in aan bod als, samen met het socio-recreatieve, het blauwe en ecologische netwerk, een van de strategische netwerken van het groen netwerkProgramma gebaseerd op de bescherming en de aanleg van groene ruimten en op de creatie van onderlinge fysische verbanden, dat niet alleen tot doel heeft het natuurpatrimonium te beschermen en de biodiversiteit te bevorderen, maar ook de gewestelijke verschillen inzake vergroening en verspreiding van de openbare groene ruimten te compenseren, de landschappelijke kwaliteiten te verbeteren en de zachte mobiliteit te bevorderen. (zie focus op dit onderwerp).
Er werden reeds verschillende concrete maatregelen genomen om het beleid rond de ontwikkeling van een speelnetwerk toe te passen. Sinds 2009 werden er tal van speeltuinen door Leefmilieu Brussel gerenoveerd en aangelegd. Hierbij werd rekening gehouden met de aanbevelingen uit de denkoefening over het speelnetwerk. De speeltuinen liggen op de volgende plaatsen: Georges Henri-park, Bonneviepark, Hallepoort, Koning Boudewijnpark (fases 1, 2 en 3), Rood Klooster, Chinees paviljoen, spoorwegwandeling (station en Willame), Wilderbos (gezondheidsparcours), Senypark, lijn 28-Dubrucq, Scheutbos (laag deel). Er zijn eveneens nieuwe projecten lopende of gepland.
In 2022 had Leefmilieu Brussel niet minder dan 115 speel- ensportzones onder zijn beheer.
Er vonden eveneens projecten plaats rond de ontwikkeling van een alternatief speelaanbod, met name voor de dichtbevolkte wijken. Concreet leidde dat tot een mobiele structuur die op de verbeelding inspeelt (grot van de Yeti) en tot sleeën op rolletjes voor animatie in straten of in parken (gat in de muur).
Ontwikkeling van een sportasLeefmilieu Brussel heeft in 2018 een grootschalige prospectieve studie gelanceerd om het bestaande aanbod aan sportinfrastructuur te evalueren en te vergelijken met de reële behoeften. Deze studie heeft geleid tot een zowel operationele als strategische sportstrategie, die erop gericht is spontane sportbeoefening aan te moedigen door middel van lichte en betrekkelijk snelle ingrepen die zo goed mogelijk in het landschap zijn geïntegreerd en de ecologische waarde van de terreinen respecteren. Het is ook de bedoeling de cohesie en de sociale integratie in de groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. te versterken, de fysieke conditie en de gezondheid te verbeteren, actieve vrijetijdsbesteding aan te moedigen en sportcentra te ontwikkelen. Deze strategie wordt sinds 2019 uitgevoerd en heeft het al mogelijk gemaakt om een reeks van polyvalente en kwaliteitsvolle sportvoorzieningen te verwezenlijken, een sportdynamiek op gang te brengen door middel van lichte ingrepen zoals markering, afbakening en fresco's en ten slotte het sportaanbod te diversifiëren om alle doelgroepen (vrouwen, kinderen, adolescenten ...) in de groene ruimten te bereiken.
Voor meer informatie over de sportstrategie en de acties die in het kader van deze strategie worden ondernomen, kunt u de Focus ‘Sport en groene ruimten in Brussel’ raadplegen.
Om te downloaden
Factsheets
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus: Sport en groene ruimten in Brussel
- De demografische evolutie in het Brussels Gewest (januari 2021)
- Bodemgebruik en bebouwing in het Brussels Gewest (februari 2022)
- Focus: Het Groene Netwerk (december 2015)
- Focus : Onderzoek en synthese van de kennis : perceptie van de woonomgeving (editie 2007-2010)
- Groene ruimten : toegankelijkheid voor het publiek (editie 2007-2008) (.pdf)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- LEEFMILIEU BRUSSEL, BRAT en L’ESCAUT 2015. « Het spel in de stad - Voor een speenetwerk in Brussel », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 122 pp. (.pdf)
- LEEFMILIEU BRUSSEL, BRAT et BRUSK 2015. « SK8BXL - Skaten in de stad », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 63 pp. (.pdf)
Studies en rapporten
- BRAT 2009. « Inventaire des espaces verts et espaces récréatifs accessibles au public en Région de Bruxelles-Capitale », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 40 pp. + bijlagen (.pdf) (FR alleen)
- BRAT en RUIMTECEL 2009. « Studie voor een herinrichting van de speel- en sportterreinen in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied : Eindverslag », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 49 pp. (.pdf)
- VAN DE VOORDE T., CANTERS F. ET CHEUNG-WAI CHAN J. 2010. « Mapping update and analysis of the evolution of non-built (green) spaces in the Brussels Capital Region - Part I & II», cartography and GIS Research Group - department of geography (VUB), studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 35 pp. (.pdf) (enkel in het Engels)
Sport en groene ruimten in Brussel
Focus – Actualisering: juli 2021
Het aanbod aan infrastructuur voor sporten in de openbare ruimte is momenteel maar weinig gediversifieerd: meer dan 80% van het aanbod bestaat uit voetbal- en/of basketbalvelden en petanquebanen. De sporten die in de groene ruimten worden beoefend, zijn daardoor weinig gevarieerd en voornamelijk gericht op bepaalde doelgroepen: mannen (ongeveer 80% van de sporters), jongeren en jongvolwassenen. Het is dan ook een uitdaging van formaat om sporten in de openbare ruimte aan te moedigen bij adolescenten, vrouwen, senioren, mensen met een handicap en soms ook kinderen. Ook ruimtelijk vertoont het aanbod een groot contrast: volgens een studie is er in ongeveer 43% van de Brusselse wijken een groot tekort aan sportinfrastructuur.
Een studie om in te spelen op de groeiende vraag naar sportzones in groene ruimten
De beschikbaarheid van groene en recreatieve ruimten is essentieel voor de levenskwaliteit en de gezondheid van de stadsbewoners. Bovendien heeft ze ook een rechtstreekse impact op de residentiële aantrekkelijkheid. De toename van de Brusselse bevolking en de daarbij horende verdichting vertaalt zich met name in een groeiende vraag naar de ontwikkeling van sportmogelijkheden in de openbare groene ruimten van het gewest. Die ontwikkeling moet evenwel worden geïntegreerd in de stedelijke ruimte en combineerbaar zijn met de andere functies van de groene ruimten (behoud van biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., rustzone, erfgoed- en landschapswaarde enz.). In de honderdtal groene ruimten die door Leefmilieu Brussel worden beheerd, zijn momenteel een vijftigtal spel- en/of sportinfrastructuren (sommigen gecombineerd) aanwezig.
In dat opzicht werd in 2017-2018 een studie uitgevoerd met het oog op de ontwikkeling van een algemene visie en strategie voor de (her)ontwikkeling van sportmogelijkheden in de groene ruimten van het Brussels Gewest.
Die studie bestond uit drie fasen:
- Context en stand van zaken
- Inventaris en kaart van de beschikbare sportinfrastructuur in de openbare ruimte, alsook per type terrein;
- Inventaris en kaart van de sites waar sportactiviteiten mogelijk zijn zonder dat een specifieke inrichting is voorzien (grasvelden, wegen, parken en bossen, waterpartijen enz.);
- Identificatie van zones met tekorten, die niet worden gedekt door bepaalde elementen met betrekking tot het aanbod (uitgaande van een toegankelijkheidszone met een straal van 500 meter).
- Identificatie van de mogelijke vraag en het gebruik (vanuit kwantitatief en kwalitatief oogpunt) en vergelijking met het aanbod (analyse per sport en per type groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. of wijk)
- Aanbevelingen
Dankzij deze studie kon Leefmilieu Brussel haar aanpak structureren en een interventiekader op middellange en lange termijn bepalen voor de ontwikkeling van sportactiviteiten in de gewestelijke openbare ruimten.
Sporten in de openbare ruimte als antwoord op maatschappelijke uitdagingen en in het belang van de volksgezondheid
Regelmatig bewegen heeft heel wat positieve effecten op de fysieke en mentale gezondheid, alsook op de psychomotorische ontwikkeling. Fysieke en/of sportactiviteiten zorgen bovendien niet alleen voor nieuwe ontmoetingen, maar hebben ook een gunstige impact op het sociale leven van een individu: verschillen doen vervagen (sociale klasse, afkomst, geslacht, leeftijd enz.), het gevoel bij een groep te horen en samenhorigheidsgevoel, sociale vaardigheden verwerven (communicatie, interactie, zelf luisteren en anderen doen luisteren enz.), omgaan met regels en conflicten en noem maar op.
In sommige Brusselse wijken heerst er een fenomeen van uitsluiting dat zich met name vertaalt in hogere werkloosheidspercentages, vroegtijdige schoolverlaters of meer kwetsbaarheid. De uitbouw van sportactiviteiten in deze wijken kan, samen met heel wat andere hulpmiddelen, zorgen voor een sociale dynamiek en een positieve invulling van de openbare ruimte.
Lichaamsbeweging in de openbare ruimte biedt bovendien nog bijkomende voordelen: het is gratis, praktisch en ook gezellig. Sportinfrastructuren in de openbare ruimten kunnen ook zeer nuttig zijn voor verenigingen (jeugdhuizen, jeugdbewegingen enz.) en scholen die niet altijd over deze voorzieningen beschikken.
Maar een transversale denkoefening dringt zich op
Sommige sportactiviteiten kunnen hinder veroorzaken, zowel voor de ruimte zelf, als voor de andere gebruikers van de ruimte, de buren of het leefmilieu. Er zijn verschillende soorten hinder: beschadiging van de ruimte, geluidsoverlast, mogelijke conflicten (tussen gebruikers, met buren enz.), verstoring van flora en fauna, bodemverdichting enz. Naast hinder, moet ook over andere kwesties worden nagedacht. Denk bijvoorbeeld aan het delen van de openbare ruimte, het beheer en het onderhoud van de sportinfrastructuur en de ruimte die wordt gebruikt door de sporters en een juiste omkadering zodat de verschillende gebruikers van de ruimte er kunnen 'samenleven'.
Bij de ontwikkeling van sportactiviteiten in een groene ruimte moet er dus een evenwicht worden gezocht tussen de verschillende functies van het gebied en moet rekening worden gehouden met de opvangcapaciteit van het gebied en met de potentiële gevolgen van de ingreep op het vlak van vereiste voorzieningen en de recreatieve activiteiten die er worden uitgebouwd. Die ontwikkeling moet ook passen in een sociaal-stedenbouwkundige aanpak waarbij rekening wordt gehouden met de kenmerken en uitdagingen van de wijk. Sporten in de openbare ruimte is bovendien meer een kwestie van vrijetijdsbesteding dan van intensieve sportbeoefening en bijgevolg moet de aangeboden infrastructuur niet de plaats innemen van het 'standaardaanbod' (bijv. sporthallen) maar veeleer een aanvullende rol vervullen.
Een aanpak per sport: het voorbeeld van basketbal
In het kader van deze studie werden ongeveer vijftig sporten in aanmerking genomen die kunnen worden beoefend in de openbare ruimte, inclusief sporten waarvoor geen specifieke uitrusting of infrastructuur nodig is (tai chi, parkour, fitness enz.). Sporten die niet in aanmerking werden genomen, zijn voornamelijk indoorsporten waarvoor een specifieke infrastructuur nodig is, sporten waarbij grote risico's worden genomen en een bepaalde omkadering nodig is en sporten die voornamelijk als vrijetijdsbesteding worden gezien (zoals rijden met een gocart). De gegevens die werden verzameld voor basketbal, vindt u hieronder als voorbeeld.
De inzichten: kwantitatief ...
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt in totaal 133 basketbalvelden. Alle gemeenten van het Gewest beschikken over dergelijke velden, behalve Vorst. Van deze 133 basketbalvelden zijn er 70 specifiek en enkel voor basketbal aangelegd.
Met betrekking tot de aanpassing van het aanbod aan de vraag, werd de indicatieve drempel voor deze sport vastgelegd op 2.500 inwoners/basketbalveld (ratio bepaald op basis van verschillende studies). Deze ratio moet worden vergeleken met de ratio die werd berekend voor het volledige gewest en 8.932 inwoners/uitrusting bedraagt. Deze berekening werd bovendien toegepast op de 145 wijken in het volledige gewest (Wijkmonitoring), waardoor het in eerste instantie mogelijk was om het gebrek aan basketbalvelden per wijk te bepalen aan de hand van drie prioriteitsniveaus (sterk, gering, geen). Deze aanpak werd vervolgens verder verfijnd: de weinig of niet-bewoonde wijken werden uitgesloten en de minder dichte wijken (< 5.000 inwoners/km2) gingen van een hogere naar een lagere prioriteit. Dat laatste gold ook voor de wijken die voor ten minste 50% van hun oppervlakte worden gedekt door de toegankelijkheidszone van basketbalvelden in de naburige wijken.
Gezien het grote aantal wijken met een lagere prioriteit voor voetbal en basketbal, werd beslist om een bijkomend categorisatieniveau toe te voegen voor deze wijken: er werd een hogere prioriteit toegekend aan de wijken met meer dan 1.000 jongeren (12-24 jaar) per veld.
Op basis van deze kwantitatieve aanpak zien we over het algemeen een goede theoretische geografische verdeling, ondanks de tekorten in deze gemeenten:
- In het westen van Sint-Jans-Molenbeek en het noorden van Elsene, in wijken met een hoge bevolkingsdichtheid;
- Vlak bij de wijk Georges Henri, met een middelmatige bevolkingsdichtheid;
- In Vorst en Ukkel, in wijken met een geringe bevolkingsdichtheid.
Ook andere criteria kunnen in aanmerking worden genomen, naargelang de beleidsoriëntaties van de bevoegde instanties: nabijheid van scholen, interventiepotentieel (op gewestelijke schaal veranderende zones) enz.
... maar ook kwalitatief
Naast deze kwantitatieve aanpak gingen de auteurs van deze studie ook over tot een meer kwalitatieve benadering. Die was gebaseerd op:
- ontmoetingen met een reeks belangrijke actoren uit de sportwereld, het onderwijs, de jeugdwerking, alsook met Leefmilieu Brussel (parkbeheerders en -wachters);
- terreinwaarnemingen op een tiental geselecteerde sites om te zorgen voor een representatieve steekproef van de verschillende soorten gevallen in het Brussels Gewest, met name op het vlak van aanbod en wijkprofielen.
Op die manier kon worden achterhaald welke behoeften niet of slecht ingelost worden, hoe de bestaande uitrustingen op de verschillende sites worden gebruikt en wat de verwachtingen zijn van de actoren.
Voor basketbal kunnen de belangrijkste lessen uit de kwalitatieve studie als volgt worden samengevat:
- op gecombineerde terreinen (zoals Agoraspaces) zal basketbal het vaakst worden beoefend in grotere polyvalente ruimten waar de basketbalringen niet op dezelfde plaats staan als de voetbaldoelen, want anders wint voetbal bijna systematisch van basketbal;
- de ondergrond en de basketbalringen van de Agoraspaces zijn niet helemaal geschikt voor basketbal en kunnen ongevallen veroorzaken;
- de gebruikers die basketbal spelen in de openbare ruimten hebben minder interesse voor traditioneel basketbal dan voor street basket, dat ze in een kleinere groep (3x3) en met slechts één basketbalring spelen;
- er is vraag naar lagere basketbalringen, aangepast aan kinderen;
- basketbalinfrastructuur raakt snel beschadigd (netten, ringen);
- het stuiteren van de ballen veroorzaakt geluidsoverlast (afhankelijk van het type ondergrond);
- de scholen en de sportsector zouden graag uitrustingen hebben die aan de normen voldoen;
- basketbal is een potentieel hulpmiddel voor jeugdopvoeders en een belangrijke bron van motivatie voor bepaalde jongeren, die het zien als een hulpmiddel voor sociale mobiliteit.
Op basis van de kwantitatieve en kwalitatieve analyses en de specifieke kenmerken van basketbal, werd een SWOT-analyse uitgewerkt (Strengths (sterktes), Weaknesses (zwaktes), Opportunities (kansen) en Threats (bedreigingen)).
De kwalitatieve analyse leidt tot een nuancering van de kwantitatieve benadering. Als we namelijk geen rekening houden met voorzieningen van het type Agoraspace, waar er in feite zo goed als geen basketbal wordt gespeeld, stellen we vast dat de ruimtelijke dekking wel degelijk minder goed is: er zijn dus grotere zones met een tekort, met name in wijken met veel jongeren.
Analyse van vraag en aanbod van basketball infrastructuur: kwantitatieve benadering
Bron: BRAT-PEPS 2017

