Groene ruimten en biodiversiteit: stand van zaken
- Groene ruimten
- Biodiversiteit
- Het milieu: stand van zaken
- Studie
Inhoud
-
Groene ruimten beheerd door Leefmilieu Brussel
-
Voor het publiek toegankelijke groene ruimten
-
Semi-natuurlijke sites en beschermde groene ruimten
-
De Biologische waarderingskaart van het Brussels Gewest
-
Vegetatiebedekking in het Brussels Gewest
-
De fragmentatie van natuurlijke habitats
-
Het groene netwerk
-
Monitoring van de soorten
-
Evolutie van de avifauna
-
Lokale staat van instandhouding van de soorten opgenomen in de "Habitatrichtlijn" en "Vogelrichtlijn"
-
Het Vliegend hert, een beschermde Europese soort
-
De zoogdieren in het Brussels Gewest
-
Amfibieën en reptielen in het Brussels Gewest
-
Libellen en waterjuffers in het Brussels Gewest
-
Biodiversiteit: dagvlinders
-
De ree in het Brussels Gewest
-
Paddenstoelen en korstmossen
-
Invasieve uitheemse soorten
-
Monitoring van de natuurlijke habitats in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
-
Natuurlijke habitats in de Brusselse groene ruimten
-
Gezondheidstoestand van de beuken en eiken in het Zoniënwoud
-
Boserfgoed van het Brusselse Zoniënwoud
-
Houtkap in het Brussels Zoniënwoud
-
Klimaatverandering en groei van de beuk in het Brussels Zoniënwoud
-
Zoniënwoud en risico’s verbonden aan de klimaatwijziging
-
Honingopbrengst, botanische origine en kwaliteit van de honing
-
Lees verder
Actualisering : juli 2022
De natuur in de stad vervult vele ecologische functies: ze ondersteunt de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., reguleert de hydrologische cyclus en het microklimaat (infiltratie van regenwater, verdamping en evapotranspiratieRegenwater wordt op grondniveau vastgehouden en verdampt vervolgens in de atmosfeer. De aanwezigheid van planten versterkt dit fenomeen aanzienlijk.), vangt kooldioxide op, filtert bepaalde vervuilende stoffen, enz. Op stadsniveau dragen deze functies met name bij aan het aanvullen van de grondwaterlagen, het beperken van overstromingen en vervuiling van de waterwegen (minder overstroming van de overlaten) of nog aan het afkoelen van de lucht. Stedelijke groene ruimten vervullen ook andere belangrijke functies zoals recreatieve, sociale, landschappelijke, erfgoed en stadsplanning. Ook producerende functie kan eveneens min of meer ontwikkeld zijn (moestuinen, tuinbouw, hout).
Het behoud en de ontwikkeling van groene ruimten in stedelijke gebieden speelt daarom een belangrijke rol in de levenskwaliteit en gezondheid van stadsbewoners en in de veerkracht van steden, met name in het licht van de verwachte klimaatveranderingen.
Deze gebieden staan echter onder veel druk en worden niet altijd voldoende beschermd en beheerd.
Sinds een twintigtal jaar maken de acties die worden ontwikkeld op het vlak van de inrichting of de heraanleg van gewestelijke groene ruimten, deel uit van het algemene kader van het programma van het groene netwerk, een geïntegreerd concept waarin sociaal-recreatieve, milieu- en landschappelijke doelstellingen worden gecombineerd.
In het licht van de sterke demografische groei is één van de belangrijkste uitdagingen van het Gewest het behoud van het aanbod aan toegankelijke groene ruimten per inwoner en de verbetering van de verdeling ervan door de ontwikkeling van nieuwe parken in de dichte en weinig groene zones van de Vijfhoek en de eerste kroon prioritair te stellen. De aanleg van groene corridors die de groene ruimten met elkaar verbinden, verhoogt ook de aanwezigheid van de natuur in de stad en versterkt de veerkracht van de ecosystemen.
Naast de uitbreiding, in verschillende vormen, en de bescherming van de groene ruimten, onder meer met behulp van juridische middelen, is het ook belangrijk dat men een kwaliteitsvol beheer verzekert om de diversiteit aan functies van de groene ruimten te optimaliseren en zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de behoeften van de stadsbewoners.
Fauna en flora en de natuurlijke habitats worden gemonitord en opgevolgd om zo over de vereiste gegevens te beschikken voor het opstellen van een beheerbeleid en -maatregelen inzake biodiversiteit.
Groene ruimten beheerd door Leefmilieu Brussel
Indicator - Actualisering : november 2021
De afdeling Groene ruimten van Leefmilieu Brussel is verantwoordelijk voor het beheer van 111 groene ruimten met een oppervlakte van 534 ha (oktober 2021). Bovendien worden 1758 ha die voornamelijk bestaat uit bossen en natuurreservaten beheerd door de onderafdeling Bos en natuur. Voor elk van deze gebieden is er een specifiek beheer dat is aangepast om de verschillende functies ervan te maximaliseren. Het Gewest zet zich ook in voor de verbetering van de hoeveelheid groene ruimten, met name in dichtbebouwde wijken, en van de verbinding daarvan. Sinds januari 2020 zijn 6 groene ruimten van in totaal 11 ha (het equivalent van ongeveer 15 voetbalvelden) aangelegd of in beheer genomen door de afdeling Groene ruimten.
Leefmilieu Brussel, de grootste beheerder van openbare groene ruimten
Ongeveer 52% van het Brusselse grondgebied is bedekt met vegetatie (Leefmilieu Brussel 2021). Deze vegetatie is van zeer uiteenlopende aard: privétuinen en -domeinen, openbare tuinen en parken, groene sport- en recreatieterreinen, half-natuurlijke gebieden, ruigten, landbouwgronden, moestuinen, kerkhoven en de groene ruimten verbonden met wegen (wegbermen) en spoorwegen (laanbomen, met gras ingezaaide bermen en rotondes, vluchtstroken, spoorwegbermen, enz.).
Een groot deel van de Brusselse groene ruimten is privé of niet toegankelijk voor het publiek. Ze worden beheerd door een brede waaier van actoren (particulieren, vastgoedeigenaren, Infrabel, MIVB, koninklijke schenking, regie der gebouwen, scholen en universiteiten, rusthuizen, ziekenhuizen, het Belgisch leger, kerkfabrieken, …). Naast deze ruimten spelen de voor het publiek toegankelijke groene ruimten een fundamentele sociale rol als ruimten voor ontspanning, spel en ontmoetingen, die op een positieve manier bijdragen tot de levenskwaliteit van de Brusselaars.
De voor het publiek toegankelijke groene ruimten worden voornamelijk beheerd door de administraties en gewestelijke instellingen van openbaar nut (Leefmilieu Brussel, Brussel Mobiliteit voor de groene ruimten die verbonden zijn aan de openbare wegen die het beheert) of de gemeenten (met het park van Brussel, het Josafatpark en het Ter Kamerenbos als grootste). Er bestaan evenwel groene ruimten, die geheel of gedeeltelijk voor het publiek toegankelijk zijn en door privéactoren worden beheerd (bv. de groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. van het oude Axa-gebouw in Watermaal-Bosvoorde). Sommige sites worden beheerd door milieuverenigingen met gerichte steun van Leefmilieu Brussel (Hof ter Musschen, site van het Scheutbos, natuurreservaatGebied dat om wetenschappelijke, esthetische of educatieve redenen wettelijk wordt beschermd met het doel een of meer kenmerken van het landschap in stand te houden. van de Vogelzangbeek, Vuursteendomein, enz.).
De ontwikkeling en het beheer van bepaalde groene ruimten behoren tot de opdrachten van Leefmilieu Brussel, de grootste openbare beheerder van groene ruimten op het grondgebied van het Gewest. Deze bevoegdheid is verdeeld over de afdeling Groene Ruimten en de onderafdeling Bos en Natuur. Deze laatste beheert het Zoniënwoud en enkele bossen in Ukkel (Verrewinkelbos, Hauwaertkapel, Buysdellebos, Perckbos, domein van Latour de Freins) en de natuur- en bosreservaten (zie Seminatuurlijke sites en beschermde groene ruimten ) en enkele andere belangrijke ruimten inzake biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). (bv. Natura 2000-stations van huisvestingsmaatschappijen). De groene ruimten die door de onderafdeling Bos en natuur worden beheerd, beslaan een totale oppervlakte van ongeveer 1758 ha (exclusief de oppervlakten die niet door de onderafdeling worden beheerd, zoals de wegen en de wegbermen die deze oppervlakten doorkruisen of eraan grenzen, of de gebouwen). Het beheer (aanleg en onderhoud) van de Groene wandelingLandschappellijke route bestemd voor traag verkeer, dat de natuurlijke en semi-natuurlijke groene ruimten van de tweede kroon verbindt. Ze laat toe om een rondgang van het hele Gewest te doen langs een veilig en bebakende weg. en groene ruimten zoals parken en tuinen, pleinen, gewestelijke collectieve moestuinen, bossen en andere seminatuurlijke gebieden wordt verzorgd door de afdeling Groene ruimten. Dit zijn groene ruimten die eigendom zijn van het Gewest of waarvan het beheer, via overeenkomsten, werd toevertrouwd aan Leefmilieu Brussel, in het bijzonder door federale of gemeentelijke instanties.
Deze focus gaat uitsluitend over de groene ruimten die worden beheerd door de afdeling Groene Ruimten. Het beheer van het Zoniënwoud en van de natuur- en bosreservaten komt aan bod in andere focussen (zie « Semi-natuurlijke sites en beschermde groene ruimten » en « Boserfgoed van het Brusselse Zoniënwoud »).
In oktober 2021 worden 111 groene ruimten die zeer divers zijn in termen van oppervlakte en kenmerken beheerd door de Afdeling Groene Ruimten
In oktober 2021 beheerde de afdeling Groene Ruimten 111 groene ruimten of vergroende ruimten van zeer uiteenlopende grootte en aard. Deze groene ruimten beslaan in totaal een oppervlakte van 534 ha.
Voorbeelden van groene ruimten die door Leefmilieu Brussel (afdeling Groene ruimten) worden beheerd

De grootste parken en bossen die worden beheerd door deze afdeling zijn het park van Woluwe (69 ha), het Koning Boudewijnpark (34 ha), de Kauwberg (32 ha), het park van Laken (29 ha), het Jubelpark (25 ha), het Dudenpark (23 ha), het Laarbeekbos (23 ha), het Goede Herderpark (21 ha) evenals een deel van de site van het Rood Klooster (velden, moestuinen, speelpleinen, …) (15 ha). Deze negen parken en bossen, met een totale oppervlakte van bijna 275 ha, vertegenwoordigen bijna de helft van de oppervlakte van de groene ruimten die worden beheerd door de afdeling Groene Ruimten. Naast deze grote parken beheert Leefmilieu Brussel ook kleine overblijvende ruimten die meer verbonden zijn met de openbare wegen, zoals de Jean de Bolognesquare (0,21 ha) en het Monument van de Engelsen (0,03 ha) of met gebouwen, zoals de tuin van het Conservatorium (0,05 ha).