Wat de uitrustingen betreft, leidt de analyse ook tot een reeks aanbevelingen, met name:
- de voorkeur geven aan een groter netwerk met aparte basketbalringen – dus niet op voetbalvelden – in plaats van klassieke terreinen die meer ruimte in beslag nemen;
- zorgen voor sterker materiaal dan het huidige materiaal, waarbij sommige aan de officiële normen voldoen en andere specifiek voor kinderen bestemd zijn;
- kiezen voor een ondergrond die minder geluidshinder veroorzaakt en bij een ongeval de schok kan opvangen;
- de voorkeur geven aan halve terreinen waarop ook street basket (3x3) mogelijk is, een sport die zeer in trek is op dit moment.
Een transversale aanpak per type groene ruimte of per wijk
Hier willen we een stap verder gaan dan de analyse per sport en de ontwikkeling van sportinfrastructuur in de openbare ruimte vanuit een algemener oogpunt bekijken, rekening houdend met de kenmerken van de groene ruimten en de omliggende stedelijke context.
Deze analyse is voornamelijk gebaseerd op terreinwaarnemingen die getoetst werden aan theoretische bijdragen uit verschillende workshops. Op die manier konden we voor de verschillende bestudeerde parken de vraag en het aanbod analyseren. In tweede instantie konden we een parktypologie voorstellen ten aanzien van de bestudeerde sporten. Zo maakten de auteurs van de studie een onderscheid tussen 'natuurparken', 'sportparken' (met veel sportinfrastructuur, gevarieerde activiteiten, intensief gebruik), 'geïntegreerde sportparken' (weinig sportinfrastructuur maar sportactiviteiten voornamelijk op de grasvelden en paden) en 'afgescheiden omnisportparken' (sportinfrastructuur gescheiden van de andere zones van het park).
Voetbal en joggen zijn goed voor 60% van de sportactiviteiten in de bestudeerde parken
Uit de terreinbezoeken blijkt dat zeven sporten en fysieke activiteiten 90% van de waargenomen activiteiten vertegenwoordigen: voetbal, joggen, street workout (gymnastiek/krachttraining/parkour) en fitness, basketbal, boardsport en petanque. Deze waarnemingen over het gebruik moeten echter worden genuanceerd aangezien een gering of onbestaand aanbod het gebruik ook onvermijdelijk vermindert. In alle parken die groot genoeg zijn wordt gejogd.
Aantal keer dat een van de 7 meest geïnventariseerde sportactiviteiten werd waargenomen en % verdeling tussen mannen en vrouwen (118 bezoeken – 14 parken)
Bron: BRAT-PEPS 2017

Andere activiteiten, zoals frisbee, badminton of volleybal, werden sporadisch waargenomen.
Bijna 80% van de geobserveerde sporters zijn mannen
Tijdens de terreinbezoeken werden bijna 3.500 mensen waargenomen die een sport beoefenden.
79% van hen waren mannen. Wat de geschatte leeftijdscategorieën betreft, zien we voornamelijk volwassenen (60%) en een kleiner aantal adolescenten (25%) en kinderen (15%). Joggen is veruit de voornaamste sport die wordt beoefend door vrouwen (87% van de waarnemingen) en de enige sport waarvoor bijna een gelijk aantal mannen en vrouwen werd waargenomen.
Er werd ook een analyse uitgevoerd om na te gaan of het type wijk (stadsweefsel en sociaal-demografische samenstelling) een invloed had op de sportactiviteiten. Uit de resultaten blijkt dat deze activiteiten vooral afhankelijk zijn van de aanwezigheid en de kenmerken van het aanbod in het park (concentratie van meerdere infrastructuren, grootte van de grasvelden ...).
In 62 wijken is er een groot tekort aan sportinfrastructuur
In het licht van voorgaande vaststelling, lijkt het ons interessant om de wijken niet vanuit een sociaal-urbanistisch oogpunt te karakteriseren, maar wel vanuit de tekorten in de voornaamste infrastructuren (voetbal, basketbal, petanque, tafeltennis en fitness en vergelijkbare sporten).
Voor elke wijk werden de mogelijke tekorten voor verschillende infrastructuren opgesomd, op basis van een weging volgens de ernst van het tekort: 2 punten (hoge prioriteit), 1 punt (geringe prioriteit), 0 punten (geen prioritaire interventie).
Op die manier kunnen de wijken worden voorgesteld volgens een algemeen 'tekortenniveau'. Aan de hand van die oefening kunnen we de wijken met de meeste tekorten identificeren, voor alle infrastructuren samen. Zo zien we verschillende kritieke zones, vaak gelegen aan de gemeentegrenzen of zelfs uitgespreid over meerdere aangrenzende gemeenten.
Analyse van vraag en aanbod aan sportinfrastructuren: samenvatting van de tekorten
Bron: BRAT-PEPS 2017

De hoogste tekortenniveaus (score van 7 tot 10) zien we in 62 wijken, of 43%. Het sportaanbod is ook weinig gediversifieerd: meer dan 80% van het aanbod bestaat uit petanquebanen of voetbal- en/of basketbalvelden. Dat heeft verschillende gevolgen. Zo is er weinig diversiteit in de sportactiviteiten en wordt het aanbod vaker gericht op bepaalde doelgroepen van sporters ten koste van andere – soms vergeten – doelgroepen (vrouwen, senioren, mensen met een handicap en soms kinderen).
Bij het bepalen van de prioriteiten voor de ontwikkeling van het aanbod, kan rekening worden gehouden met andere bijkomende criteria dan die van het aanbod en de vraag, zoals de hoeveelheid jongeren, het dringende karakter van de interventies (verouderde voorzieningen ...), de nabijheid van groene ruimten of prioritaire ontwikkelingspolen zoals bepaald in het Gewestelijk Plan voor Duurzame OntwikkelingOntwikkelingswijze die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat dus om een demarche die ernaar streeft de continuïteit van de economische en sociale ontwikkeling in de tijd voort te zetten, met eerbied voor het leefmilieu en zonder de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor de menselijke activiteiten in gevaar te brengen. . Het is immers de bedoeling dat deze polen de komende jaren sterk evolueren, met een mogelijke toename van het aantal woningen en inwoners en dus met nieuwe behoeften als gevolg, maar ook met mogelijke veranderingen op het vlak van openbare ruimte en voorzieningen.
Een sportstrategie aangepast aan de behoeften, opportuniteiten en realiteiten van de gewestelijke groene ruimten en hun gebruikers
Op basis van deze studie heeft de dienst 'Speel- en sportnetwerken' van Leefmilieu Brussel een strategisch document uitgewerkt om de ontwikkeling van sportactiviteiten in de gewestelijke groene ruimten te omkaderen. Dat gebeurde in samenwerking met de verschillende betrokken departementen en met de Sportcel van perspective.brussels.
Deze ontwikkeling is opgebouwd rond vier hoofdpijlers, met name:
- de versterking van de sociale cohesie en integratie;
- de verbetering van de fitheid en de gezondheid van de Brusselaars;
- het aanmoedigen van 'actieve vrijetijdsbesteding';
- de ontwikkeling van 'sportieve polen' met lokale of gewestelijke uitstraling.
De te ontwikkelen pijlers moeten worden gekozen op basis van de lokale context, zowel sociaal-demografisch als ecologisch.
Op kwantitatief vlak heeft deze sportstrategie als doel het Gewest op een evenwichtige manier uit te rusten, rekening houdend met de zones met tekorten en het sociaal-demografische profiel van de verschillende wijken (met prioriteit voor de achtergestelde en dichtbevolkte wijken). Daarnaast wil men bepaalde doelgroepen beter bereiken (adolescenten, senioren, personen met beperkte mobiliteit enz.). Sportdynamieken aangepast aan de behoeften van de gebruikers en de verschillende types groene ruimten worden aangemoedigd via de organisatie van kleine sportevenementen, initiaties, animatiesessies en kleinere interventies (zoals markeringen op de grond).
Op kwalitatief vlak werden vijf doelstellingen vastgelegd:
- Diversifiëring van het aanbod, de activiteiten en de gebruikers;
- Interventies aangepast aan de prioritaire pijler (bijvoorbeeld: is het doel van de sport vooral sociaal, dan is een participatieve aanpak met het verenigingsleven aangewezen en moeten de activiteiten van de parkwachters-animatoren in de kijker worden gezet);
- Betere integratie van de sportvoorzieningen/-infrastructuur in het landschap;
- Een betere omkadering bieden, nieuwe sportactiviteiten onthalen;
- De ontwikkeling van sportactiviteiten aanmoedigen waarvoor geen zware infrastructuur nodig is.
Wat de eerste doelstelling betreft, heeft de studie aangetoond dat jongeren of jongvolwassenen en het mannelijke geslacht oververtegenwoordigd zijn. Het is dan ook een uitdaging van formaat om sporten in de openbare ruimte aan te moedigen bij vrouwen of senioren. Voor mensen met een mentale of fysieke beperking is de installatie van aangepaste sportvoorzieningen dan weer essentieel, naast interventies op het vlak van toegankelijkheid van deze installaties en communicatie.
Een groeiend gewestelijk aanbod

Op operationeel vlak realiseert de dienst 'Speel- en sportnetwerken' tal van aanleg- of heraanlegprojecten om sportactiviteiten aan te moedigen in de gewestelijke ruimten, ongeacht of ze worden beheerd door Leefmilieu Brussel dan wel of de overname nog 'in wording' is.
Tal van projecten werden in 2019-2021 uitgevoerd of worden momenteel nog uitgevoerd. Bijvoorbeeld:
- Omnisportveld, fitnesstoestellen en klimmuur in het Bonneviepark;
- Speel- en sportplein in de Kruidtuin;
- Markeringen voor een sprintzone op de grond en nieuw terrein voor street basket in het Park L28, aanleg van een parkourspot onder de Demeerbrug;
- Speeltuinen en sportinfrastructuur, slackline-spot in het Rood Klooster;
- Sportvelden en boardsporten in het Georges Henripark;
- Sport en spel (street basket en parkourspot) in het Zennepark.
In de loop van de huidige legislatuur zouden nog verschillende andere projecten moeten worden uitgevoerd of opgestart (bijvoorbeeld: speelplein en sportinfrastructuur in het Dauwpark). De verdere uitbouw van het speel- en sportnetwerk op het Brusselse grondgebied vereist bovendien partnerships en wisselwerkingen met de verschillende betrokken spelers zoals de gemeenten, de sport- en verenigingswereld, perspective.brussels of de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij (BGHM) die belast is met sociale huisvesting.
Naast Leefmilieu Brussel wil ook het Brussels Gewest sportbeoefening aanmoedigen en toegankelijk maken voor iedereen. In het kader daarvan werkt perspective.brussels momenteel een strategische visie uit voor de realisatie van sportinfrastructuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hiervoor wordt een Brussels sportkadaster opgesteld met informatie over alle sportinfrastructuur (indoor en outdoor). Daarnaast wordt er gewerkt aan een gewestelijke strategie om joggen te promoten.
Het Gewest voert ook een actief beleid ter ondersteuning van de gemeenten voor de ontwikkeling van sportinfrastructuur via twee projectoproepen. Eén van die projectoproepen heeft betrekking op 'sportinfrastructuur in de buurt', d.w.z. vlak bij een woongebied én vrij toegankelijk. Deze infrastructuur moet met name bijdragen aan de versterking van de sociale cohesie door alle inwoners van een wijk de mogelijkheid te bieden zich te ontspannen, te vermaken en nieuwe mensen te leren kennen.
Bovenop de infrastructuur ontwikkelt de dienst 'Speel- en sportnetwerken' van Leefmilieu Brussel sportprogramma's om het sportaanbod in de parken uit te breiden en te diversifiëren en zo beter in te spelen op de noden van alle doelgroepen. Deze initiatieven hebben ook als doel om bepaalde recente realisaties te promoten en te begeleiden. In het kader daarvan worden initiaties voor nieuwe sporten georganiseerd voor het grote publiek, in samenwerking met de parkwachters en externe stakeholders. Zo werd in de zomer van 2018 een bewustmakings- en promotieactie rond sport georganiseerd bij de wachters en het grote publiek via een reeks demonstraties van innovatieve sporten. Bij het project 'Sport in de parken' worden in 2021 slackline, parkour en skeeleren in de kijker gezet in zes groene ruimten. Voor deze drie sporten zijn telkens slechts lichte voorzieningen nodig en ze kunnen goed worden opgenomen in het landschap. Naast deze activiteiten wordt ook nog een pumptrack geïnstalleerd (een gesloten parcours met oneffenheden en bochten) in een park om het publiek te laten kennismaken met BMX'en, steps, skates en skeelers.
Om te downloaden
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- LEEFMILIEU BRUSSEL, BRAT en L’ESCAUT 2015. « Het spel in de stad – Voor een speelnetwerk in Brussel », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 122 pp. (.pdf)
- LEEFMILIEU BRUSSEL, BRAT en BRUSK 2015. « SK8BXL – Skaten in de stad », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 663 pp. (.pdf)
Studies en rapporten
- BRAT-PEPS 2017. « Développement d'une stratégie globale de redéploiement du sport dans les espaces verts en Région de Bruxelles Capitale - Phase 1 : Etude », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, eindverslag, 68 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- BRAT-PEPS 2017. « Développement d'une stratégie globale de redéploiement du sport dans les espaces verts en Région de Bruxelles Capitale - Phase 2 : Analyse de l’offre et la demande », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, eindverslag, 102 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- BRAT-PEPS 2017. « Développement d'une stratégie globale de redéploiement du sport dans les espaces verts en Région de Bruxelles Capitale – Phase 3 : Recommandations », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, eindverslag, 78 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- BRAT-PEPS 2019. « Développement d'une stratégie globale de redéploiement du sport dans les espaces verts en Région de Bruxelles Capitale – Synthèse des recommandations de l’étude », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, eindverslag, 5 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- BRAT 2009. « Inventaire des espaces verts et espaces récréatifs accessibles au public en Région de Bruxelles-Capitale », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 40 pp. + bijlagen (.pdf) (enkel in het Frans)
- BRAT 2009. « Etude pour un redéploiement des aires ludiques et sportives en Région de Bruxelles-Capitale : Rapport final », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 51 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- PERSPECTIVE BRUSSELS 2020. « Be running : naar een recre-actief netwerk voor stappers en lopers », synthesenota, 29 pp. (.pdf)
Liens utiles
Stedelijk metabolisme, balans van de materialen- en energiestromen
Focus - Actualisering: december 2015
Aansluitend bij de uitvoering van de pijler Grond- en Afvalstoffen van de Alliantie Werkgelegenheid-Milieu maakte Leefmilieu Brussel een studie voor het kwantificeren van de stromen aan materialen, water en energie die het Brussels Gewest binnenkomen, er worden verbruikt, verwerkt, gestockeerd en er vertrekken. De metabolische balans die hieromtrent werd opgemaakt toonde dat omwille van het stedelijke karakter en de overwegend tertiaire sector het Brussels Gewest gekenmerkt wordt door een sterk lineaire economie die afhangt van wat buiten het Gewest ligt. De studie wees eveneens op het kwantitatieve belang van bepaalde stromen, waaronder de stromen die verband houden met de bouw-, de landbouw-, de voedingssector, brandmaterialen en aardolieproducten.
Steden in transitie naar een meer circulaire economie
Steden zijn grote verbruikers van energie en materialen die er gedurende al dan niet lange periodes worden opgeslagen en er weer vertrekken in de vorm van geëxporteerde producten of vaker nog afval, uitstoot in de lucht, uitstoot in het water en warmte.
Er wordt niet zelden een band gezien tussen de functionering van steden of regio's en de werking van ecosystemen. Deze manier van functioneren vertoont misschien wel analogieën met de natuurlijke ecosystemen, maar toch is er, wat de eigenschappen van deze stromen betreft, een fundamenteel verschil:
- Overwicht van de antropogene stromen (brandmaterialen en elektriciteit, leidingwater, voedingsmiddelen, fabricaten, afval en vervuilende uitstoot, ...) ten opzichte van de natuurlijke stromen (zonne-energie, cycli van water, stikstof, fosfor, koolstof en zuurstof met onder andere fotosynthese, ...);
- Over het algemeen lineaire circulatie van de stromen (weinig stromen die door hergebruikHergebruik is het behouden van een object om het te hergebruiken zoals het is, eventueel na een voorbereidingsfase voor hergebruik. Voorbeeld: bakstenen worden ontmanteld en hergebruikt voor een nieuwe muur, na te zijn schoongemaakt en gecontroleerd. of recyclageRecyclage is de vernietiging van afval om nieuwe materialen te produceren. Voorbeeld: inert afval wordt vermalen om granulaten te produceren die in wegfunderingen worden gebruikt in de stad of via synergie-effecten tussen bedrijven opnieuw in circulatie komen);
- Erg sterke afhankelijkheid van de steden ten aanzien van de stromen die van buiten het systeem komen omwille van deze heel lineaire circulatie en de sterke dichtheid van de bevolking en van economische activiteiten.
Deze manier van functioneren van de steden heeft een aanzienlijke milieu-impact, “stroomopwaarts”, als gevolg van de massale invoer van hulpbronnen die werden onttrokken aan gebieden buiten het stedelijke grondgebied, in de stad zelf en “stroomafwaarts”, door de verschillende lozingen die zorgen voor lucht-, water- en bodemverontreiniging.
Voor deze gebieden vormt de transitie van een hulpbrongulzige en voornamelijk lineaire economie (“ontginnen – produceren – consumeren – weggooien”) naar een soberdere en meer circulaire economieDe circulaire economie is een productie- en consumptiemodel dat bestaat uit het zo lang mogelijk delen, hergebruiken, repareren, renoveren en recycleren van bestaande producten en materialen, zodat ze hun waarde behouden. (“verminderen – hergebruiken – recycleren”) een erg grote uitdaging. Niet alleen vanuit milieu-, maar ook vanuit economisch (minder gebruik van hulpbronnen, de afhankelijkheid ten aanzien van gebieden buiten de stad die afneemt, technologische innovatie en betere concurrentiekracht) en maatschappelijk oogpunt (creëren van lokale werkgelegenheid die beperkt verplaatsbaar is, minder milieudruk).
Op Brussels niveau is deze overgang van een lineaire naar een circulaire economie die banen creëert een duidelijke doelstelling binnen het gewestelijke beleid, die werd overgenomen in het regeerakkoord 2014-2019 en de strategie 2025 voor Brussel.
Balans van de materialen- en energiestromen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Doorgaans bestaat een balans van een grondgebiedmetabolisme (of stedelijk metabolisme als deze oefening op de schaal van een stad van toepassing is) in een kwantificering van de stromen aan materialen en energie die een grondgebied binnenkomen, er worden verbruikt, verwerkt, opgeslagen en er weer uit vertrekken. De bestudeerde stromen, de benaderingsschaal, de eventuele gemaakte analyses (bijv. over de consumenten en producenten van de verschillende stromen), alsook de kwantificeringsmethodes en hun nauwkeurigheid verschillen echter sterk volgens de balans en met name naargelang van de doelstellingen, de middelen en de beschikbare gegevens.
De studie van het Brusselse metabolisme is een essentieel bestanddeel in het Gewestelijk Programma voor Circulaire Economie (zie focus op de Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu ) om de ontwikkeling van een programma rond industriële ecologie te ondersteunen. De industriële ecologie wil op schaal van het industriële systeem een manier van organisatie ontwikkelen die wordt gekenmerkt door een optimaal gebruik van de hulpbronnen en een sterk gehalte aan recyclage van materialen en energie, met name door synergie-effecten tussen bedrijven te ontwikkelen (lokaal hergebruik van productieresten, bepaalde diensten en uitrusting samen benutten). Deze benadering doet onder andere een beroep op de analyse van de stromen materialen, water en energie om zo te achterhalen welke lozingen en welk afval van bedrijven - of, bij uitbreiding, de economie - opnieuw in de lokale economie zouden kunnen worden geïnjecteerd.
In dit kader bestudeerde Leefmilieu Brussel in 2014, op basis van gegevens over voornamelijk 2011, het stedelijk metabolisme van het Brussels Gewest. Door het sterk transversale karakter waren er verscheidene partners betrokken bij dit project, zowel bij Leefmilieu Brussel (verschillende departementen) als bij de externe dienstverleners (consortium van verscheidene universitaire centra en studiebureaus).
De globale balans van de voornaamste energie-, water- en materialenstromen wordt geïllustreerd in onderstaande figuur. We kunnen er de binnenkomende, interne en uitgaande stromen in onderscheiden, alsook de materialenstock in het Brussels Gewest.
De in het Brussels Gewest binnenkomende stromen die in de balans meetellen zijn:
- De internationale en intergewestelijke geïmporteerde stromen (met inbegrip van een deel van het doorgaand verkeerVerkeer bestemd voor een verder gelegen plaats. dat men niet van de import onderscheiden kan); energie (aardgas, elektriciteit, aardolieproducten, biobrandstoffen en hout, steenkool), materialen (mineralen, brandstoffen, landbouw en voeding, metallurgie, andere categorieën zoals kleding, huishoudtoestellen, meubilair, kranten en boeken enz.) en leidingwater;
- Binnenkomende natuurlijke waterstromen (neerslag, waterlopen en kanaal);
- Antropogene stromen die op het grondgebied binnenkomen, maar er niet economisch worden benut (afvalwaterWater dat in huishouding of industrie dienst heeft gedaan en gewoonlijk met verschillende stoffen beladen is. dat werd geproduceerd in het Vlaams Gewest en wordt behandeld in de Brusselse waterzuiveringsstations).
Belangrijk om te weten is dat, omwille van de onvoldoende gegevens, de invoer van materialen werd geraamd op basis van verschillende hypothesen en benaderingen. Hiervoor geldt dus een brede foutmarge. In onderstaande balans zit bovendien een dubbele telling, want ze rekent zowel, in de vorm van GWh, de binnenkomende stromen mee van in het Brussels Gewest verbruikte energie (gas, elektriciteit, maar ook vloeibare of vaste brandstoffen), als de binnenkomende stromen van materialen, in de vorm van kton, waarin brandstoffen zitten die gedeeltelijk voor Brusselse consumptie zijn bestemd.
De van het Brussels Gewest uitgaande stromen houden rekening met:
- internationale en intergewestelijke geëxporteerde stromen (met inbegrip van een deel van het doorgaand verkeer dat niet van de uitvoer kan worden onderscheiden): materialen (idem hierboven);
- uitgaande stromen die worden gegenereerd door menselijke activiteiten, namelijk afvalstromen (afval dat niet werd verwerkt in de verbrandingsoven, slakkenGlasachtige of steenachtige afval van uitgesmolten metaalertsen of gesmolten metalen, gewoonlijk verbonden met smeltstoffen. en rondvliegende as van de verbrandingsoven), afvalwaterstromen (effluent van de waterzuiveringsstations dat het Brussels Gewest verlaat via de Zenne), alsook stromen van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). (BKG’s);
- uitgaande waterstromen (verdamping en evapotranspiratieRegenwater wordt op grondniveau vastgehouden en verdampt vervolgens in de atmosfeer. De aanwezigheid van planten versterkt dit fenomeen aanzienlijk., waterloop en kanaal), alsook gasstromen.
De stromen van lozingen van andere luchtverontreinigende stoffen dan BKG’s en van lozingen van polluenten in water werden in het kader van dit project behandeld, maar werden niet in het algemene schema opgenomen (de kwantificering van deze stromen door Leefmilieu Brussel op basis van modelleringen is evenwel beschikbaar, cf. diverse indicatoren voor uitstoot van luchtverontreinigende stoffen en focus op de emissies van polluenten in het oppervlaktewater ). De natuurlijke gasstromen (voornamelijk door fotosynthese) en het zuurstofverbruik dat verband houdt met de verbrandingsprocessen werden overigens ook niet in deze balans bekeken.
De interne stromen zijn de stromen die in het Brussels Gewest worden geproduceerd en verwerkt, namelijk:
- de productie van primaire energieEnergie die zonder enige transformatie beschikbaar is in de natuur. (voornamelijk langs de elektriciteitsproductie van de aan de verbrandingsoven gekoppelde elektriciteitscentrale), hetzij 1150 GWh (of 1 150 miljard Wh);
- waterwinningen (onder andere VIVAQUA), hetzij een beetje meer dan 2 miljoen m3 water;
- de hoeveelheden behandeld afvalwater in de 2 gewestelijke waterzuiveringsstations ofwel 130 miljoen m3 water;
- stromen van in de verbrandingsoven verwerkt afval ofwel 448 kt (of 448 duizend ton);
- stromen van materialen hetzij 500 kt die bovenop de hoeveelheid materialen komen die reeds aanwezig zijn in het Brussels Gewest.
De productie van biomassaGeheel van planten en dieren, alsook het daarmee gepaard gaande organische afval. De plantaardige biomassa komt uit de fotosynthese voort en is een bron van hernieuwbare energie. voor consumptiedoeleinden (hout-, groente- en fruitproductie) wordt eveneens beschouwd als een interne stroom. Ze zit evenwel niet vervat in de schema's van de globale en de materialenbalansen.
De in deze balans verrekende materialenstock (184 921 kt) is eerder een relatief oppervlakkige raming van de massa van volgende elementen:
- bouwmaterialen in woongebouwen, kantoren en handelszalen (bepaalde types van gebouwen zoals scholen of industriële gebouwen werden niet meegerekend);
- voertuigen (park van in het BHG privaat ingeschreven voertuigen en park van de MIVB);
- waterdistributie- en afvloeiingsnetwerken, elektriciteitsnet, sporen van het tram-, metro-, spoorwegnet, wegennetwerk;
- kleine en grote huishoudtoestellen van Brusselse huisgezinnen.
Stedelijk metabolisme van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2011 (2012 voor bepaalde gegevens over niet-gemeentelijk afval)
Bron: ICEDD-ECORES-BATIR voor rekening en met bijdragen van Leefmilieu Brussel 2014