Onderstaande tabel vermeldt, per gemeente, de parken en groene ruimten onder beheer van de afdeling Groene Ruimten alsook de oppervlakte ervan.

Sinds januari 2020 worden 6 bijkomende groene ruimten met een totale oppervlakte van 11 ha door de afdeling Groene ruimten beheerd. Het gaat ofwel om reeds bestaande groene ruimten die door Leefmilieu Brussel zijn overgenomen (gemeentelijke strook langs het kerkhof van Anderlecht, het gebied rond de Cadettenschool van Laken, de ring van de hippodroom van Bosvoorde, een klein deel van het moeras van Wiels en het aangrenzende gebied, alsook het Walckierspark), ofwel om nieuw aangelegde groene ruimten (Pannenhuis).
Het is interessant dat, wat het moeras van Wiels en de hippodroom betreft, de door Leefmilieu Brussel beheerde gebieden komende jaren zullen toenemen. Bovendien zou het Walckierspark binnenkort voor het publiek moeten worden opengesteld.
De raming van de evolutie van de oppervlakten van de groene ruimten beheerd door de afdeling Groene Ruimten in de loop van de voorbije decennia moet wellicht worden bijgesteld, gelet op:
- de technologische evolutie van de cartografische tools die vandaag zorgen voor nauwkeurigere oppervlaktemetingen en een nauwkeurigere afbakening van de beheerde percelen;
- de interpretaties: de oppervlakten worden vandaag berekend met uitsluiting van de oppervlakten van de gebouwen en bepaalde wegen die aanwezig zijn op de site, wat niet altijd het geval was.
De zeer nauwkeurige afbakening van de groene ruimten die door Leefmilieu Brussel worden beheerd, is nog steeds aan de gang, wat verklaart waarom de oppervlakte van bepaalde groene ruimten is gewijzigd tussen de vorige versie van de berekening van de indicator (januari 2020) en de gegevens die nu worden voorgesteld (september 2021), zonder dat dit altijd overeenstemt met een reële wijziging van de oppervlakte op het terrein. Zo heeft tussen de jongste twee edities van het verslag over de staat van het leefmilieu de herziening (op de kaart) van de afbakening van de Rood Klooster-site die door de afdeling Groene ruimten wordt beheerd, geleid tot een vermindering van de oppervlakte met bijna 7 ha. Deze vermindering komt overeen met het feit dat de vijvers, die worden beheerd door de onderafdeling Bos en Natuur, niet langer worden meegerekend bij de groene ruimten die worden beheerd door de afdeling Groene ruimten.
Volgens het verslag over de Staat van het Leefmilieu 2003-2006 beheerde Brussel ongeveer 2.177 ha groene ruimten in 2003 (met inbegrip van bossen en wouden). In September 2021, bedroeg deze oppervlakte 2292 ha (groene ruimten beheerd door de afdeling Groene Ruimten en groene ruimten beheerd door de onderafdeling Bos en Natuur). Hoewel deze cijfers niet echt met elkaar vergeleken kunnen worden, bewijst dit verschil nochtans dat de totale oppervlakte van de door Leefmilieu Brussel beheerde groene ruimten in de voorbije tien jaar is toegenomen.
Onderstaande kaart toont alle door de afdeling Groene Ruimten beheerde groene ruimten die gelegen zijn op Brussels grondgebied.
Kaart van de groene ruimten beheerd door de afdeling Groene Ruimten
Bron: Leefmilieu Brussel, afdeling Groene Ruimten, 2021

Een gedifferentieerd beheer van de groene ruimten dat erop gericht is hun sociale, ecologische, landschappelijke en stedenbouwkundige functies te optimaliseren.
De stedelijke groene ruimten vervullen verschillende functies: ontspanning en recreatie, ondersteuning van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., doorsijpeling van regenwater, verfraaiing van het landschap, stedenbouwkundige verbindingen (zachte mobiliteitMobiliteit waarbij niet-gemotoriseerde vervoermiddelen worden gebruikt, in het bijzonder fietsen en lopen.), organisatie van evenementen, cultuur en toerisme, natuureducatie, enz. Afhankelijk van hun grootte, hun typologie (landschapsparkPark dat vaak een grote oppervlakte beslaat en over verschillende recreatieve en landschappelijke functies beschikt., historisch of tuinbouwpark, recreatieruimte, enz.), hun biologische waarde en hun plaats in het stedelijk weefsel (sociaal-demografische kenmerken van de wijk, aanwezigheid van andere groene ruimten in de buurt, enz.) zijn de verschillende functies die door deze groene ruimten worden vervuld min of meer ontwikkeld.
Leefmilieu Brussel wil de diversiteit van de sociale, ecologische en stedenbouwkundige functies van deze sites zoveel mogelijk maximaliseren, rekening houdend met de vereisten van de groene ruimten die het beheert en inricht, en zo goed mogelijk tegemoetkomen aan de behoeften van de stadbewoners.
Gedifferentieerd beheer is een manier om deze uitdaging aan te gaan. Dit gebeurt meer en meer op het niveau van de groene ruimten: op basis van een gedetailleerde beoordeling van de sites, het gebruik dat ervan wordt gemaakt en de beperkingen die het inhoudt, worden beheerwijzen toegepast die specifiek zijn aangepast aan de verschillende zones Bijvoorbeeld, een grasperk kan worden onderverdeeld in twee delen, waarbij het stevigste wordt gebruikt voor recreatie (balspelen, ...) en het meest kwetsbare voor bescherming van de biotoopNatuurlijke omgeving waarin een plant of dier kan leven en zich kan voortplanten. Een biotoop is de kleinst mogelijke geografische onderverdeling van de habitat.. Aan de hand van deze techniek kan de waaier aan functies van een site, en dus ook de rijkdom ervan, worden vergroot. Leefmilieu Brussel bevordert ook de participatie van de inwoners en van de gebruikers van de tuinen en parken tijdens het ontwerp, de renovatie en het onderhoud ervan.
Afhankelijk van de kenmerken van de groene ruimten en de beheerwijzen die erop worden toegepast, wordt het onderhoud in eigen beheer uitgevoerd door de tuiniers van Leefmilieu Brussel (bv. voor taken die een expertise en bijzondere knowhow in een historisch park vereisen), ofwel aan externe beheerbedrijven. In dit laatste geval wordt een bestek opgesteld met zeer nauwkeurige technische bepalingen om de uitvoeringskwaliteit te garanderen.
De parkwachters vervullen een onthaal- en preventieve rol
De parkwachters zijn aanwezig in de verschillende groene ruimten. Deze bewakingsfunctie, die oorspronkelijk meer gericht was op toezicht, is geleidelijk aan geëvolueerd naar een functie van medewerker belast met het informeren en sensibiliseren van het publiek, van bemiddelaar en, in sommige gevallen, van animator. In bepaalde kwetsbaardere zones (bv. dichtbebouwde wijken met weinig groen, sociaal-economisch achtergestelde wijken, lage sociale controle) heeft Leefmilieu Brussel de functie van parkwachter-animator ontwikkeld. Naast hun functie van parkwachter ontwikkelen zij een specifieke aanpak die meer gericht is op de actieve ontwikkeling van interacties met de gebruikers. Door nauw samen te werken met de verschillende buurtverenigingen brengen de parkwachters-animatoren de behoeften en de wensen van de gebruikers in kaart en zorgen ze voor animatie die hierop is afgestemd.
De bomen van het park zijn het voorwerp van een fytosanitaire opvolging
Een team van de afdeling Groene Ruimten staat in voor de inventarisering en de beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de bomen in de parken die worden beheerd door Leefmilieu Brussel en waarvan de stam een diameter heeft groter dan 40 cm tot 1,5 m hoogte. De database omvat uiteenlopende informatie: soort, diameter, hoogte, ontwikkelingsfase, ouderdom, diagnose van de gezondheidstoestand, aanwezigheid van insecten of ziekten, omgeving en nabijheid van infrastructuren, veiligheid en aanbevelingen. Aan de hand van deze gegevens kunnen de risico’s worden beoordeeld en kunnen de belangrijkste interventies worden gepland (snoeien, weghalen van takken, kappen, ...) op korte en middellange termijn. Voor een nog grondigere diagnose kunnen verschillende aanvullende expertises worden uitgevoerd.
In juni 2021 werden 47 sites (435 ha) geïnventariseerd in het kader van de fytosanitaire opvolging van de groene ruimten beheerd door de afdeling Groene Ruimten. Op die datum omvatte de inventaris bijna 44.200 bomen. Deze inventaris werd uitgevoerd in een volgorde van prioriteit die gebaseerd is op de kenmerken van de parken en de bezoekersdruk ervan.
Nieuwe groene ruimten worden aangelegd door de afdeling Groene Ruimten
Hoewel meer dan de helft van de oppervlakte van het Gewest bedekt is met groene ruimten, hebben nog veel wijken een tekort aan openbare groene ruimten. Dit is met name het geval in dichtbebouwde wijken, zoals in de Vijfhoek en de eerste kroon, en langs het kanaal (voor meer informatie over de verschillen in groene ruimten, zie de factsheet 'Het groen netwerk' ). Bovendien heeft naar schatting ongeveer twee derde van de Brusselaars geen toegang tot een privétuin (Dedicated 2020).
Tijdens de covid-19-gezondheidscrisis is door de te grote toevloed van bezoekers in bepaalde parken duidelijk geworden dat er in sommige wijken een gebrek aan groene ruimten is en dat de Brusselaars behoefte hebben aan rustige ruimten waar zij in de context van een gezondheidscrisis kunnen sporten en zich kunnen ontspannen (zie Jaarverslag 2020 , Leefmilieu Brussel). Deze sterke toename van het aantal bezoekers van de parken heeft een seizoensgebonden versterking van de teams van parkwachters en meer aandacht van de tuiniers noodzakelijk gemaakt om het onderhoud van de meest bezochte ruimten te waarborgen.
De verbetering van het aanbod aan groene ruimten in de buurt, met name in de Vijfhoek en de eerste kroon, is een van de belangrijkste doelstellingen van het gewestelijk Natuurplan en is bevestigd in het Gewestelijk Plan voor Duurzame OntwikkelingOntwikkelingswijze die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat dus om een demarche die ernaar streeft de continuïteit van de economische en sociale ontwikkeling in de tijd voort te zetten, met eerbied voor het leefmilieu en zonder de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor de menselijke activiteiten in gevaar te brengen.. De aanleg van groene corridors die groene ruimten met elkaar verbinden, vergroot ook de aanwezigheid van natuur in de stad en versterkt de veerkracht van ecosystemen (zie focus 'Het groen netwerk' ).