Deze balans werd uitgewerkt op basis van verscheidene gegevensbronnen en van, voor bepaalde stromen, verschillende hypothesen en ramingen. Daaruit blijkt dat de nauwkeurigheid van de gegevens in deze balans naargelang van de stroom zeer wisselend is en dat bepaalde kwantificeringen vooral als grootteordes moeten worden beschouwd.
De voornaamste gebruikte gegevensbronnen zijn:
- voor energie: gewestelijke energiebalans;
- voor uitstoot van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3).: emissie-inventaris (Leefmilieu Brussel);
- voor binnenkomende en uitgaande materialenstromen: extranationale import en export (Nationale Bank van België), goederen die in het BHG worden geladen en gelost en worden vervoerd over de weg (FOD Mobiliteit en Vervoer), waterwegen en via maritiem transport (Haven van Brussel), spoorwegen (NMBS);
- voor afval: stedelijk afval (Net Brussel, operationele actoren in de sociale economie, gemeenten en IGEAT-ULB-studie voor rekening van Leefmilieu Brussel met betrekking tot de containerparken), niet-stedelijk afval (Recydata-studie voor rekening van Leefmilieu Brussel, Brussel-Energie, Recupel, studie over bouw- en sloopafval van CERAA en ROTOR voor rekening van Leefmilieu Brussel, Recytyre, Febemauto, Haven van Brussel, BMWB, VIVAQUA, Leefmilieu Brussel);
- voor de materialenstock: gebouwen (raming van BATir-ULB op basis van gegevens van het kadaster, van Brussel Stedelijke Ontwikkeling-Overzicht van het Kantorenpark, van de FOD Economie - AD Statistiek en Economische Informatie), kleine en grote huishoudtoestellen in huisgezinnen (ADSEI, Recupel), voertuigen (ADSEI, MIVB en studies over de materiële samenstelling van verscheidene types van voertuigen), netwerken (Hydrobru, Sibelga, MIVB, NMBS, URBIS-gegevensbank, technische fiches en werken);
- voor water: waterlopen en kanaal (Flowbru, Leefmilieu Brussel, ULB - eenheid “Traitement des eaux et pollutions”), neerslag (KMI), afvalwaterWater dat in huishouding of industrie dienst heeft gedaan en gewoonlijk met verschillende stoffen beladen is. (Leefmilieu Brussel, BMWB), leidingwater en waterwinningen (VIVAQUA, HYDROBRU, Leefmilieu Brussel), afvloeiing, infiltratie en evapotranspiratieRegenwater wordt op grondniveau vastgehouden en verdampt vervolgens in de atmosfeer. De aanwezigheid van planten versterkt dit fenomeen aanzienlijk. (ULB - eenheid “Traitement des eaux et pollutions”).
Belangrijkste geleerde lessen
Het sterk verstedelijkte en dichtbevolkte Brusselse grondgebied (door de inwoners, maar ook door pendelaars, studenten, toeristen, congresgangers, enz.) dat een voornamelijk tertiaire economie kent en van beperkte omvang is, is voor de hulpbronnen die het verbruikt sterk afhankelijk van de gebieden buitenaf.
Bovenstaande balans toont dat meer dan 96% van het in Brussel verbruikte leidingwater ingevoerd wordt vanuit het Waals Gewest. Eveneens interessant is de watertoevoer door neerslag die gelijk is aan tweemaal het volume ingevoerd leidingwater. Een aanzienlijk deel van dit regenwater komt echter in het rioleringsnetwerk terecht zonder eerst te worden gebruikt (bij gebrek aan voldoende gegevens werd de regenwaterrecuperatie evenwel niet gekwantificeerd in deze studie). Van het Brusselse energieverbruik is dan weer slechts 5% afkomstig van productie in het Brussels Gewest. Het gaat dan voornamelijk over de elektriciteitsproductie door de aan de verbrandingsoven voor huishoudelijk afval gekoppelde elektriciteitscentrale. Andere bronnen komen evenwel voor (biogasBiogas is het gas dat geproduceerd wordt door de fermentatie van organisch dierlijk of plantaardig materiaal. uit de vergisting van zuiveringsslib, zonne- en geothermische energie, enz.) (zie indicator “Productie van hernieuwbare energiebronnen” ).
Dankzij de balans was het mogelijk de hoeveelheid materialen (ter herinnering, onder deze categorie vallen bijvoorbeeld mineralen en producten van de metallurgie, landbouw- en voedingsproducten, kleding, huishoudtoestellen, meubilair, kranten en boeken, enz.) en de brandstoffen die het Brussels Gewest in 2011 binnenkwamen, bij benadering te ramen op ongeveer 9000 kt. Deze binnenkomende stromen hebben voornamelijk betrekking op mineralen en bouwmaterialen (25%), brandstoffen (25%), alsook op landbouw- en voedingsproducten (23%). Als men dat terugbrengt op het aantal inwoners en daarbij geen rekening houdt met de brandstoffen, dan staat dat gelijk met een jaarlijkse binnenkomende materialenstroom van 7981 kg/inwoner (van landbouw en voeding afkomstige producten, bouwmaterialen, chemische en metallurgische producten, machines en apparatuur, textiel, papier en publicaties, enz.). Slechts een beperkt deel van deze stroom is echter bestemd voor eindverbruik in de Brusselse huisgezinnen. Het grootste deel van deze stroom gaat op aan Brusselse economische activiteiten, ook als intermediair verbruik voor nijverheidsondernemingen. Nogmaals, maakten de beschikbare gegevens het niet steeds mogelijk het goederenverkeer dat werkelijk voor de Brusselse economie en voor het verbruik van de inwoners is bestemd te onderscheiden van het doorgaand verkeerVerkeer bestemd voor een verder gelegen plaats.. Deze balans rekent evenmin de onrechtstreekse stromen (of verborgen stromen) mee, met andere woorden alle hulpbronnen die niet verwerkt zijn in het geïmporteerde eindproduct, maar die voor de vervaardiging en voor het vervoer van dit product moesten worden gebruikt of ontgonnen.
De stroom van huishoudelijk en hiermee gelijkgesteld afval (afval van huishoudelijke aard geproduceerd door inwoners, maar ook door handelaars, kantoren, ondernemingen, stromen, enz.) dat door Brussel-Energie in 2011 werd verbrand raamde de balans op 448 kt. Voor de afvalstroom die het Brussels Gewest verliet was dat 1312 kt. Om en bij de 46% (in gewicht) van deze uitgaande stroom zou zijn samengesteld uit bouw- en sloopafval. De andere kwantitatief omvangrijke stromen zijn het slib van de waterzuiveringsstations en het ruimslib (+/-11%), papier-karton (+/-8%), metaal (+/-7%) en verbrandingsafval (+/-7%). De uitgaande stromen zijn daarenboven voor een deel samengesteld uit in het Brussels Gewest gesorteerd, gehergroepeerd of ontmanteld afval dat vervolgens wordt doorverkocht om te worden gerecycleerd of hergebruiktHet hergebruik bestaat uit het behoud van een voorwerp om het ongewijzigd opnieuw te gebruiken, eventueel na een voorbereiding voor hergebruik. Bijvoorbeeld: bakstenen worden afgebroken en hergebruikt voor een nieuwe muur nadat ze werden gereinigd en gecontroleerd. (papier/karton, plastic, glas, staal, metalen, compostHet natuurlijk proces waarbij organisch materiaal onder gecontroleerde omstandigheden door levende organismen wordt omgezet in humus en voedingsstoffen voor de bodem en zijn bewoners., textiel enz.). Hier kon men op basis van de beschikbare gegevens niet steeds opmaken of er bij de uitgaande stroom bepaald afval zat dat eventueel, als hulpbron, opnieuw in circulatie kwam binnen het Brussels Gewest zelf.
De kwantitatieve en kwalitatieve karakterisering van de materialenstock is essentieel bij het opzetten van een circulaire-economiestrategie. Daardoor kan men immers voorzien aan welk afval dat in de toekomst zal worden geproduceerd men opnieuw aanwendbare bestanddelen of materialen zal kunnen onttrekken (“urban mining”-concept). In het kader van deze studie werd een oppervlakkige beoordeling van deze stock gemaakt. Daaruit blijkt bij een eerste benadering dat de materialenstock achter de gebouwenstructuren (niet-allesomvattende inventaris), de huishoudapparaten van huisgezinnen, het wagenpark (publiek en privaat) of de infrastructuurnetten goed is voor 185 miljoen ton (hetzij 165 ton per inwoner). Ook al lijkt dit kwantitatief een aanzienlijke bron aan toekomstige “afvalstoffen-hulpbronnen”, toch zitten er materialen in waarvan de milieu-impact en het economische belang in termen van terugwinning erg wisselend zijn. Voor deze studie werden enkel de voornaamste stromen geraamd. Men dient er evenwel rekening mee te houden dat een groot potentieel aan circulaire economieDe circulaire economie is een productie- en consumptiemodel dat bestaat uit het zo lang mogelijk delen, hergebruiken, repareren, renoveren en recycleren van bestaande producten en materialen, zodat ze hun waarde behouden. ook verband houdt met microstromen die opnieuw in circulatie komen (bijv. specifieke metalen zoals zeldzame aarde).
Om te downloaden
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Waterbevoorrading en verbruik van het leidingwater (editie 2011-2014)
- Focus: Kwantitatieve toestand van het grondwater (editie 2011-2014)
- Energieverbruik, globaal en per sector (editie 2011-2014)
- Productie van hernieuwbare energie (editie 2011-2014)
- Emissies van broeikasgassen (editie 2011-2014)
- Emissies van verzurende substanties (NOx, SOx en NH3) (editie 2011-2014)
- Emissie van ozonprecursoren (NOx, VOS, CO en CH4) (editie 2011-2014)
- Emissie van primaire PM10 (editie 2011-2014)
- Tonnage aan huis opgehaald huishoudelijk en gelijkgesteld afval (editie 2011-2014)
- Aandeel en afvalbeheer voorbereid met het oog op hergebruik en recyclage (editie 2011-2014)
- Focus: Monitoring van de voornaamste stromen beroepsafval (editie 2011-2014)
- Focus: Hulpbronnen besparen en afval voorkomen via de sociale economie (editie 2011-2012)
- Focus: productie en beheer van het slib en de sedimenten (editie 2007-2010)
- Milieudruk van de activiteiten, hoofdstuk ondernemingen (editie 2007-2008) (.pdf)
- De ecologische voetafdruk, hoofdstuk Milieubeleid en -beheer (editie 2003-2006) (.pdf)
Studies en rapporten
- ECOLIFE 2003. « De ecologische voetafdruk van de bewoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: Samenvattend rapport », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 30 pp.
- ECOLIFE 2004. « De ecologische voetafdruk van de bewoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: Technisch rapport », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 77 pp. + annexes.
- ECORES, ICEDD, BATir (ULB) 2015. « Métabolisme de la Région de Bruxelles-Capitale: identification des flux, acteurs et activités économiques sur le territoire et pistes de réflexion pour l’optimisation des ressources », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 289 pp. + bijlagen. (enkel in het Frans)
- RDC ENVIRONMENT 2008. « Etude préparatoire pour l'évaluation de l'empreinte écologique des activités localisées en Région de Bruxelles-Capitale », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 232 pp. + annexes. (enkel in het Frans)
- KAMPELMAN R. 2016. « Mesurer l'économie circulaire à l'échelle territoriale: Une analyse systémique de la gestion des matières organiques à Bruxelles », In « Observatoire français des conjonctures économiques », 24 pp. (enkel in het Frans)
Plan en programma
Wat waren de effecten van de eerste COVID-19-lockdown op het leefmilieu?
Focus - Actualisering: februari 2022
Wereldwijd zijn verschillende maatregelen genomen om de verspreiding van het COVID-19-virus tegen te gaan, waaronder een strenge lockdown in België tussen maart en mei 2020. De sterk verminderde activiteit die daaruit voortkwam, heeft gevolgen gehad voor ons leefmilieu en op onze levenskwaliteit. Die gevolgen waren soms aanzienlijk, zoals de vermindering van het verkeer en de verbetering van de luchtkwaliteit en de geluidsomgeving. Andere zijn genuanceerder of indirecter. Ontdek er meer over...
De COVID-19-pandemie
In het kader van de COVID-19-gezondheidscrisis die sinds eind 2019 / begin 2020 wereldwijd aan de gang is, werden verschillende maatregelen genomen om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Dat betekende dat vele regio’s in Europa geconfronteerd werden met een strenge lockdown. Zo heeft de eerste lockdown in Brussel in maart en april 2020 geleid tot een aanzienlijke vermindering van de activiteiten, met een sterke vertraging van de economie en een beperking van verplaatsingen en activiteiten.

Als we de impact van de totale lockdown op de activiteiten bekijken, dan blijkt een duidelijk verband tussen die menselijke activiteit en het leefmilieu.
De effecten waren vanaf begin mei 2020 beperkter, gezien het geleidelijke herstel van de activiteiten.
Sterke vermindering van het wegverkeer
Volgens de gegevens verzameld in het kader van de LEZ, is een aanzienlijke vermindering van het aantal voertuigen op de weg waargenomen tijdens de volledige lockdown, en het gaat om alle categorieën voertuigen.
Goed om te weten
Er werden 62% minder voertuigen op de weg waargenomen tijdens een week van volledige lockdown (alle voertuigen samen), vergeleken met een 'normale' week.
Rekening houdend met het type voertuig, zien we het volgende:
- De vermindering is het sterkst voor personenauto’s (M1, -64%), met name voor bedrijfswagens (d.w.z. wagens geregistreerd op naam van een rechtspersoon, waaronder leasewagens en auto’s van professionals in een onderneming (zelfstandigen enz.); -70%).
- Het aantal (mini-)bussen in het verkeer is gedaald met 59%.
- De vermindering van het aantal bestelwagens en vrachtwagens op de weg is ook aanzienlijk, maar kleiner dan voor de andere categorieën: -47% voor de bestelwagens en -38% voor de vrachtwagens. Dit is te verklaren door de afname van sommige activiteiten maar de toename van andere. Denk maar aan e-commerce of de bevoorrading van supermarkten.
- De daling is groter voor pendelaars dan voor de verplaatsingen van Brusselaars: het aantal in het BHG ingeschreven voertuigen in het verkeer is met 56% gedaald, terwijl het aantal in Vlaanderen en Wallonië ingeschreven voertuigen in het verkeer met ongeveer twee derde is gedaald.
Deze vaststellingen stroken met de gegevens van het Mobiliteitscentrum van Brussel Mobiliteit als resultaat van de tellingen uitgevoerd in 8 tunnels in het BHG: in de week van 23-27 maart 2020 werd een daling van het wegverkeer met 50% tot 75% vastgesteld, vergeleken met vergelijkbare 'normale' dagen in maart 2019.
De gegevens van de tunneltellingen leggen ook een geografisch verschijnsel bloot, namelijk dat de afname van het verkeer minder groot was in de tunnels van het centrum:
- De daling ligt tussen 50% en 60% in de tunnels in het centrum (tunnels op de binnenring, d.w.z. de Rogier-, Kruidtuin-, Louiza- en Hallepoorttunnel)
- In de tunnels van de ontsluitingswegen (Stefania-, Belliard- en Reyerstunnel) en de middelste ringweg (Montgomerytunnel) bedraagt de vermindering 70 tot 75%.
Deze gegevens weerspiegelen ongetwijfeld de vermindering van het aantal pendelaarstrajecten, die aanzienlijker is dan de vermindering van het aantal ritten van in het BHG ingeschreven voertuigen.
Deze beperking van het autoverkeer werd waargenomen door 92% van de Brusselaars die werden ondervraagd in een enquête (.pdf) (enkel in het Frans) die in het kader van deze gezondheidscrisis in september 2020 werd gehouden. De ervaringen die daaruit voortvloeiden bleken aanzienlijk te zijn:
- 52% vond dat de stad over het geheel genomen aangenamer was,
- 56% was van mening dat de verplaatsingen soepeler verliepen,
- 59% was van mening dat de luchtkwaliteit beter was,
- 71% vond dat er minder lawaai in de stad was tijdens de lockdownperiode.
Wordt dit gevoel over luchtkwaliteit en lawaai bevestigd door de metingen?
Significante verbetering van de luchtkwaliteit
De analyse van het effect van de lockdown op de luchtkwaliteit was toegespitst op stikstofoxiden (NO en NO2), waarvan het wegvervoer de belangrijkste emittent is in het Brusselse Gewest. NO2 is ook de meest kritische verontreinigende stof in het BHG wat betreft de naleving van de Europese grenswaardeWaarde die dient te worden gerespecteerd om ongewenste effecten op de gezondheid of het leefmilieu te voorkomen. Een grenswaarde die in een reglementering wordt opgenomen, wordt een norm. . En hoewel NO niet gereguleerd is, is het een interessante verontreinigende stof in die zin dat ze dicht bij de emissiebronnen gelokaliseerd blijft. Zo kan de doeltreffendheid van plaatselijke emissiereductiemaatregelen beter beoordeeld worden.
De analyse van de gegevens verzameld tijdens de periode van 19 maart tot 3 mei 2020 leidde tot de volgende conclusies:
Goed om te weten
De luchtkwaliteit is zeer aanzienlijk verbeterd op plaatsen die gewoonlijk sterk aan emissies van het verkeer blootgesteld zijn: de concentraties NO daalden met 75% en de concentraties NO2 met 50%.
Gemiddelde concentraties stikstofoxide (NO2) per meetpunt.
Opmerking: De concentraties werden gemeten op werkdagen, tijdens de referentieperiodes (maart tot juni 2019) en tijdens de lockdownperiodes en de afbouw van de lockdown (19 maart tot 19 juni 2020).
De mate van invloed van de directe verkeersemissies op de door het meetpunt gemeten concentraties wordt tussen haakjes vermeld.
Bron: Laboratorium Luchtkwaliteit, Leefmilieu Brussel, 2020.

Op plaatsen die minder zijn blootgesteld aan directe emissies van het verkeer is de verbetering van de luchtkwaliteit logischerwijze minder spectaculair maar toch significant, met een vermindering van de NO- en NO2-concentraties met 30 tot 40%.
De waarden op stedelijke achtergrondlocaties (zoals Ukkel) geven een daling aan met ongeveer 50% van de NO2-concentraties, terwijl de NO-concentraties slechts 35% verminderen. Aangezien NO2 een verontreinigende stof is die over lange afstanden kan worden getransporteerd (in tegenstelling tot NO), tonen deze waarden aan dat de in het Brussels Gewest ingevoerde verontreiniging ook aanzienlijk is afgenomen: dit is meer dan waarschijnlijk een effect dat verband houdt met de in België en de buurlanden genomen lockdownmaatregelen.
Terwijl de waargenomen verminderingen voor black carbon in overeenstemming zijn met die voor stikstofoxiden, kan niet hetzelfde worden gezegd voor fijne deeltjes. Tijdens de lockdownperiode van 18 maart tot en met 3 mei 2020 waren de PM10- en PM2,5 -niveaus vergelijkbaar met de normale waarde voor een maand maart of april. Dit is te wijten aan de vele bronnen die bijdragen tot de aanwezigheid van fijne deeltjes in de omgevingslucht. Het wegverkeer is een van die bronnen, maar niet de belangrijkste in het Brussels Gewest.
Om meer te weten te komen over het effect van de lockdown op de luchtkwaliteit of op de concentratie van stikstofdioxide en fijne deeltjes in de lucht (PM 10 en PM 2,5 ), volg de link!
Verminderde geluidsoverlast
De vertraging van de economie en van de sociale activiteiten tijdens de eerste lockdown heeft geleid tot een algemene vermindering van de geluidsoverlast. Op het terrein heeft het netwerk van permanente geluidsmeters van Leefmilieu Brussel de effecten van deze bijzondere situatie gemeten.
Wat lawaai van wegverkeer betreft, wordt een algemene daling van de geluidsniveaus vastgesteld vanaf 16 maart 2020, toen de scholen gesloten werden en telewerkenWerk verrichten buiten het kantoor, b.v. thuis, met behulp van computers en telecommunicatiemiddelen werd aanbevolen. Deze daling werd nog versterkt door de lockdownmaatregelen die vanaf woensdag 18 maart 2020 om 12.00 uur van kracht werden.
Evolutie van het achtergrondgeluidsniveau gemeten aan stations in de buurt van verkeersaders, overdag (7u-23u)
Bron: Departement Geluid, Leefmilieu Brussel, 2020.

Goed om te weten
Overdag varieert de waargenomen daling tussen 1 en 22 dB(A), afhankelijk van de dag en het meetstation.
Deze dalingen liggen dicht bij de verschillen die zijn waargenomen op autoloze zondagen .
De grootste dalingen worden vastgesteld in de meetpunten in de buurt van autosnelwegen (meetstation Oudergem, gelegen langs de E411, en meetstation Sint-Lambrechts-Woluwe, gelegen langs de E40) en in de meetpunten langs grote wegen (Waversesteenweg in Oudergem, Houba de Strooperlaan in Laken).
Wat het lawaai van luchtverkeer betreft, kan vanaf medio maart een daling van de geluidsniveaus overdag (7u-23u) worden waargenomen, voornamelijk als gevolg van de vermindering van het luchtverkeer (van ongeveer 20.000 bewegingen per maand in april en mei 2019 tot minder dan 3.000 bewegingen in april en mei 2020). De grootste dalingen lagen in de orde van 10 dB(A) en werden waargenomen in het meetstation in Sint-Lambrechts-Woluwe, dat de invloed ondergaat van vliegtuigen die opstijgen van baan 25R en in oostelijke richting afbuigen
Wat ten slotte het lawaai van het treinverkeer betreft: gezien de organisatie van een alternatieve treindienst die het hele netwerk aandeed met een aangepast aanbod tussen maandag 23 maart en zondag 3 mei 2020, is het treinverkeer weliswaar verminderd, maar reden er nog steeds veel treinen. Ook werd een daling van de geluidsniveaus geconstateerd die kon variëren afhankelijk van de configuratie van de meetpunten.
Het energieverbruik en als gevolg de broeikasgasemissies werden ook beïnvloed
De analyse van het effect van de lockdown op de uitstoot van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). (BKG) was toegespitst op de uitstoot in verband met:
- het aardgasverbruik, waarvan meer dan 90% verband houdt met gebouwen (woningen en de tertiaire sector) in Brussel,
- wegverkeer.
Voor het aardgasverbruik werd het effect van de lockdown beoordeeld door twee periodes te vergelijken: vóór de lockdown en tijdens volledige lockdown (14 tot 31 maart 2020).
Uit de resultaten blijkt dat de gemiddelde directe broeikasgasemissies ten gevolge van het aardgasverbruik tijdens de lockdown met ongeveer 20% zijn gedaald. Deze daling lijkt groter te zijn tijdens werkdagen, vergeleken met de geraamde daling tijdens de weekends. Als rekening wordt gehouden met de verschillen in verwarmingsbehoeften (geraamd op basis van graaddagen), zou deze daling van het aardgasverbruik ongeveer 4% groter zijn geweest, aangezien de temperaturen tijdens de lockdown iets kouder waren dan tijdens de referentieperiode. Als met deze parameter rekening wordt gehouden, zou de daling bijna 25% bedragen.
Wat de emissies van het wegvervoer betreft, heeft de vermindering van het verkeer (zoals hierboven beschreven) geleid tot een vermindering van de CO2-uitstoot:
Goed om te weten
De lockdown resulteerde in de 4e week van maart in een vermindering van de CO2-uitstoot door het wegverkeer met 50% ten opzichte van een referentieweek zonder lockdown. De vermindering van de uitstoot over de gehele lockdownperiode (tot eind mei) wordt geraamd op iets meer dan 10% voor alle voertuigen op de weg.
Groene ruimten (waaronder het Zoniënwoud) onder druk, met een gemengd effect op de biodiversiteit...
Aangezien tijdens de lockdown korte uitjes waren toegestaan, bleven de meeste groene ruimten, parken en bossen in het Brussels Gewest open. De speelpleinen daarentegen waren om gezondheidsredenen niet meer toegankelijk.
De gezondheidscrisis zal er dus toe hebben geleid dat bijna 4 op de 10 Brusselaars de groene ruimten in de buurt van hun woning zijn gaan ontdekken, zo blijkt uit een peiling die in november 2020 is gehouden (Barometer van het gedrag 2020, Leefmilieu Brussel).
Gezien het lenteweer leidde dit tot een (soms zeer) grote toename van het gebruik van groene ruimten en parken, vooral in de centrale delen van Brussel waar de bevolkingsdichtheid groter is maar het aanbod aan groene ruimten kleiner.
Verdeling van groene ruimten toegankelijk voor het publiek
Bron: Leefmilieu Brussel

De waarneming in het Zoniënwoud is vergelijkbaar. En de drukte die op sommige dagen, vooral in de late namiddag, werd genoteerd, was ongekend.
Dit heeft uiteraard de naleving van de aanbevolen maatregelen inzake social distancing bemoeilijkt, maar heeft ook geleid tot een verhoogde druk op de natuurgebieden (bv. in het Zoniënwoud), waarbij vooral schade is aangericht:
- aan de bodem (door verdichting),
- aan de lentefloraFlora die zich in de lente ontwikkelt.,
- aan de voortplanting van dieren (vooral op de grond nestelende vogels),
- aan fauna in vijvers (waarin veel honden hebben gezwommen).
Positief is dat, gezien de onderbreking van de activiteiten (met inbegrip van het verkeer) en de vermindering van het geluidsniveau, dieren en vegetatie spontaan zijn verschenen op plaatsen waar zij gewoonlijk niet voorkomen.
Globaal gesproken kan het effect op de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). dus zeker niet ondubbelzinnig als positief of negatief worden omschreven.