Het Pannenhuispark, dat dankzij een nauwe samenwerking tussen Leefmilieu Brussel en de Stad Brussel werd verwezenlijkt en in april 2021 werd geopend, is een van de meest recente projecten in de centrumwijken. Dit lineaire park van iets meer dan 2 hectare vormde de ontbrekende schakel tussen het Bockstaelplein (Laken), de Havenlaan, de Thurn & Taxis-site en andere recent aangelegde aangrenzende groene ruimten, waardoor een aaneengesloten groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. van 7 ha werd gecreëerd. Dit park is een mooi voorbeeld van multifunctionaliteit, aangezien het een combinatie is van steun voor zachte mobiliteit, opwaardering van het natuurlijke (o.a. vochtige gebieden) en historische (oude, niet meer gebruikte spoorlijn) patrimonium, behoud van de biodiversiteit (behoud van braakliggende terreinen) en speel-, sport- en picknickterreinen.
De laatste jaren kunnen we ook de aanleg van de verschillende fasen van het Zennepak, het Park Ninoofsepoort of de aanleg van delen van de Groene wandelingLandschappellijke route bestemd voor traag verkeer, dat de natuurlijke en semi-natuurlijke groene ruimten van de tweede kroon verbindt. Ze laat toe om een rondgang van het hele Gewest te doen langs een veilig en bebakende weg. en aanverwante groene ruimten (Engelandplateau, Zavelenberg, Marconi, Dolezweide, Vogelzang...) vermelden. Verscheidene andere projecten voor de aanleg van groene ruimten zijn momenteel in ontwikkeling.
Naast de aanleg van groene ruimten worden talrijke - soms zeer omvangrijke - herstelprojecten uitgevoerd (speelpleinen zoals die welke onlangs zijn aangelegd in het Scheutbos, de Kruidtuin of het Rood Klooster, paden, uitrusting ...) om de duurzaamheid van de bestaande groene ruimten te waarborgen of de kwaliteit ervan te verbeteren.
Overname van beheer van gemeentelijke groene ruimten door de afdeling Groene Ruimten
De gemeenten beschikken niet altijd over de nodige menselijke en budgettaire middelen, daarom werd een beleid van overname van het beheer van gemeentelijke parken door Leefmilieu Brussel ingevoerd.
Zo heeft het Gewest in 2017 het beheer overgenomen van 4 gemeenteparken (L28-park, Marie-Josépark, Albertpark in Molenbeek en Bospark in Anderlecht) en werden 4 andere parken in beheer genomen in 2018 (Gouddalpark, Ter Coignepark, Sauvagèrepark en Goede Herderpark). Twee stukken van de groene wandeling werden aangekocht in 2018 (Kanaal en Nestor Martin). Meer recent werd ook het beheer van alle of een deel van de sites van de Kauwberg, Walckiers, de hippodroom van Bosvoorde en Wiels toevertrouwd aan Leefmilieu Brussel.
Deze overname van het beheer van de parken door het Gewest zal het op termijn mogelijk maken de coherentie van hun ontwikkeling te verbeteren en schaalvoordelen te verwezenlijken (aankoop van planten, materialen, landschapsarchitecten en personeel op het terrein). Deze overdracht vergemakkelijkt bovendien de realisatie van projecten op schaal van het Gewest zoals de groene wandeling, het groene en het blauwe netwerk, het speelnetwerk of de ontwikkeling van sportactiviteiten in de parken Voor de groene ruimten in kwetsbare gebieden kan een parkbewaking worden ontwikkeld die is afgestemd op de lokale maatschappelijke realiteit.
Een ecologisch en kwalitatief beheer voor alle Brusselse groene ruimten
Geleidelijk aan moet deze benadering worden uitgebreid naar alle groene ruimten die worden beheerd door de gemeenten en andere aanleggers en beheerders van groene ruimten.
Hiervoor worden verschillende tools ingevoerd: opleidingsseminaries, gidsen van goede praktijken inzake ecologisch en landschapsbeheer, productie van thematische fiches, mogelijkheid een beroep te doen op een “natuurfacilitator”, projectoproepen en subsidies, terbeschikkingstelling van een tool voor beoordeling van het potentieel voor ontwikkeling van de biodiversiteit van een site voor architecten en stedenbouwkundigen, enz.
Overeenkomsten die betrekking hebben op het beheer van de biodiversiteit werden eveneens ondertekend of worden op dit moment ondertekend tussen Leefmilieu Brussel en de openbare partners (Leefmilieu Brussel, Citydev, Infrabel, Haven van Brussel).
Sinds 2017 neemt de afdeling Groene Ruimten, in partnerschap met andere instellingen, deel aan de denkoefeningen over de grote stedenbouwkundige uitdagingen van het Gewest. Deze denkoefeningen zullen het partnerschap leiden naar een actieve aanpak van de realisaties (aanleg van nieuwe groene ruimten, aanleg van verbindingen en groene connectiviteit) en op termijn de overname van het beheer van nieuwe ruimten die in ontwerpfase zijn of die nog moeten worden aangelegd.
De afdeling Groene Ruimten is ook indirect betrokken bij het beheer van aanzienlijke middelen die worden besteed aan de aanleg of de herkwalificatie van de Brusselse groene ruimten in het kader van de uitvoering van het Beliris-samenwerkingsakkoord dat tot doel heeft de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel te promoten.
Ontwikkeling van een kwalitatieve voedselproductie, met respect voor de grondstoffen
Het Brussels Gewest ziet voedsel als pijler van zijn ontwikkelingsbeleid, zowel voor zijn voedselproductie als voor zijn culturele, sociale en gezondheidsfunctie. De Good Food-strategie, die werd goedgekeurd in 2015, legt doelstellingen en maatregelen vast opdat elke Brusselaar toegang zou hebben tot een gezonde en duurzame voeding die lokaal wordt geproduceerd. De gewestelijke beleidsverklaring 2019-2024 bevestigt opnieuw deze ambitie en breidt ze zelfs uit met de opstelling van een volledig agro-ecologisch beleid (zie focus “Good food: Professionele landbouw in het Brussels Gewest ” en “Collectieve en familiale moestuinen ”).