Enkele aanpassingen in de eetgewoonten
De eetgewoonten zijn beïnvloed door de lockdownperiode. Denk maar aan de toegenomen neiging van de Brusselaars om thuis zelf maaltijden te bereiden (gedrag dat tijdens de lockdown werd aangenomen door 53% van de mensen (.pdf) (enkel in het Frans) die over dit onderwerp ondervraagd werden in september 2020).
Algemeen gesproken hebben zich tijdens de eerste lockdown moeilijkheden voorgedaan bij de bevoorrading of het verdwijnen van afzetmogelijkheden voor de levensmiddelensector. Ook de centrale rol van de logistiek voor het functioneren van deze sector kwam aan het licht.
Al deze elementen hadden als rechtstreeks gevolg dat de consument geconfronteerd werd met onvoldoende voorraden. In 2020 werd ook een prijsstijging voor sommige onbewerkte voedingsmiddelen vastgesteld (volgens het Jaarverslag 2020 van het Prijzenobservatorium). De toegang voor iedereen (alle leeftijden en alle sociale omstandigheden) tot bepaalde alternatieven, zowel technologisch (onlineverkoop) als financieel, is ook een aandachtspunt. De moeilijkheden die een deel van de bevolking ondervindt, met name wat betreft de toegang tot (verse) kwaliteitsproducten, en de sterke stijging van het aantal vragen om voedselhulp zijn hier voorbeelden van.
Wat het koopgedrag betreft, is uit de enquêtes en waarnemingen evenwel het volgende gebleken:
- De massale aankoop van basisproducten en het fenomeen hamsteren bij het begin van de lockdown: verwerkte granen (waaronder deegwaren, rijst, meel), peulvruchten enz.
- De toename van de aankoop van verse producten, zoals groenten en fruit, vlees en eieren. Dit had deels te maken met de toename van het aantal mensen dat zelf brood en gebak bakte en zelf maaltijden bereidde.
- De toename van de aankoop van meer duurzame / Fairtradeproducten (volgens een peiling van Fairtrade België).
- De toename van het online winkelen, wat niet zonder logistieke problemen is verlopen. Volgens een door RABAD uitgevoerde studie (enkel in het Frans) bij Brusselse spelers in de sector duurzame voeding, doen spelers die hun strategie op e-commerce hebben gericht het beter.
- Het opzetten van netwerken voor wederzijdse hulp en samenwerking (zoals opgemerkt in de RABAD-studie).
- Een heroriëntatie van de consumenten op de korte ketens/lokale winkels: de totale toename van de aankopen via de korte keten wordt geraamd tussen 10 en 30%. De vraag is bij sommige producenten naar verluidt echter verdubbeld of zelfs verdrievoudigd (volgens Apaq-W, nieuwsbrief van begin april 2020).
Supermarkten zijn echter vaak de norm gebleven en kregen bij sommigen zelfs de voorkeur als centraal aankooppunt. Noteer dat de consumenten zich ook meer zouden gericht hebben op merken die de voorkeur geven aan lokale of regionale producten.
We wijzen erop dat - hoewel 45% van de Brusselaars die hun voedingsaankoop- en/of -consumptiegewoonten tijdens de lockdownperiode hebben gewijzigd, van plan is deze wijzigingen in de toekomst te handhaven (volgens de peiling van september 2020) - de vraag naar de duurzaamheid van deze trends niettemin wordt gesteld en later zal moeten worden geëvalueerd.
Kortom, uitdagingen voor de toekomst!
De omstandigheden tijdens de eerste lockdown hebben ons in staat gesteld bepaalde aspecten van de invloed van onze levenswijze op ons leefmilieu en op onze levenskwaliteit beter in te schatten. Ook kwamen verschillende uitdagingen naar voren, zoals het belang van de zogenaamde 'vitale' sectoren, de rol van de natuur in de stad, de afhankelijkheid van externe bronnen, het potentieel van korte of alternatieve bevoorradingsketens enz.
Deze crisis zal, gezien de duur ervan, waarschijnlijk ook aan de grondslag liggen van duurzamere veranderingen (telewerkpraktijken, eet- en/of koopgewoonten enz.). Het zal waarschijnlijk een van de grote uitdagingen voor de toekomst zijn om het herstel (vooral het economisch herstel) niet ten koste te laten gaan van het milieu en het klimaat, maar het juist als uitgangspunt te laten dienen voor een andere manier van functioneren van onze samenleving.
In dit verband moet worden opgemerkt dat een groot deel van de in september 2020 ondervraagde Brusselaars openstaat voor diverse veranderingen in hun gewoonten, bijvoorbeeld het aannemen van gedrag dat de luchtkwaliteit kan verbeteren, zoals zich te voet verplaatsen (waartoe 53% van de ondervraagden bereid is), meer telewerkenWerk verrichten buiten het kantoor, b.v. thuis, met behulp van computers en telecommunicatiemiddelen (40%) of zich verplaatsen per fiets of step (40%).
Om te downloaden
Fiche(s) van de Staat van het Leefmilieu
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Evaluatie van de impact van de maatregelen die werden genomen in het kader van de covid-19-pandemie op de luchtkwaliteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Rapport 26/6/2020 (.pdf ; alleen beschikbaar in het frans)
- GELUIDSHINDER & COVID-19: Stand van zaken tijdens de gezondheidscrisis en het isolement (01/07/2020) (.pdf)
Studies en rapporten
- Dedicated Research, september 2020. "Studie over de meningen en het gedrag van de Brusselaars voor de veerkracht van hun stad in het kader van de gezondheidscrisis van COVID-19 ". Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel. Eindrapport. 51 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
Vergroening om stedelijke ruimten koeler te maken: op de natuur gebaseerde oplossingen
Focus - Actualisering: september 2021
Vegetatie beïnvloedt de temperatuur via twee mechanismen: evapotranspiratieRegenwater wordt op grondniveau vastgehouden en verdampt vervolgens in de atmosfeer. De aanwezigheid van planten versterkt dit fenomeen aanzienlijk. door planten en de bodem en de vorming van schaduw. Begroeide gebieden die goed van water worden voorzien en in staat zijn dit op te slaan, kunnen aanzienlijk bijdragen tot de verlaging van de luchttemperatuur. Hoe dichter het netwerk van groene ruimten en hoe groter de oppervlakten, hoe groter het effect van de afkoeling zal zijn en hoe grootschaliger het effect voelbaar zal zijn. De studie van vergroeningsscenario's toegepast op 4 kritieke zones in het Brussels Gewest heeft het mogelijk gemaakt in te schatten dat de uitvoering van grootschalige vergroeningsmaatregelen het mogelijk zou maken om tijdens zeer warme dagen de hittestresswaarden te verlagen tot onder de drempel waarboven gezondheidsproblemen beginnen op te treden. Ontdek hoe ...
Hittegolven in de stad komen steeds vaker voor
In steden zijn de lucht-, oppervlakte- en bodemtemperaturen bijna altijd hoger dan in de omliggende plattelandsgebieden. Dit fenomeen staat bekend als een stedelijk warmte-eiland. Het kan het hele jaar door worden waargenomen, maar is vooral 's avonds en 's nachts tijdens de zomermaanden een probleem.
In de zomer liggen de luchttemperaturen in het centrum van het Gewest gemiddeld 3°C hoger dan in de landelijke omgeving rondom. Onder bepaalde specifieke omstandigheden kan de luchttemperatuur tijdens de nacht tot 8-9°C hoger zijn in het verstedelijkte stadscentrum dan in de landelijke randgebieden. Bovendien zijn er gemiddeld 3 keer meer perioden van grote hitte in het centrum van Brussel dan in de landelijke omgeving (zie focus “De koelte-eilanden van Brussel in kaart gebracht ”).
Door de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. zullen naar verwachting vaker zeer warme perioden optreden. Terwijl het huidige klimaat in België minder dan een halve dag hittegolf per jaar kent, gaan de modellen opgesteld in het kader van het project Cordex.be uit van een toename (op basis van het slechtste scenario) naar meer dan 20 dagen per jaar voor de periode 2070-2100, met nog grotere stijgingen in stedelijke gebieden zoals Antwerpen, Luik of Brussel (zie factsheets « Toekomstige evolutie van het klimaat in België en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de bijbehorende gevolgen en risico's » en focus « Toekomstige evolutie van het klimaat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en mogelijke aanpassingen »).
Hittegolven zijn vandaag de dag al een zeer belangrijke oorzaak van gezondheidsproblemen bij de bevolking. Volgens het Nationaal Instituut voor Volksgezondheid (Sciensano) werden in de zomer van 2019 in België 3 hittegolven geregistreerd, die elk samenvielen met een oversterfte onder de Belgische bevolking en vooral in Brussel voor de twee eerste periodes (4% tussen 21 juni en 2 juli, en tot bijna 35% voor de periode van 19 tot 27 juli 2019). Hoewel er nog steeds enige onzekerheid bestaat over de precieze oorzaken van deze oversterfte, benadrukt Sciensano de noodzaak om zich te beschermen tegen de gevolgen van extreme hitte, om de risico's te beperken, met name met het oog op de mogelijke evolutie van het aantal hittegolven in de toekomst. De aanpassing van steden aan hittegolven in de zomer is een belangrijke uitdaging voor het welzijn en de gezondheid van de stadsbewoners.
Een studie om het effect van de vergroening van stedelijke ruimtes op het thermisch comfort van stadsbewoners beter te begrijpen
Een van de aanpassingsmaatregelen die worden aanbevolen om het effect van hitte in stedelijke gebieden te verminderen, is de ontwikkeling van groene ruimten en vegetatie. Verschillende Brusselse plannen, waaronder het Gewestelijk Plan voor Duurzame OntwikkelingOntwikkelingswijze die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat dus om een demarche die ernaar streeft de continuïteit van de economische en sociale ontwikkeling in de tijd voort te zetten, met eerbied voor het leefmilieu en zonder de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor de menselijke activiteiten in gevaar te brengen. (GPDO), het Lucht-Klimaat-Energieplan, het Waterbeheerplan en het Natuurplan, bevatten maatregelen om de aanwezigheid van vegetatie in de stad te vergroten en zo te profiteren van de verschillende 'ecosysteemdienstenAlle diensten die de bodem levert aan het milieu en de facto aan onze samenleving: levering van drinkwater, beperking van overstromingen, opslag van atmosferische koolstof, ontwikkeling van flora en fauna, enz.)' die de vegetatie levert. Deze voordelen omvatten de verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, de ondersteuning van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., de regulering van de watercyclus en het klimaat, de matiging van extreme weersomstandigheden, de reiniging van de lucht, de opvang van koolstofdioxide, de verbetering van de bodemkwaliteit en de totstandbrenging van stilte- en comfortgebieden, met name in openbare ruimten. De mechanismen die aan deze impact ten grondslag liggen, zijn echter complex en de werkelijke effecten ervan in stedelijke gebieden zijn over het algemeen niet goed gekend.
Daarom is in 2020 op vraag van Leefmilieu Brussel een studie uitgevoerd om de wetenschappelijke kennis over de impact van stedelijke vegetatie op de blootstelling van stadsbewoners aan luchtverontreinigende stoffen, lawaai en hitte samen te vatten.
Het doel van deze studie is een objectief beeld te krijgen van het potentieel van vegetatie om plaatselijke problemen in verband met luchtkwaliteit, lawaai of waargenomen hitte in de buitenomgeving te verminderen, en algemene aanbevelingen te doen voor de toepassing van deze oplossingen, die worden omschreven als op de natuur gebaseerde oplossingen (of nature-based solutions), op het niveau van Brussel.
In deze focus wordt ingegaan op het verband tussen vegetatie en thermisch comfort voor gebruikers van openbare ruimten bij warm weer. De inhoud ervan is grotendeels gebaseerd op de resultaten van de bovengenoemde studie (VITO en WITTEVEEN+BOS 2020). Het effect van de vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren. van de openbare ruimte op de blootstelling aan lawaai en luchtverontreiniging is het onderwerp van twee andere focussen.
Goed om te weten
De luchttemperatuur geeft geen volledig beeld van de gevoelstemperatuur. Dit komt omdat dit ook afhangt van de blootstelling aan zonlicht, luchtvochtigheid en wind.
De 'Wet Bulb Globe Temperature' (WBGT) is een samengestelde index die rekening houdt met de effecten van deze verschillende parameters op de mens. Het is een internationale standaard voor het kwantificeren van thermisch comfort die bijvoorbeeld wordt gebruikt in de arbeidshygiëne of door het leger om het niveau van blootstelling aan hoge temperaturen te bepalen. Een kaart van de koelte-eilanden werd opgesteld op basis van een simulatie van de waarden van de WBGT-index, een weerspiegeling van de thermische stress, over het gehele Brusselse grondgebied (zie focus over dit onderwerp ).
Schaduw door bomen en evapotranspiratie door vegetatie, bodem en waterpunten dragen bij tot de verbetering van het thermisch comfort van stadsbewoners
Hoe bomen de stad verkoelen
Bron: LEEFMILIEU BRUSSELS (aangepast van VITO et WITTEVEEN+BOS 2020)

Stadsvegetatie beïnvloedt de gevoelstemperaturen via twee mechanismen:
- beperking van de invallende zonnestraling door schaduwvorming (absorptie en, in mindere mate, weerkaatsing van zonnestraling door vegetatie)
- evapotranspiratieRegenwater wordt op grondniveau vastgehouden en verdampt vervolgens in de atmosfeer. De aanwezigheid van planten versterkt dit fenomeen aanzienlijk.
Evapotranspiratie omvat twee verschillende fenomenen:
- verdamping van water dat door bladeren en takken wordt opgevangen, maar ook van water dat in de bodem en in waterpunten is opgeslagen
- transpiratie van planten: bij planten is transpiratie een continu proces dat wordt veroorzaakt door de verdamping van water, dat door de wortels wordt opgenomen, via de bladeren (hoofdzakelijk door kleine gaatjes, huidmondjes genaamd). Dit stelt de bladeren in staat een aanvaardbare oppervlaktetemperatuur en de circulatie van sap te handhaven.
Voor de verdamping van water tot damp is energie (warmte) nodig, die wordt onttrokken aan de lucht of aan de plant, waardoor de lucht wordt afgekoeld.
Een begroeide zone die van nature goed voorzien is van water en in staat is dit op te slaan, kan doeltreffend reageren op hittestressproblemen door de luchttemperatuur te verlagen (via evapotranspiratie), maar vooral door schaduw te creëren. De hoeveelheid zonnestraling is een belangrijke factor bij het bepalen van het thermisch comfort. Op het heetst van de dag is de beschaduwing door bomen van cruciaal belang.
Naast de begroeide ruimte zelf draagt ook de open ruimte waarmee deze eventueel is geassocieerd, bij tot het optimaliseren van de door de vegetatie geboden voordelen, met name via de verdamping van geïnfiltreerd regenwater.
De door de vegetatie geboden koeling hangt af van talrijke factoren, waaronder de kenmerken van de planten en de bodem (wateropslagcapaciteit en regenwaterbeheer), de omvang en de dichtheid van de groene ruimten, de plaats in de stedelijke ruimte (afstand tot de te koelen zones, ligging ten opzichte van luchtstromen en zonlicht) en de plaatselijke weersomstandigheden.
Schaduw en evapotranspiratie worden vooral veroorzaakt door bomen; de werking van kruidachtige planten en struiken is beperkter. Bij droog, warm weer kan een grote boom honderden liters waterdamp per dag verdampen en uitscheiden.
Gevoelig koelere lucht in de stadsparken in de zomer, maar voornamelijk een plaatselijk effect
Uit de metingen blijkt dat groene ruimten altijd koeler zijn dan andere stedelijke gebieden en dat de mate van afkoeling toeneemt met de omvang van de groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen.. Dit effect blijft echter plaatselijk en heeft weinig of geen invloed op de temperaturen in aangrenzende gebieden.
Uit een meetcampagne van VITO in Antwerpen in de zomer van 2013 bleek dat het Stadspark duidelijk de koelste plek in het stadscentrum was. Op een warme zomeravond was de luchttemperatuur er 3°C lager dan in het nabijgelegen stedelijk gebied. Ook was op een warme dag de oppervlaktetemperatuur in het park 15°C lager dan in de stedelijke omgeving. Gedurende de hele zomer was het stadspark 's avonds en 's nachts 1°C koeler en overdag 0,5°C koeler. Deze resultaten liggen in dezelfde orde van grootte als die welke bij soortgelijk wetenschappelijk onderzoek in andere steden zijn verkregen.
De combinatie van straatbomen, groene gevels en groendaken kan de luchttemperatuur op straat plaatselijk tot 2°C verlagen
Op een meer lokaal niveau onderzochten Gromke et al. (2015) met behulp van simulaties het effect van bomenrijen, groene gevels en groendaken op de luchttemperatuur in een canyonstraat. Hieruit blijkt dat straatbomen op een warme dag het meest effectief zijn om de straat af te koelen, plaatselijk tot maximaal 1,5°C.
De vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren. van gevels en groene daken leidt tot een beperkte afkoeling van de lucht van maximaal 0,5°C. In het geval van een combinatie van deze maatregelen lijkt de afkoeling qua ruimtelijke spreiding en intensiteit op een lineaire superpositie van de afkoeling die alleen door de toegepaste vergroeningsmaatregelen wordt veroorzaakt, met een gemiddelde temperatuurdaling van 0,5°C en een maximum van 2,0°C. Deze effecten treden alleen op in de nabijheid van het aangebrachte groen, d.w.z. binnen enkele meters. Waar het niet mogelijk of wenselijk is straatbomen aan weerszijden van de weg te planten, is het het beste (in een oost-weststraat) indien mogelijk aan de noordzijde van de straat te planten, aangezien de gebouwen aan de zuidzijde op het heetst van de dag reeds voor schaduw op straatniveau zorgen.
Alleen een dicht en uitgebreid netwerk van groene ruimten en begroeide gebieden kan bijdragen tot een aanzienlijke daling van de luchttemperatuur op de schaal van de stad
Om het thermisch comfort van de gebruikers van stedelijke ruimten te verbeteren, moet het aantal kleine groene ruimten in de stad - zo mogelijk met schaduw - worden vergroot en moeten deze ruimten zoveel mogelijk met elkaar worden verbonden. Hoe dichter het netwerk van groene ruimten en hoe groter de oppervlakte van de groene ruimten, hoe groter het effect van de afkoeling zal zijn en op hoe grotere schaal dit effect merkbaar zal zijn.
Ook de locatie van de groene ruimten speelt een belangrijke rol. Groene ruimten aan de loefzijde van de stad zorgen ervoor dat de wind de frisse lucht in de stad verspreidt. Sommige vergroende wegen kunnen fungeren als 'klimaatcorridors', die de stad verbinden met koelere perifere gebieden.
De aanwezigheid van water helpt ook om de lucht te koelen, maar heeft weinig effect op het thermisch comfort als ze niet gepaard gaat met schaduw
De aanwezigheid van water kan ook worden gebruikt om het klimaat in steden aangenamer te maken. Hoe gemakkelijker het water verdampt, hoe groter het koelend effect. In dit opzicht zijn fonteinen en verstuivers doeltreffender dan stilstaand water (maar zij doen de kwestie van drinkwater- en energieverbruik rijzen). In het geval van een straalfontein in Tokio werd bijvoorbeeld een daling van de temperatuur in het gebied benedenwinds met 1-2°C waargenomen (Kimoto et al. 1998). . Op het niveau van de openbare ruimte kunnen waterpartijen een verkoelend effect hebben, mits zij goed zijn ontworpen en gedimensioneerd, met name door ondiep en stilstaand water te vermijden. Anders zal de warmte die overdag door het water wordt geabsorbeerd, 's nachts langzaam aan de omgeving worden afgegeven, wat kan leiden tot een plaatselijk versterkt hitte-eilandeffect.
Waterpartijen van de juiste afmeting kunnen helpen om de lucht te koelen
Bron: VITO et WITTEVEEN+BOS 2020

In de onmiddellijke nabijheid van wateroppervlakken is de luchttemperatuur 's middags aanzienlijk koeler, maar door de invallende zonnestraling en de hogere vochtigheid zijn de WBGT-waarden niet echt lager. Het is dus ideaal om de aanwezigheid van water te combineren met het schaduweffect van vegetatie.
De stad vergroenen, ja ... maar niet eender hoe
In een project voor de vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren. van de openbare ruimte moet bij de keuze van de soorten rekening worden gehouden met vele factoren die verband houden met de behoeften en beperkingen van de verschillende soorten en met de milieu- en sociaal-economische voordelen (of ecosysteemdienstenAlle diensten die de bodem levert aan het milieu en de facto aan onze samenleving: levering van drinkwater, beperking van overstromingen, opslag van atmosferische koolstof, ontwikkeling van flora en fauna, enz.)) die zij bieden.
Wat de ecosysteemdiensten betreft, is het van belang rekening te houden met elementen zoals de bijdrage aan de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). (met inbegrip van de kwestie van inheemse en uitheemse soorten), de kwaliteit van de schaduw, het koelingspotentieel, het vermogen om de plaatselijke luchtverontreiniging en/of geluidshinder te verminderen (zie focus “Vergroening om de plaatselijke blootstelling aan luchtverontreiniging te verminderen: op de natuur gebaseerde oplossingen” en “Vergroening om de plaatselijke blootstelling aan lawaai te verminderen: op de natuur gebaseerde oplossingen ”), het windbeschermingspotentieel, de landschappelijke of erfgoedwaarde, de productie van eetbare vruchten of de opslag van koolstofdioxide.
Tot de beperkingen en behoeften die moeten worden geanalyseerd, behoren de risico's op allergieën in verband met bepaalde pollen, de mogelijkheid dat wortels binnendringen in ondergrondse netwerken of oppervlaktebekledingen vervormen, de afmetingen van de boom op volwassen leeftijd, de groeisnelheid en de levensduur van de boom, de aangepastheid aan het huidige plaatselijke klimaat, maar ook aan de verwachte klimaatveranderingen (met name weerstand tegen water- en hittestress), de behoeften op het vlak van water en bodem, de risico's van vallende takken of vruchten, de honingdauwafzetting, de vereisten op het vlak van beheer, de gevoeligheid voor ziekten en plagen, verontreinigende stoffen, strooizout enz.
Al deze factoren moeten worden afgestemd op de stedelijke context en de verwachte gebruiksdoeleinden van de locatie.
Bij de keuze van de vegetatie kunnen tegenstrijdige belangen een rol spelen. Zo hebben de meest droogtebestendige planten vaak een kleiner bladoppervlak en een fysiologie die hun transpiratie beperkt, wat resulteert in een geringer koelend effect. De keuze en de combinatie van de beplanting moeten dus specifiek voor elk project worden bekeken.
In het algemeen wordt de voorkeur gegeven aan loofbomen boven naaldbomen omdat zij in de winter hun bladeren laten vallen en de luchtverversing en de verdunning van verontreinigende stoffen dan minder hinderen, terwijl de zon de straat en de aangrenzende gebouwen kan verwarmen.
Een zeer belangrijke uitdaging bestaat erin het behoud van de watervoorraden te verzoenen met de massale vergroening van de steden
Door de opwarming van de aarde zien wij steeds vaker de noodzaak om bepaalde aanplantingen in de zomer te besproeien, zelfs op onze breedtegraden, terwijl de watervoorraden soms onder druk staan. Voorts is, zoals hierboven uiteengezet, het koelende effect van de vegetatie gebaseerd op evapotranspiratieRegenwater wordt op grondniveau vastgehouden en verdampt vervolgens in de atmosfeer. De aanwezigheid van planten versterkt dit fenomeen aanzienlijk., waarvoor de aanwezigheid van water in de bodem vereist is, alsmede op de vorming van schaduw, die verband houdt met de dichtheid van het gebladerte, die op haar beurt gedeeltelijk samenhangt met de afwezigheid van waterstress.
Naast de keuze van de soorten en de eventuele toepassing van waterbesparende irrigatiemethoden maakt het antwoord op de kwestie van de watervoorziening voor de aanplantingen deel uit van de ruimere problematiek van het waterbeheer in de stad, met in het bijzonder projecten voor de ontharding van de bodem, de verbetering van de waterhuishouding in de stedelijke ruimten, de recuperatie en het beheer van regenwater waar het valt of, heel eenvoudig, het geïntegreerd beheer van regenwater.
In het algemeen moet, om waterstressWaterstress is een kritieke situatie die ontstaat wanneer de beschikbare watervoorraden kleiner zijn dan de vraag naar water. voor bomen en andere aanplantingen te voorkomen of te beperken, ervoor worden gezorgd dat afvloeiend water de begroeide gebieden kan bereiken. Dit houdt in dat bepaalde weggedeelten - met name parkeerterreinen - waterdoorlatend moeten worden gemaakt, of dat moet worden gebruikgemaakt van halfdoorlatende bestrating. Bijzondere aandacht moet echter worden besteed aan de kwaliteit van het geïnfiltreerde afvloeiingswater en de risico's van grondwaterverontreiniging (koolwaterstoffenDit zijn van aardolie afgeleide samengestelde organische vloeistoffen op basis van koolstof en waterstof. Stookolie, benzine en andere soorten minerale oliën behoren daartoe. Deze oliën hebben de eigenheid dat ze een geringe dichtheid hebben. Wanneer ze in de bodem dringen, kunnen ze het grondwater bereiken en er een drijflaag op vormen., zware metalenVerzamelnaam voor een groep metalen met een relatief grote dichtheid, zoals lood, kwik, zink en cadmium. Deze metalen komen van nature in het milieu voor en zijn in veel gevallen zelfs nodig voor bepaalde natuurlijke processen. In hogere concentraties zijn ze echter meestal giftig. De voornaamste bronnen van zware metalen zijn de non-ferro-industrie, de verbranding van fossiele brandstoffen en van afval en het verkeer. enz.). Om mogelijke verontreiniging te voorkomen, kan het nodig zijn systemen voor zuiveringVerwijderen van de ongewenste bomen (overtallig, ziek, enz.) in een zeer jonge bebossing. door planten op te zetten of oplossingen toe te passen die alleen evapotranspiratie zonder infiltratie toelaten.
Ook kan het aanbevolen zijn het volume en de porositeit van de plantvakken aan te passen om de opslag van afvloeiingswater te verbeteren. Waar de ruimte op de grond beperkt is (aanwezigheid van constructies of nutsleidingen), is een minder ingrijpend alternatief de aanleg van regenwaterputten aan de voet van de bomen, waar het water door afvloeiing naartoe wordt geleid. Dit water wordt vervolgens gebruikt voor de bomen en zal worden afgevoerd door evapotranspiratie en infiltratie in de bodem. Er kunnen ook systemen worden toegepast om de bomen van water te voorzien door de omringende oppervlakken te draineren (voor meer informatie zie infofiche over regenbomen).
Voor de bestudeerde gevallen in het Brussels Gewest zou de toepassing van grootschalige op de natuur gebaseerde oplossingen de luchttemperatuur plaatselijk met 0,5 tot 2,5°C kunnen doen dalen (WBGT-index)
Om, bij wijze van eerste benadering, het theoretische potentieel in te schatten van op de natuur gebaseerde oplossingen om de blootstelling van gebruikers van de openbare ruimte aan luchtverontreiniging, geluidshinder en buitensporige hitte plaatselijk te verminderen, werden 4 Brusselse zones bestudeerd die representatief zijn voor verschillende ruimtelijke configuraties.
Voor elk van deze gevallen werd een minimalistisch scenario (vergroeningsmaatregelen die verenigbaar zijn met het behoud van de bestaande mobiliteitsinfrastructuur) en een maximalistisch scenario (vergroeningsmaatregelen die een aanzienlijke ruimtelijke voetafdruk met zich meebrengen) bestudeerd.
Voornaamste op de natuur gebaseerde oplossingen die worden overwogen om het plaatselijk thermisch comfort voor gebruikers van de openbare ruimte te verbeteren
Bron: VITO et WITTEVEEN+BOS 2020

Uit de resultaten blijkt dat, voor de onderzochte gevallen, het gebruik van aanzienlijke vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren. van de openbare ruimte een plaatselijke verlaging van de Wet Bulb Globe Temperature (WBGT-index) met 0,5 tot 2,5°C mogelijk zou maken. Deze daling is gewoonlijk voldoende om de hittestresswaarden, gemeten bij warm weer, te laten dalen tot onder de drempel waarbij gezondheidsproblemen merkbaar worden.
Zoals hierboven uiteengezet, moet elk vergroeningsproject specifiek worden bekeken om het afkoelingseffect te optimaliseren en tegelijk rekening te houden met andere verwachte ecosysteemvoordelen en met de beperkingen van de locatie.
Goed om te weten
Factsheets
Thema klimaat
- 03. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten aanzien van de klimaatveranderingen, 2021 (.pdf)
- 06. Toekomstige evolutie van het klimaat in België en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de bijbehorende gevolgen en risico's, 2021 (.pdf)
Thema bodems
Thema water
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus: Kwetsbaarheden van het Brussels Gewest voor klimaatverandering, 2021
- Focus: De koelte-eilanden van Brussel in kaart gebracht, 2020
- Focus: Toekomstige evolutie van het klimaat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en mogelijke aanpassingen, 2021
- Focus: Vergroening om de plaatselijke blootstelling aan lawaai te verminderen: op de natuur gebaseerde oplossingen, 2021
- Focus: Vergroening om de plaatselijke blootstelling aan luchtverontreiniging te verminderen: op de natuur gebaseerde oplossingen, 2021
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Infofiche, Les arbres de pluie, 2014 (.pdf) (enkel in het Frans)
- Infofiche, Het gebruik van alternatieve inrichtingen voor het beheer van regenwater bevorderen, 2021 (.pdf)
- Regenwater, een troef voor de openbare ruimte 2014 (.pdf)
- Memento NAT - Natuurontwikkeling, be sustainable.brussels, 2021(.pdf)
Studies en rapporten
- ADEME 2018. « Aménager avec la nature en ville - Des idées préconçues à la caractérisation des effets environnementaux, sanitaires et économiques », 100 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- GROMKE, C., BLOCKEN, B., JANSSEN, W., MEREMA, B., VAN HOOFF, T., & TIMMERMANS, H. 2015. "CFD analysis of transpirational cooling by vegetation: Case study for specific meteorological conditions during a heat wave in Arnhem, Netherlands" in "Building and Environment", 83, 11-26.
- MATHILDE PASCAL M., KARINE LAAIDI K., BEAUDEAU P. 2019. "Intérêt des espaces verts et ombragés dans la prévention des impacts sanitaires de la chaleur et de la pollution de l’air en zones urbaines » in "Santé publique" 2019/HS1 (S1), p.197-205. (enkel in het Frans)
- UNALAB 2019."Nature Based Solutions - Technical Handbook (part II)", 114 pp. (.pdf)
- VITO et WITTEVEEN+BOS (LAUWAET D., VRANCKX S., DENS S., HAWER T.) 2020. « Impact van nature-based solutions op de blootstelling van stadsbewoners aan luchtvervuiling, lawaai of hoge temperaturen - Overzicht van de algemene kennis en aanbevelingen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, eindrapport, 98 pp.(.pdf)
Plannen en programma‘s
Nuttige links
Vergroening om de plaatselijke blootstelling aan luchtverontreiniging te verminderen: op de natuur gebaseerde oplossingen
Focus - Actualisatie: oktober 2021
Volgens verschillende studies zou de aanwezigheid van vegetatie de bijdrage van plaatselijke emissies aan de concentraties van verontreinigende stoffen gemiddeld met 15-20% kunnen verminderen. Voor het Brussels Gewest bleek uit de studie van vergroeningsscenario's toegepast op 4 kritieke zones op het gebied van luchtverontreiniging een geschat effect op de lokale concentraties van stikstofdioxiden (NO2) van 5 tot 10% wanneer grootschalige maatregelen worden uitgevoerd. Dit effect is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de invloed van vegetatie op de luchtstromen (aerodynamisch effect) en, in mindere mate, aan het filtereffect. In een stedelijke context volstaan vergroeningsmaatregelen meestal niet om de luchtverontreiniging aanzienlijk te verminderen; het belangrijkste actiemiddel blijft de vermindering van de uitstoot van verontreinigende stoffen aan de bron.
Een studie om het effect van vergroening van stedelijke ruimten op de blootstelling van stadsbewoners aan luchtvervuiling beter te begrijpen
Er bestaat vandaag een groeiend besef van de noodzaak en urgentie om steden groener te maken. De natuur in de stad is niet alleen een belangrijk element van de levenskwaliteit van de bewoners, maar vervult ook vele andere functies, met name wat betreft de regulering van de ecosystemen.
Verscheidene Brusselse plannen bevatten maatregelen om de aanwezigheid van vegetatie in de stedelijke ruimte te vergroten teneinde te profiteren van verschillende ecosysteemdienstenAlle diensten die de bodem levert aan het milieu en de facto aan onze samenleving: levering van drinkwater, beperking van overstromingen, opslag van atmosferische koolstof, ontwikkeling van flora en fauna, enz.) (of -voordelen) (zie focus 'Vergroening om stedelijke ruimten koeler te maken' ). Een van de verwachte diensten is zuiveringVerwijderen van de ongewenste bomen (overtallig, ziek, enz.) in een zeer jonge bebossing. van de lucht. Dit wordt genoemd in het Natuurplan en het Lucht-Klimaat-Energieplan (2016 en 2023) en in het Gewestelijk Plan voor Duurzame OntwikkelingOntwikkelingswijze die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat dus om een demarche die ernaar streeft de continuïteit van de economische en sociale ontwikkeling in de tijd voort te zetten, met eerbied voor het leefmilieu en zonder de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor de menselijke activiteiten in gevaar te brengen. (2018).
De mechanismen die aan de invloed van vegetatie op de luchtkwaliteit ten grondslag liggen, zijn echter complex en de werkelijke effecten ervan in stedelijke gebieden zijn over het algemeen niet goed bekend.
Daarom is in 2020 op vraag van Leefmilieu Brussel een studie uitgevoerd om de wetenschappelijke kennis over de impact van stedelijke vegetatie op de blootstelling van stadsbewoners aan luchtverontreinigende stoffen, lawaai en hitte samen te vatten.
Het doel van deze studie is een objectief beeld te krijgen van het potentieel van vegetatie om plaatselijke problemen in verband met luchtkwaliteit, lawaai of waargenomen hitte in de buitenomgeving te verminderen, en algemene aanbevelingen te doen voor de toepassing van deze oplossingen, die worden omschreven als op de natuur gebaseerde oplossingen (of nature-based solutions), op het niveau van Brussel.
De natuur gebaseerde oplossingen (of nature-based solutions)
Op de natuur gebaseerde oplossingen (NBS) of nature-based solutions (NBS) worden door de Europese Commissie gedefinieerd als op de natuur geïnspireerde en op de natuur gebaseerde oplossingen die kosteneffectief zijn, milieu-, sociale en economische voordelen opleveren en de veerkracht bevorderen. Dergelijke oplossingen zorgen voor meer en meer gevarieerde natuurlijke kenmerken en processen in landschappen (...) door middel van systemische ingrepen die aan de plaatselijke omstandigheden zijn aangepast en efficiënt zijn wat het gebruik van hulpbronnen betreft. De Commissie benadrukt voorts dat op de natuur gebaseerde oplossingen gunstig moeten zijn voor de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). en moeten bijdragen tot de levering van een reeks ecosysteemdienstenAlle diensten die de bodem levert aan het milieu en de facto aan onze samenleving: levering van drinkwater, beperking van overstromingen, opslag van atmosferische koolstof, ontwikkeling van flora en fauna, enz.).
In deze focus wordt uiteengezet hoe de aanwezigheid van vegetatie de plaatselijke luchtkwaliteit kan beïnvloeden. De inhoud ervan is grotendeels gebaseerd op de resultaten van de bovengenoemde studie (VITO en WITTEVEEN+BOS 2020). Het effect van de vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren. van de openbare ruimte op de blootstelling aan lawaai en hitte is het onderwerp van twee andere focussen.
Een filterend en absorberend effect van vegetatie op luchtverontreiniging
Vegetatie draagt via drie verschillende mechanismen bij tot de zuiveringVerwijderen van de ongewenste bomen (overtallig, ziek, enz.) in een zeer jonge bebossing. van de lucht:
Afzetting van verontreinigende deeltjes op bladeren en takken
Fijne zwevende deeltjesMicroscopische stoffen die in suspensie in de lucht of het water verkeren. De giftigheid van de zwevende deeltjes in de lucht is voornamelijk te wijten aan de deeltjes met een doorsnede kleiner dan 10 µm terwijl de grotere deeltjes ter hoogte van de neus en de hogere luchtwegen worden gestopt en verwijderd. De zwevende deeltjes in het water worden door verschillende procédés in de zuiveringsstations verwerkt. behoren tot de schadelijkste luchtverontreinigende stoffen. Deze komen in contact met bladeren en takken, zetten zich daarop af en worden vervolgens door regen of bladval naar de bodem gebracht of door de wind weer de lucht in geblazen.
De hoeveelheid van deze afzetting neemt toe naarmate het oppervlak van de bladeren en takken van de planten toeneemt.
Adsorptie van lipofiele verontreinigende stoffen in de cuticula van bladeren
Verontreinigende stoffen zoals polychloorbifenylen (pcb's) en dioxines (persistente organische verontreinigende stoffen) hebben de eigenschap dat zij oplosbaar zijn in vet. De cuticula, de waslaag op het oppervlak van de bladeren, is dus in staat ze te fixeren (of adsorberen). In dit opzicht zijn bladeren met een dikke cuticula, zoals de naalden van coniferen, doeltreffender.
Ook de bodem kan, vanwege zijn fysisch-chemische eigenschappen, verontreinigende stoffen in oplossing insluiten. Bovendien kunnen in het bodemwater opgeloste verontreinigende stoffen door plantenwortels worden opgenomen.
Penetratie van verontreinigende stoffen via de huidmondjes
De huidmondjes, kleine openingen aan de oppervlakte van de bladeren, zorgen voor de gasuitwisseling tussen de plant en de omgevingslucht. Deze uitwisselingen van met name koolstofdioxide (CO2), zuurstof (O2) en waterdamp (H2O) zijn noodzakelijk voor de processen van fotosynthese, ademhaling en transpiratie van planten. Via deze huidmondjes kunnen de bladeren ook, door diffusie, microscopische verontreinigende stoffen zoals ozon (O3), stikstofoxiden (NO en NO2), zwaveloxiden (SO en SO2), vluchtige organische stoffen (VOS) en koolstofmonoxide (CO) opnemen.
De opname door de huidmondjes is een complex verschijnsel dat verband houdt met vele factoren, waaronder:
- De fysiologische kenmerken van de plant: dichtheid van de huidmondjes, reguleringsmechanismen in geval van droogte enz.;
- Omgevingsstimuli: droogte, licht, koolstofdioxideconcentratie enz.
De bijdrage van vegetatie aan het filteren en absorberen van verontreinigende stoffen verschilt naargelang van het type vegetatie, de soort en de verontreinigende stoffen
In het algemeen zijn bomen in dit opzicht de meest doeltreffende planten, in aflopende volgorde gevolgd door struiken en kruidachtige planten.
Naaldbomen zijn over het algemeen efficiënter in het filteren van verontreinigende deeltjes (groter interactieoppervlak) en in het adsorberen van vluchtige organische verbindingen. Ze zijn ook het hele jaar door doeltreffend, aangezien ze hun naalden in de winter niet afwerpen, op enkele uitzonderingen na.
Tijdens het groeiseizoen zijn loofbomen beter dan naaldbomen in het absorberen van gasvormige verontreinigende stoffen (met name NO2 en O3). Bij loofbomen houdt de afzetting verband met de grootte van het bladoppervlak, maar ook met de kenmerken van de bladeren: met name ruwe, behaarde en kleverige bladeren zijn zeer geschikt om fijne deeltjes op te vangen.
Goed om te weten
De impact van de filterende werking van vegetatie over zeer korte afstanden wordt geschat op 1% tot enkele procenten van de aanwezige concentraties voor zwevende deeltjesMicroscopische stoffen die in suspensie in de lucht of het water verkeren. De giftigheid van de zwevende deeltjes in de lucht is voornamelijk te wijten aan de deeltjes met een doorsnede kleiner dan 10 µm terwijl de grotere deeltjes ter hoogte van de neus en de hogere luchtwegen worden gestopt en verwijderd. De zwevende deeltjes in het water worden door verschillende procédés in de zuiveringsstations verwerkt. (Litschke & Kuttler, 2008).
Verder weg van de vegetatie neemt de impact exponentieel af (Baldauf et al, 2008; Lefebvre & Vranckx, 2013).
Maar vooral door vervuilde lucht om te leiden kan een plantenscherm de vervuiling plaatselijk verminderen.
Door een obstakel te vormen, heeft vegetatie - en dat geldt vooral voor bomen - een belangrijke plaatselijke invloed op de luchtstroming (snelheid, richting, turbulentie). Wanneer de vegetatie zich tussen de bronnen van verontreinigende emissies en de ontvanger bevindt, leidt het vegetatiescherm de verontreinigde lucht af naar hogere luchtlagen, waar ze wordt verdund.
Op basis van verschillende casestudies schatten de auteurs van de studie dat de aanwezigheid van vegetatie de bijdrage van plaatselijke emissies aan de concentraties van verontreinigende stoffen gemiddeld met 15-20% kan verminderen. Dit effect is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de invloed van de vegetatie op de luchtstromen (aerodynamisch effect) en, in mindere mate, aan het eerdergenoemde filtereffect. Dit is des te belangrijker omdat de vegetatie zich in de onmiddellijke nabijheid van de verontreinigingsbron bevindt en ruimtelijk beperkt is.
Aanwezigheid van een haag tussen wegverkeer en voetgangers: effect op plaatselijke concentraties van verontreinigende stoffen