Om te downloaden
Methodologische fiche
Tabellen met de gegevens
Factsheets
Thema "Grondgebuik en landschappen in Brussel"
- 14. Semi-natuurlijke ruimten en groene ruimten die genieten van een beschermingsstatuut (.pdf)
- 6. Het Groene netwerk (.pdf)
- 4. Inrichting en beheer van openbare groene ruimten door het BIM van 1993 tot 2001 (.pdf)
Thema "Duurzame voeding en stadslandbouw"
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Semi-natuurelijke sites en beschermde groene ruimten
- Focus : Good food : Professionele landbouw in het Brussels Gewest (2020)
- Focus : Collectieve en familiale moestuinen
- Focus : Het groene netwerk (editie 2015-2016)
- Focus : Het speelnetwerk (editie 2015-2016)
- Focus : Sport en groene ruimten in Brussel (juli 2021)
- Focus : Groene ruimten: toegankelijkheid voor het publiek (editie 2007-2008)
- Focus : Wat waren de effecten van de eerste COVID-19 insluiting op het milieu ? (2021)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Jaarverslag 2020
- Kaart "Vegetatie 2020 - Vegetatiebedekking in september 2020"
- Kaart "Publiek toegankelijke groene ruimten"
- Kaart "Beoordeling van het aanbod in groene ruimten (2001)"
- Kaart « Groene wandeling »
- Kaart « Moestuinen van Leefmilieu Brussel »
- Kaart « Publiek toegankelijke groene ruimten en recreatiegebieden (2009) »
- Kaart « Gebieden met een tekort aan publiek toegankelijk groen»
- Kaart « Fragmentatie van de groene ruimten»
Studies en rapporten
- Studie voor een herinrichting van de speel- en sportterreinen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
- Développement d'une stratégie globale de redéploiement du sport dans les espaces verts en Région de Bruxelles-Capitale (enkel in het Frans)
- Développement d’une stratégie globale de redéploiement du sport dans les espaces verts bruxellois - Synthèse des recommandations de l’étude (enkel in het Frans)
- Dedicated 2020. "Studie over de meningen en het gedrag van de Brusselaars voor de veerkracht van hun stad in het kader van de gezondheidscrisis van COVID-19"
Plannen en programma‘s
- Gewestelijk Natuurplan 2016-2020 voor het Brussels Gewest
- Strategie Good Food "Naar een duurzamer voedingssysteem in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest"
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek I - Plaatsbeschrijving, 2019 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek II - Beheerdoelstellingen en -maatregelen, 2019 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek III - Beheerplannen voor de archeologische sites, natuurreservaten en bosreservaten, 2019 (.pdf)
Voor het publiek toegankelijke groene ruimten
Focus - Actualisatie : mei 2022
Tussen 2009 en 2020 werd ongeveer 26 ha aan toegankelijke groene ruimten of publieke ruimten met groene elementen gecreëerd, terwijl bijna 8 ha is verdwenen. Volgens de onlangs bijgewerkte kaart van de voor het publiek toegankelijke groene ruimten heeft 74% van de Brusselaars een groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. in de buurt. De aard en de kwaliteit van deze groene ruimten lopen echter sterk uiteen. Van de Brusselaars die in wijken met een gebrek aan groene ruimten wonen, wonen er bijna 183.000 in wijken met weinig vegetatie (minder dan 30% vegetatiebedekking).
Waarom de toegankelijke groene ruimten in kaart brengen?
Iets meer dan de helft van het Brusselse grondgebied is door vegetatie bedekt. Die is divers van aard: parken, bossen, wouden, braakliggende terreinen, begroeide elementen in de openbare ruimte en langs wegen (gazons, bomen, bloemperken), velden, weiden, groendaken, particuliere tuinen of zelfs grote privédomeinen.
Hoewel ze allemaal belangrijk zijn voor de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). en de veerkracht van de regio, spelen alleen de voor het publiek toegankelijke groene ruimten een belangrijke sociale rol in termen van levenskwaliteit en volksgezondheid, met name als plaatsen om zich te ontspannen, te spelen en elkaar te ontmoeten. Deze rol is bijzonder belangrijk in een stad als Brussel, waar ongeveer 2/3 van de inwoners geen toegang heeft tot een privétuin (Dedicated, 2020).
Zowel in het eerste Natuurplan als in het Gewestelijk Plan inzake Duurzame OntwikkelingOntwikkelingswijze die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat dus om een demarche die ernaar streeft de continuïteit van de economische en sociale ontwikkeling in de tijd voort te zetten, met eerbied voor het leefmilieu en zonder de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor de menselijke activiteiten in gevaar te brengen. stelt de regering zich tot doel dat elke Brusselaar zou beschikken over een toegankelijke en aantrekkelijke groene ruimte van meer dan 1 hectare binnen een straal van 400 m rond zijn woning, of van minder dan 1 hectare binnen een straal van 200 m.
Meer in het algemeen is het gewestelijk beleid inzake groene ruimten erop gericht de stad groener te maken, met name in de meest dichtbevolkte en -bebouwde gebieden.