... maar een groene koepel kan de vervuiling ook verhogen door van het verkeer afkomstige verontreinigende stoffen vast te houden
Aanwezigheid van bomen in een canyonstraat: effect op plaatselijke concentraties van verontreinigende stoffen

Vooral in canyonstraten met druk verkeer kunnen dichte bomenrijen de luchtstroom belemmeren en een plaatselijke toename van de concentraties verontreinigende stoffen veroorzaken.
Canyonstraten
Une rue canyon est une rue dont les bâtiments se succèdent de manière (quasi) ininterrompue et qui sont étroites et/ou dont les bâtiments sont élevés.
olgens de bovengenoemde studie bedraagt deze toename van de verontreiniging in het algemeen gemiddeld 15%, met variaties naargelang van de configuratie van de canyonstraat en de windrichting. Bij de keuze van de plaats van de bomen moet worden vermeden dat het bladerdak de verontreiniging op de grond blokkeert, bijvoorbeeld door een opening tussen de boomkruinen te laten of door slechts één rij bomen te plaatsen in plaats van twee, om te voorkomen dat zich een vegetatiekoepel vormt die de door het verkeer uitgestoten verontreinigende stoffen tegenhoudt.
Aangezien de concentratie verontreinigende stoffen hoger is bij aan de lijzijde gelegen gevels (zie focus De cartografie van black carbon in het Brussels Gewest), moet er in het bijzonder op worden gelet dat de lucht aan deze kant van de weg kan circuleren. Ook verdienen loofbomen de voorkeur om in de winter voor een betere ventilatie en meer zonlicht op de grond te zorgen. In canyonstraten kunnen groene muren ook helpen de luchtvervuiling te verminderen.
Ozon: een bijzonder geval
Ozon is een krachtige oxidant die ernstige gezondheidsproblemen kan veroorzaken als hij in abnormaal hoge hoeveelheden in de buurt van de bodem aanwezig is (troposferische ozon). De stof heeft ook een toxisch effect op de vegetatie, zowel wat de bladcellen betreft (bladschade in de vorm van vlekken of necrose) als wat de groei zelf of de productiviteit van gewassen aangaat.
Het verband tussen vegetatie en verontreiniging door ozon (O3) is bijzonder complex, aangezien planten de hoeveelheid ozon in hun omgeving zowel doen toenemen als afnemen. Verschillende mechanismen, waarvan de intensiteit varieert naargelang van talrijke factoren (zonneschijn, temperaturen enz.), spelen een rol:
- Directe opname van ozon (O3) via huidmondjes;
- Opname van stikstofdioxide (NO2) via huidmondjes: de vermindering van de NO2-concentraties in de omgevingslucht leidt tot een vermindering van de ozonvorming (zie documentatiefiche over ozon);
- Verlaging van de luchttemperatuur bij warm weer als gevolg van de aanwezigheid van vegetatie (zie focus Vergroening om stedelijke ruimten koeler te maken), hetgeen eveneens leidt tot een vermindering van de ozonvorming (idem);
- Emissie van vluchtige organische stoffen (VOS) door planten via huidmondjes: verhoogde VOS-concentraties in de omgevingslucht leiden tot verhoogde ozonvorming in aanwezigheid van hoge NOX-niveaus (idem).
Bij warm weer stoten planten VOS uit, zoals terpenen. Die gassen spelen een rol in de vorming van ozon en, onder bepaalde omstandigheden, van bepaalde fijne deeltjes. Daarom kan het raadzaam zijn bepaalde soorten die bijzonder veel VOS uitstoten, niet aan te planten om de ozonconcentratie in de zomer niet te verhogen. Er zij op gewezen dat deze terpenen niet intrinsiek verontreinigend zijn: het is in aanwezigheid van hoge niveaus NOX, verontreinigende stoffen die worden uitgestoten door industriële processen en vervoer, dat deze zeer reactieve VOS chemische reacties aangaan die resulteren in de vorming van ozon.
Goed om te weten
Sommige plantensoorten, zoals berken en hazelaars, verspreiden pollen met een hoog allergiepotentieel. Die zijn verantwoordelijk voor seizoensgebonden gezondheidsproblemen bij gevoelige en allergische personen.
Talrijke factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij vergroening van de openbare ruimte om de plaatselijke luchtkwaliteit te verbeteren
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat bij de aanplant van bomen in stedelijke gebieden met veel factoren rekening moet worden gehouden om de positieve effecten van bomen op de luchtkwaliteit te maximaliseren en de negatieve effecten te beperken.
Wat de keuze van de boomsoorten betreft, mag niet uit het oog worden verloren dat niet alle boomsoorten een even grote impact hebben op de filtratie en opname van diverse verontreinigende stoffen en dat sommige soorten meer vluchtige organische stoffen uitstoten of allergeen zijn. In het algemeen moet de voorkeur worden gegeven aan een mix van verschillende soorten, zodat een breed spectrum van verontreinigende stoffen wordt opgevangen.
Naast de keuze van de boomsoort zijn ook de manier waarop de bomen worden geplant en hun structuur van belang:
- Zoals hierboven is uitgelegd, mogen bomen in een canyonstraat de luchtcirculatie niet hinderen en moeten zij bij voorkeur aan de loefzijde worden geplant;
- Een dicht vegetatiescherm tussen de bronnen van verontreinigende emissies en de gebruikers van de openbare ruimte kan een aanzienlijk deel van de stroom verontreinigde lucht afleiden naar hogere luchtlagen en zo de blootstelling van stadsbewoners aan plaatselijke verontreinigende stoffen verminderen;
- De filterwerking vereist contact tussen de verontreinigende stoffen en de bladeren. Op wegniveau mag de kroon van de bomen niet te dicht zijn om luchtcirculatie door het gebladerte mogelijk te maken;
- Hoewel rijen bomen langs straten de lucht filteren, kunnen zij ook een aerodynamisch effect veroorzaken dat de windsnelheid vermindert ('groene tunnel'-effect), waardoor de plaatselijke concentraties van verontreinigende stoffen uit uitlaatgassen kunnen toenemen. Dit effect kan gedeeltelijk worden vermeden door een beplanting te kiezen met een niet te dicht bladerdek;
- Om op verschillende hoogten een doeltreffend schermeffect te bereiken, moet een combinatie van bomen, struiken en kruidachtige planten worden geplant;
- Waar mogelijk is het doeltreffender bomen te planten in rijen die loodrecht staan op de richting waarin de verontreinigde lucht aankomt;
- Bij afwezigheid van bladeren (bv. in de winter) onderscheppen bomen met dichte takken meer deeltjes dan bomen met weinig takken;
- In de nabijheid van plaatsen met een grote groep gevoelige personen (scholen, ziekenhuizen, bejaardentehuizen enz.) is het bijzonder interessant om op grote schaal bomen en struiken te planten, waarbij de concentratie van bomen met een hoog allergeen potentieel of een hoge VOS-emissie beperkt moet blijven;
- Beplantingen hebben de gunstigste impact als ze in dichtbevolkte/drukbezochte gebieden worden gerealiseerd.
Ter illustratie worden hieronder enkele voorbeelden gegeven voor een straat met huizen aan beide kanten:
Voorbeelden van stedelijke ruimtelijke ordening waarbij rekening wordt gehouden met het effect van vegetatie op de plaatselijke blootstelling van stadsbewoners aan luchtverontreiniging
Bron: VITO en WITTEVEEN+BOS 2020

Voor de bestudeerde gevallen zou de toepassing van grootschalige op de natuur gebaseerde oplossingen de plaatselijke NO2-concentratie met 5 tot 10% kunnen doen dalen
Om, bij wijze van eerste benadering, het theoretische potentieel in te schatten van op de natuur gebaseerde oplossingen om de blootstelling van gebruikers van de openbare ruimte aan luchtverontreiniging, geluidshinder en buitensporige hitte plaatselijk te verminderen, werden 4 Brusselse zones bestudeerd die representatief zijn voor verschillende ruimtelijke configuraties.
Voor elk van deze gevallen werd een minimalistisch scenario (vergroeningsmaatregelen die verenigbaar zijn met het behoud van de bestaande mobiliteitsinfrastructuur) en een maximalistisch scenario (vergroeningsmaatregelen die een aanzienlijke ruimtelijke voetafdruk met zich meebrengen ) bestudeerd. Deze twee scenario's werden ook vergeleken met een scenario waarin het gemotoriseerde verkeer met 50% wordt teruggedrongen (met ongewijzigde infrastructuur en vegetatie).
Voornaamste op de natuur gebaseerde oplossingen om de plaatselijke blootstelling van gebruikers van de openbare ruimte aan luchtvervuiling te verminderen
Bron: VITO en WITTEVEEN+BOS 2020