Fragment van de kaart met publieke groene ruimten op luchtfoto-achtergrond (mei 2022)
Bron: Geodata, Leefmilieu Brussel (2022), online beschikbaar

Door de voor het publiek toegankelijke groene ruimten in kaart te brengen, kan worden nagegaan in welke gebieden van het Brussels Gewest onvoldoende dergelijke ruimten beschikbaar zijn. De zones met een tekort geven de gebieden aan waar de ontwikkeling van groene ruimten en de vergroeningsdynamiek een prioriteit moeten zijn. De informatie over voor het publiek toegankelijke groene ruimten is bedoeld om een breed scala van doelgroepen en gebruikers te bereiken: de gewestelijke autoriteiten voor het beheer en de ontwikkeling van territoriale strategieën op grote schaal, de gemeenten voor de implementatie van meer lokale en gevarieerde strategieën, de burgers voor de kennis van hun grondgebied en hun levenskwaliteit, en zelfs voor de ontwikkeling van lokale projecten.
Sinds de oprichting van Leefmilieu Brussel werden verschillende kaarten van de toegankelijke groene ruimten opgesteld
Een eerste geogerefereerde inventaris (elektronische cartografie) van de Brusselse groene ruimten werd uitgevoerd in 1997 ter ondersteuning van de ontwikkeling van het programma van het Groene netwerk (IGEAT-ULB, Laboratorium voor Systemische Plantkunde en Fytosociologie van de ULB & COOPARCH, 1997). De gebruikte typologie maakte het echter niet mogelijk een verregaand onderscheid te maken tussen de voor het publiek toegankelijke groene ruimten.
In 2009 werd een nieuwe studie uitgevoerd om een geogerefereerde inventaris van de voor het publiek toegankelijke groene en recreatieve ruimten op te stellen (BRAT, 2009). Tot 2020 werd deze inventaris slechts gedeeltelijk bijgewerkt, voornamelijk voor de groene ruimten die door Leefmilieu Brussel worden beheerd.
In 2020 kreeg BRAT de opdracht om, in samenwerking met Nordend, de inventaris en de databank met geogerefereerde gegevens over de toegankelijke groene ruimten bij te werken, aan te vullen en te reorganiseren, zodat hij voldoet aan de behoeften van de verschillende gebruikers. De opdracht omvat ook de ontwikkeling van een reproduceerbare methode voor de regelmatige updates van de databank aan de hand van informatie die wordt verstrekt door de beheerders van de groene ruimten.
Welke groene ruimten zijn in kaart gebracht?
Het begrip 'voor het publiek toegankelijke groene ruimten' is niet eenduidig gedefinieerd en varieert naargelang van de nagestreefde doelstellingen en de context van het stedelijke beleid. Daarom was de eerste fase van het in 2020 gelanceerde project gewijd aan de definitie van de groene ruimten die in deze inventaris moeten worden opgenomen, de verschillende categorieën en de toe te passen criteria. Bij de ontwikkeling van dit kader is uitgegaan van wat elders is gedaan en van de resultaten van beschouwende workshops en uitwisselingen waaraan verschillende gemeentelijke en gewestelijke spelers die de databank zullen gebruiken, hebben deelgenomen.
Het was de bedoeling een zo breed mogelijke benadering te volgen, zodat alle voor het publiek toegankelijke ruimten die bijdragen tot de levenskwaliteit en het groene karakter van het Gewest, ongeacht hun omvang of aard, eronder vallen.
Als resultaat van dit proces werden de volgende criteria gebruikt om de in aanmerking genomen toegankelijke groene ruimten te definiëren:
- Beplanting: > 10% vegetatiebedekking
< 30% volle grond of andere natuurlijke begroeiing → publieke ruimten met groene elementen
Het gaat om pleinen, pleintjes, trottoirverbredingen ... Deze ruimten zijn in hoofdzaak verhard, maar bevatten beplantingen om hun 'groene' karakter te waarborgen. Ze bieden publieke functies en zorgen voor ademruimte, en hebben dus een belangrijke sociale en ecologische functie op wijkniveau.
> 30% volle grond of andere natuurlijke bedekking → groene ruimten

- Toegankelijkheid
- Feitelijk (niet noodzakelijkerwijs juridisch)
- Voor iedereen
- Gratis
- Zelfs als de toegankelijkheid beperkt is in de tijd (bv. 1 dag/maand open)
- Tijdelijk ingerichte ruimten worden in aanmerking genomen

- Verblijfs- en/of vrijetijdsfuncties: de ruimte moet ontworpen zijn om te vertoeven en om het publiek te ontvangen (banken, speeltuigen, paden enz.)

- Grootte: geen minimumgrootte
Naast de 'als oppervlakte afgebakende' ruimten zijn ook paden die geen deel uitmaken van een publieke groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. in de inventaris opgenomen, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan: vrije toegang voor het publiek, wandelfunctie, groene omgeving (openbaar of privé), verboden voor voertuigen (behalve voor technische diensten) en geen wegverkeer.

Kortom, de criteria die in aanmerking worden genomen om een ruimte op te nemen in de inventaris van groene ruimten en publieke ruimten met groene elementen zijn:
- Feitelijke en gratis toegang (zelfs indien tijdelijke ruimte of met openingsuren)
- > 10% bedekt met vegetatie
- Ruimte die is ingericht voor het verblijf en het onthaal van het publiek (banken, speeltuigen, paden enz.)
De categorieën en subcategorieën die worden gebruikt om de verschillende ruimten te definiëren zijn:
- Publieke ruimten met groene elementen (< 30% volle grond of ander natuurlijk oppervlak)
- Groene ruimten (> 30% volle grond of ander kenmerkend natuurlijk oppervlak)
- Parken en pleinen (in de ruime betekenis van het woord)
- Bossen en wouden
- Begraafplaatsen
- Groene ruimten langs de rijbaan (bermen, rotondes enz.)