Uit de resultaten blijkt dat, voor de bestudeerde gevallen, de maximalistische scenario's een vermindering van de plaatselijke NO2-concentraties van 5 tot 10% mogelijk zouden maken. Noteer dat de vermindering met 10% verband houdt met een maatregel waarbij vegetatie en 'harde' infrastructuur worden gecombineerd (plaatsing van een 4 tot 6 meter hoog begroeid scherm dat de verontreinigde lucht bij de uitgang van een tunnel afbuigt).
Hoewel deze verminderingen aanzienlijk zijn, toont deze studie mede aan dat op de natuur gebaseerde oplossingen over het algemeen ontoereikend zijn om de luchtverontreiniging aanzienlijk terug te dringen en altijd ondergeschikt zijn aan maatregelen om de uitstoot van verontreinigende stoffen aan de bron te verminderen, met name door een aanzienlijke vermindering van het gemotoriseerde verkeer.
Samengevat
Het effect van vegetatie op de vermindering van de plaatselijke verontreiniging is afhankelijk van vele factoren: de aard van de verontreinigende stoffen, de soort en het type vegetatie, de weersomstandigheden en de plaats van de vegetatie ten opzichte van de plaatselijke verontreinigingsbron. Vegetatie kan ook een bron zijn van allergenen en precursoren van ozonvorming en verontreinigende aerosols. In smalle straten met druk verkeer kan het bladerdak van bomen bovendien de afvoer en verdunning van verontreinigende stoffen vertragen en zo de luchtkwaliteit plaatselijk verslechteren. Met deze en andere elementen moet derhalve rekening worden gehouden bij het ontwerpen van vergroeningsprojecten voor de openbare ruimte.
Om te downloaden
Factsheets
Thema bodems
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus: Vergroening om de plaatselijke blootstelling aan lawaai te verminderen: op de natuur gebaseerde oplossingen, 2021
- Focus: Vergroening om stedelijke ruimten koeler te maken: op de natuur gebaseerde oplossingen, 2021
Studies en rapporten
- ADEME 2018. « Aménager avec la nature en ville - Des idées préconçues à la caractérisation des effets environnementaux, sanitaires et économiques », 100 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- BALDAUF R., THOMA E., KHLYSTOV A., ISAKOV V., BOWKER G., LONG T., & SNOW, R. 2008. "Impacts of noise barriers on near-road air quality », in Atmospheric Environment, 42(32), 7502-7507.
- LEFEBVRE W., & VRANCKX S. 2013. « Validation of the IFDM-model for use in urban applications" (Issue May).
- LITSCHKE, T., & KUTTLER, W. 2008. « On the reduction of urban particle concentration by vegetation - A review", in Meteorologische Zeitschrift, 17(3), 229-240.
- MATHILDE PASCAL M., KARINE LAAIDI K., BEAUDEAU P. 2019. "Intérêt des espaces verts et ombragés dans la prévention des impacts sanitaires de la chaleur et de la pollution de l’air en zones urbaines » in "Santé publique" 2019/HS1 (S1), p.197-205. (enkel in het Frans)
- UNALAB 2019."Nature Based Solutions - Technical Handbook (part II)", 114 pp. (.pdf)
- VITO et WITTEVEEN+BOS (LAUWAET D., VRANCKX S., DENS S., HAWER T.) 2020 . « Impact van nature-based solutions op de blootstelling van stadsbewoners aan luchtvervuiling, lawaai of hoge temperaturen - Overzicht van de algemene kennis en aanbevelingen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, eindrapport, 98 pp.(.pdf)
Plannen en programma‘s
Vergroening om de plaatselijke blootstelling aan lawaai te verminderen: op de natuur gebaseerde oplossingen
Focus – Actualisatie: november 2021
De aanwezigheid van vegetatie kan onder bepaalde omstandigheden bijdragen tot een vermindering van het geluidsniveau doordat geluidsgolven worden afgebogen en geabsorbeerd. Bomen en hagen zijn de meest doeltreffende vegetatievoorzieningen voor interactie met geluidsgolven, vooral als zij een diepe en dichte strook vormen. Andere groene oplossingen kunnen echter ook een bijdrage leveren. In een casestudie die werd toegepast op 4 kritieke gebieden in het Brussels Gewest, werd de maximale geluidswinst die op microlokale schaal kan worden bereikt met op de natuur gebaseerde oplossingen, geraamd op ongeveer 5 decibel (dB(A)). Ontdek hoe.
Een studie om het effect van vergroening van stedelijke ruimten op de blootstelling van stadsbewoners aan lawaai beter te begrijpen
De aanwezigheid van groene en blauwe ruimten is belangrijk voor de levenskwaliteit in de stad. Naast de verbetering van de leefomgeving biedt natuur in de stad nog tal van andere voordelen of 'ecosysteemdienstenAlle diensten die de bodem levert aan het milieu en de facto aan onze samenleving: levering van drinkwater, beperking van overstromingen, opslag van atmosferische koolstof, ontwikkeling van flora en fauna, enz.)', waaronder de ondersteuning van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., de regulering van de watercyclus en het klimaat, de matiging van extreme weersomstandigheden en een lokale vermindering van de luchtverontreiniging (zie focus 'Vergroening om stedelijke ruimten koeler te maken' en 'Vergroening om de plaatselijke blootstelling aan luchtverontreiniging te verminderen' ).
Een van de ecosysteemdiensten die aan stadsvegetatie worden toegeschreven, is de vermindering van omgevingslawaai, een belangrijke milieukwestie in verband met de volksgezondheid van stadsbewoners. Het plan ter preventie en bestrijding van geluid en trillingen (Quiet.Brussels), dat in februari 2019 werd goedgekeurd, bevat maatregelen om ‘akoestische comfortzones’ te vrijwaren, te verbeteren en te creëren. Dit zijn zones waarvan het geluidsniveau op minstens de helft van de oppervlakte onder een bepaalde drempelwaardeWaarde vanaf welke initiatieven worden genomen. moet blijven (Lden55dB(A)) en die zich met name in parken en groene ruimten bevinden. Het gebruik van vegetatiemuren of -heuvels is een van de aanbevolen acties. Het creëren van stilte- en comfortzones in Brussel, met name in de openbare ruimten, is ook een doelstelling van het Gewestelijk plan voor Duurzame OntwikkelingOntwikkelingswijze die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat dus om een demarche die ernaar streeft de continuïteit van de economische en sociale ontwikkeling in de tijd voort te zetten, met eerbied voor het leefmilieu en zonder de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor de menselijke activiteiten in gevaar te brengen. (Strategie 6. Vrijwaring en verbetering van het gewestelijke natuurlijke erfgoed, hoofdstuk over de beperking van de milieuvervuiling).
Daarom is in 2020 op vraag van Leefmilieu Brussel een studie uitgevoerd om de wetenschappelijke kennis over de impact van stedelijke vegetatie op de blootstelling van stadsbewoners aan luchtverontreinigende stoffen, lawaai en hitte samen te vatten.
Het doel van deze studie is een objectief beeld te krijgen van het potentieel van vegetatie om plaatselijke problemen in verband met luchtkwaliteit, lawaai of waargenomen hitte in de buitenomgeving te verminderen, en algemene aanbevelingen te doen voor de toepassing van deze oplossingen, die worden omschreven als op de natuur gebaseerde oplossingen (of nature-based solutions), op het niveau van Brussel.
De natuur gebaseerde oplossingen (of nature-based solutions)
Op de natuur gebaseerde oplossingen (NBS) of nature-based solutions (NBS) worden door de Europese Commissie gedefinieerd als op de natuur geïnspireerde en op de natuur gebaseerde oplossingen die kosteneffectief zijn, milieu-, sociale en economische voordelen opleveren en de veerkracht bevorderen. Dergelijke oplossingen zorgen voor meer en meer gevarieerde natuurlijke kenmerken en processen in landschappen (...) door middel van systemische ingrepen die aan de plaatselijke omstandigheden zijn aangepast en efficiënt zijn wat het gebruik van hulpbronnen betreft. De Commissie benadrukt voorts dat op de natuur gebaseerde oplossingen gunstig moeten zijn voor de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). en moeten bijdragen tot de levering van een reeks ecosysteemdienstenAlle diensten die de bodem levert aan het milieu en de facto aan onze samenleving: levering van drinkwater, beperking van overstromingen, opslag van atmosferische koolstof, ontwikkeling van flora en fauna, enz.).
In deze focus wordt ingegaan op het verband tussen vegetatie en de blootstelling van gebruikers van openbare ruimten aan geluidshinder. De inhoud ervan is grotendeels gebaseerd op de resultaten van de bovengenoemde studie (VITO en WITTEVEEN+BOS 2020). Het effect van de vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren. van de openbare ruimte op de blootstelling aan hitte en luchtverontreiniging is het onderwerp van twee andere focussen.
Goed om te weten
Vegetatie kan op twee manieren bijdragen tot geluidsvermindering:
- Afbuiging van geluidsgolven (weerkaatsing, diffractie)
- Absorptie van geluidsgolven
Ook kan de aanwezigheid van vegetatie een positieve invloed hebben op de beoordeling van de geluidssituatie op een locatie. Naast het psychologische effect van groen kan het gepaard gaan met de geluiden van gebladerte, vogelgezang of water, die vaak als aangenaam worden ervaren.
De invloed van de bodem, de bodemafdekking en wateroppervlakken
Een met vegetatie bedekte bodem zal over het algemeen poreuzer zijn, waardoor hij akoestisch absorberender is. De aanwezigheid van vegetatie leidt ook tot een grotere interactie van de golven met de bodem, zodat meer van het geluid zal worden geabsorbeerd.
In bepaalde configuraties, zoals binnenplaatsen of stadspleinen, kunnen begroeide bodemoppervlakken een geluidsreductie van 2 tot 4 dB(A) opleveren in vergelijking met dezelfde oppervlakken maar bedekt met reflecterende materialen zoals straatstenen of asfalt (ADEME 2017).
Goed om te weten
Ter vergelijking: in het geval van weglawaai komt een vermindering van het geluidsniveau met 3 dB(A) overeen met het effect van een halvering van het verkeer of een verdubbeling van de afstand tot de geluidsbron.
In stedelijke gebieden zijn deze resultaten ook van toepassing op tram- en spoorwegen.
Dit effect wordt echter verminderd, of zelfs negatief, als de bodem nat is (water verhindert het doordringen van het geluid), bijvoorbeeld als deze wordt besproeid. Evenzo bieden waterpartijen, doordat zij geluidsgolven volledig weerkaatsen, geen akoestische verbetering.
Op te merken valt dat de aanwezigheid van fonteinen, waterstralen of watervallen een geluid kan voortbrengen dat een als onaangenaam ervaren geluid (b.v. verkeer) maskeert en zo het waargenomen akoestische comfort van de gebruikers van de ruimte verbetert.
De invloed van bomen
Boomstammen, takken, stammen en bladeren weerkaatsen, verstrooien en absorberen geluidsgolven. De geluiddemping van een groep bomen neemt toe met de stamomtrek en de dichtheid, alsook met de diepte van de beplanting (VITO en WITTEVEEN+BOS 2020). Het effect hangt ook af van de boomsoort (b.v. schorskenmerken), de hoogte van de aanplanting en de kenmerken van de bodem, die ook geluidsgolven absorbeert. Het hangt ook af van de lokale weersomstandigheden (wind, temperatuur enz.), die zelf beïnvloed worden door de aanwezigheid van een beboste strook (Defrance et al. 2019).
Volgens ADEME (2017) zou een beplanting met een lengte van ongeveer 25 meter en een diepte van 75 meter langs een weg, met bomen met stammen van ongeveer 16 cm diameter en met een tussenafstand van één tot twee meter, waarschijnlijk een extra geluiddemping van ongeveer 7 dB(A) opleveren in vergelijking met een gewoon grasveld. Dit is een zeer merkbare verbetering. Uit metingen die elders zijn verricht (Defrance et al. 2019) blijkt dat een effect op het geluid alleen meetbaar zou zijn vanaf een strook bos van ongeveer 20 meter diep.
Geluiddemping door afstand en de aanwezigheid van een beboste strook
Bron: Leefmilieu Brussel 2021

Om de akoestische doeltreffendheid van een bosstrook het hele jaar door te maximaliseren, kunnen het best groenblijvende bomen worden geplant. Dit type inrichting, dat een grote hoeveelheid ruimte vereist, is echter zelden toepasbaar in dichtbevolkte stedelijke gebieden.
In een met bomen omzoomde straat verschilt het effect sterk naargelang van de positie van de persoon die aan het geluid wordt blootgesteld (de 'ontvanger') ten opzichte van de geluidsbron en de ruimtelijke configuratie (aanwezigheid van eventuele obstakels, nagalmverschijnselen enz.). Wanneer deze ontvanger zich onder het bladerdak van een boom bevindt, ondervindt hij iets meer geluidsoverlast door de weerkaatsing van het verkeerslawaai tegen de stammen en takken. Anderzijds kan het effect op de bovenverdiepingen van een gebouw positief zijn wanneer de massa van de boomkroon een deel van het geluid tegenhoudt. Deze configuratie kan ook een licht positief effect hebben op ontvangers in naburige straten.
De invloed van hagen en struiken
In het algemeen hebben struiken, door hun lagere houtgehalte, een beperkt effect op de verspreiding van weglawaai in vergelijking met bomen. Een aaneengesloten, dikke en dichte haag kan echter resulteren in een lichte geluidsvermindering (tussen 1 en 3 dBA) voor de gebruiker achter de beplante zone (Defrance et al. 2019). Deze demping is echter gedeeltelijk te danken aan de aanwezigheid van kruidachtige vegetatie en grond aan de stam van de struiken.
De invloed van groene daken en gevels
Het effect van een groendak varieert sterk naargelang van de substraten waarop de planten zijn geplant, die de geluidsgolven in meer of mindere mate absorberen naargelang van hun poreusheid. Het hangt ook af van de vorm van het dak. Een groendak is in dit verband alleen nuttig als het inwerkt op een aanzienlijk deel van de geluidsgolven.
Als gevolg daarvan zal een groendak over het algemeen nuttiger zijn in een configuratie van het type 'canyonstraat' dan in straten met vrijstaande huizen.
Canyonstraat
Een canyonstraat is een straat met (bijna) aaneengesloten bebouwing die smal is en/of hoge gebouwen heeft.
In het laatste geval schermt het gebouw zelf de geluidsgolven af en verspreidt het geluid zich hoofdzakelijk rond het gebouw. In een straat van het canyontype zullen, ten gevolge van de talrijke weerkaatsingen en de diffractie van geluidsgolven op de gevels en het bovenste gedeelte van de gebouwen, nog relatief hoge niveaus worden waargenomen aan de achterkant van de huizen. In een dergelijke stedelijke context en onder bepaalde voorwaarden, afhankelijk van de afstand tussen bron en ontvanger en de interacties tussen de golven en het dak, kan een groendak het geluid aan de voor- en achterkant van de huizen dempen. Door de weerkaatsing van geluid tussen straatgevels te voorkomen, kunnen begroeide gevels het lawaai in canyonstraten en aan de achterzijde van gebouwen aanzienlijk verminderen. Dit is vooral het geval als de planten in de volle grond worden geplant of op een substraatLaag aarde voor planten. dat de hele gevel bedekt. De toepassing van dergelijke oplossingen op bestaande gebouwen kan echter gecompliceerd zijn en kan de watervoorziening een probleem vormen.
Gedifferentieerde blootstelling van gevels aan verkeerslawaai naargelang de windrichting
Bron: VITO en WITTEVEEN+BOS 2020 op basis van Depauw et al. 2018

In een canyonstraat zijn, als gevolg van de fysische mechanismen van geluidsgolfafbuiging door de wind, de gevels aan de lijzijde meer blootgesteld aan verkeerslawaai. In het algemeen verdient het dan ook de voorkeur om aan deze kant van de weg begroeide geluidsschermen te plaatsen.
Begroeide aarden heuvels zijn doeltreffend in het absorberen van weglawaai
Heuvels (of aardhopen) zijn betrekkelijk absorberende oppervlakken, vooral als zij begroeid zijn of omzoomd worden door bomen en struiken (de hoogte van deze laatste moet echter kleiner zijn dan de bovenkant van de heuvel volgens Defrance et al. 2019). Volgens ADEME (2017) moeten deze heuvels over het algemeen iets hoger zijn om even doeltreffend te zijn als een akoestisch scherm. Bovendien is voor de aanleg ervan een grote grondoppervlakte nodig.
De toepassing van grootschalige op de natuur gebaseerde oplossingen kan het geluidsniveau in de bestudeerde gevallen plaatselijk met maximaal 5 decibel verlagen
Om, bij wijze van eerste benadering, het theoretische potentieel in te schatten van op de natuur gebaseerde oplossingen om de blootstelling van gebruikers van de openbare ruimte aan luchtverontreiniging, geluidshinder en buitensporige hitte plaatselijk te verminderen, werden 4 Brusselse zones bestudeerd die representatief zijn voor verschillende ruimtelijke configuraties.
Voor elk van deze gevallen werd een minimalistisch scenario (vergroeningsmaatregelen die verenigbaar zijn met het behoud van de bestaande mobiliteitsinfrastructuur) en een maximalistisch scenario (vergroeningsmaatregelen die een aanzienlijke ruimtelijke voetafdruk en eventuele wijzigingen van de weginfrastructuur met zich meebrengen) bestudeerd.
Voornaamste op de natuur gebaseerde oplossingen om de plaatselijke blootstelling van gebruikers van de openbare ruimte aan geluidshinder te verminderen
Bron: VITO en WITTEVEEN+BOS 2020

Voor de vier bestudeerde gevallen werd de maximale akoestische winst die op microlokale schaal kan worden bereikt met op de natuur gebaseerde oplossingen, geraamd op ongeveer 5 decibel A (gebaseerd op de Lden-indicator), hoewel er aanzienlijke verschillen waren naargelang van de plaats van de gebruiker in de openbare ruimte. In dit specifieke geval is de maximale plaatselijke verlaging van de geluidsniveaus hoofdzakelijk het resultaat van een begroeid scherm rond de tunnelopening plus een combinatie van hoge en lage vegetatie en een vergroting van de afstand tussen de gebruikers van de openbare ruimte en het verkeer.
Lden-indicator
De Lden vertegenwoordigt het gewogen equivalent geluidsniveau over 24 uur dat gemiddeld tijdens een volledig jaar werd waargenomen. Voor de weging wordt een straffactor van 5 dB(A) toegepast voor de avonduren (19 tot 23 u) en van 10 dB(A) voor de nachtelijke periode (23 tot 7 u), aangezien lawaai op die tijdstippen als hinderlijker wordt ervaren
Ter indicatie: een vermindering van het geluidsniveau met 5 dB komt ruwweg overeen met een vermindering van het zware verkeer op een tweebaansweg met een factor 3. Hoewel de verminderingen aanzienlijk kunnen zijn, zijn zij in het algemeen ontoereikend om de geluidshinder terug te dringen tot onder de drempelwaarden waarbij gezondheidsproblemen kunnen optreden.
In de meeste gevallen kunnen vergroeningsmaatregelen het best worden gecombineerd met fysieke infrastructuur (b.v. begroeide geluidswallen of weinig geluidsgevoelige gebouwen die geluidsgolven afschermen) om een effect te bereiken dat vergelijkbaar is met dat van uitgebreide geluidswerende maatregelen aan de bron.
Samengevat
De aanwezigheid van vegetatie kan onder bepaalde omstandigheden bijdragen tot een vermindering van het geluidsniveau doordat geluidsgolven worden afgebogen en geabsorbeerd. De effecten zijn echter vaak beperkt in omvang vergeleken met andere maatregelen om het lawaai te verminderen. Ze zijn ook zeer variabel in de ruimte en afhankelijk van vele factoren. Hoewel het effect van vegetatie op de gemeten geluidsniveaus vaak kleiner is, heeft de aanwezigheid van natuur ook een positief effect op de perceptie van de geluidsomgeving van het terrein.
Bomen en hagen zijn de meest doeltreffende vegetatievoorzieningen voor interactie met geluidsgolven, vooral als zij een brede en dichte strook houtachtig materiaal (bos) vormen. In het algemeen zal een combinatie van kruidachtige planten, struiken en bomen het grootste effect sorteren. Geluidsgolven worden ook verstrooid en geabsorbeerd door de poreuze natuurlijke bodem waarop zij stuiten. Begroeide aarden heuvels of begroeiing van de trambaan kunnen doeltreffende op de natuur gebaseerde oplossingen zijn om geluidshinder te verminderen.
Om te downloaden
Factsheets
Thema bodems
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus: Vergroening om de plaatselijke blootstelling aan luchtverontreiniging te verminderen: op de natuur gebaseerde oplossingen, 2021
- Focus: Vergroening om stedelijke ruimten koeler te maken: op de natuur gebaseerde oplossingen, 2021
Studies en rapporten
- ADEME 2018. « Aménager avec la nature en ville - Des idées préconçues à la caractérisation des effets environnementaux, sanitaires et économiques », 100 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- DEFRANCE J., JEAN Ph., BARRIERE N. 2019. « Les arbres et les forêts peuvent-ils contribuer à l’amélioration de l’environnement sonore ? » in Santé publique, 2019/ HS S1, p. 187-195 (.pdf) (enkel in het Frans)
- LEEFMILIEU BRUSSEL & BRUSSEL MOBILITEIT 2017. « Vademecum verkeerslawaai in de stad - Geluidsschermen en geluids-absorberende wand-bekledingen »
- UNALAB 2019."Nature Based Solutions - Technical Handbook (part II)", 114 pp. (.pdf)
- VITO et WITTEVEEN+BOS (LAUWAET D., VRANCKX S., DENS S., HAWER T.) 2020 . « Impact van nature-based solutions op de blootstelling van stadsbewoners aan luchtvervuiling, lawaai of hoge temperaturen - Overzicht van de algemene kennis en aanbevelingen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, eindrapport, 98 pp.(.pdf)
Plannen en programma‘s