- Vijvers en oevers in stedelijk milieu (met uitzondering van parken en bossen)
- Niet ingerichte groene ruimten (braakliggende terreinen, niet ingerichte gazons)
- Potentiële groene ruimten
- Projecten voor groene ruimten (niet exhaustief)
- Paden in een groene omgeving
Deze afbakening van het begrip groene ruimten maakt het mogelijk vele kleine ruimten op te nemen die een belangrijke rol spelen op wijkniveau (squares, pleintjes, 'pocket parks' enz.) als plaatsen voor sociale interacties, ontmoetingen of spelen. Ruimten die te veel verhard zijn, worden uitgesloten (ruimten die als groene ruimten zijn opgenomen, moeten meer dan 30% volle grond of een andere natuurlijke bedekking hebben).
Bij gebrek aan andere bronnen wordt de aard van de bodembedekking (aanwezigheid van volle grond of andere natuurlijke bedekking versus kunstmatige bedekking) geschat op basis van luchtfoto’s of Google Streetview, rekening houdend met hun respectieve oppervlakte in verhouding tot de totale oppervlakte van de ruimte.
Verschillende velden in de databank verschaffen heel wat aanvullende informatie (o.a. oppervlakte, % begroeiing, categorie, openingsvoorwaarden, eigenaar, beheerder enz.). Voor planningsdoeleinden werd een veld genaamd 'Potentieel' opgenomen om gebieden in de inventaris op te nemen die niet in de definitie zijn opgenomen, maar die potentieel bieden voor de creatie van een nieuwe groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen., of gebieden die er wel in zijn opgenomen, maar die aanzienlijk potentieel hebben voor een verbetering van hun ontwerp.

Illustratiebronnen: BRAT & Nordend, 2021
Elke groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. of publieke ruimte met groene elementen is nauwkeurig afgebakend op basis van kaarten met daarop de wegen, gebouwen, kadastrale percelen, en op basis van luchtfoto’s. Lokale wegen binnen de geselecteerde ruimten zijn opgenomen. Aangezien dit een databank met geogerefereerde gegevens is, kan deze informatie worden gekruist met andere gegevenslagen (bv. hydrografisch net, speeltuinen, bestemming in het Gewestelijk Bodembestemmingsplan (GBP) enz.).
De definitie van groene ruimten die voor de kaart van 2021 werd gebruikt, is gebaseerd op die van 2008 om een te grote breuk te voorkomen. Met het oog op een bredere acceptatie van het concept, met name wegens de veranderde praktijken en behoeftes (ontwikkeling van 'pocket parks', tijdelijke ruimten enz.), zijn er niettemin verschillen met 2008. De constructie van de databank maakt het echter mogelijk bepaalde gegevens van beide inventarissen te vergelijken.
Hoe werd de informatie verzameld?
In een eerste fase werden de in de inventaris van 1998 in kaart gebrachte groene ruimten onderzocht in het licht van de in 2021 gebruikte definities. Deze analyse werd aangevuld met verschillende informatiebronnen: luchtfoto’s (2019), exploitatie van andere gewestelijke databanken (bomen op de weg, GBP, STAPAS-kaart van wegen voor niet-gemotoriseerd verkeer enz.), gegevens verstrekt door de gemeenten en Leefmilieu Brussel, inachtneming van stedenbouwkundige projecten enz. Complexe gevallen werden tijdens technische vergaderingen besproken.
De tweede fase van de studie, die in 2022 van start is gegaan, omvat de validatie van de databank met de beheerders en de ontwikkeling van een methode voor regelmatige updates door Leefmilieu Brussel op basis van gegevens die de beheerders via een digitale interface kunnen verstrekken (zie interactief formulier bij de geodata-kaart). De hieronder gepresenteerde gegevens kunnen dus veranderen.
De voor het publiek toegankelijke groene ruimten en publieke ruimten met groene elementen beslaan 3.204 ha of 19,7% van het gewestelijke grondgebied
Volgens de gegevens die tijdens de eerste fase van bovengenoemde studie zijn verzameld (en die, ter herinnering, geconsolideerd moeten worden), bestrijken de voor het publiek toegankelijke groene ruimten en publieke ruimten met groene elementen in de inventaris 3.204 ha, of 19,7% van het gewestelijke grondgebied.
Dit gebied komt overeen met ruwweg 38% van de vegetatiebedekking (inclusief het bladerdak). Met andere woorden, iets minder dan twee derde van de vegetatiebedekking stemt overeen met niet voor het publiek toegankelijke groene ruimten (privétuinen of -domeinen, bepaalde ruimten langs wegen, spoorwegtaluds, wooncomplexen, campussen enz.).
Bijna 58% van de toegankelijke groene ruimten en ruimten met groene elementen bestaat uit bossen en het Zoniënwoud. Parken en pleinen vertegenwoordigen 34%. De overige ruimten zijn begraafplaatsen (4,8%), niet-ingerichte ruimten (1,5%), ruimten langs de rijbaan (1,3%), publieke ruimten met groene elementen (0,6%) en vijvers en oevers buiten parken en bossen (0,5%).
Oppervlakte van voor het publiek toegankelijke groene ruimten en publieke ruimten met groene elementen per categorie (in hectare, 2020)
Bron: Afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2022

De kaart van gebieden met een gebrek aan toegankelijke groene ruimten
Deze kaart geeft een overzicht van de toegankelijke groene ruimten in het Brussels Gewest en duidt aan in welke gebieden van het Gewest er een gebrek is aan die ruimten.
De groene ruimten die voor de opstelling van deze kaart en de analyse van de gegevens in aanmerking zijn genomen, zijn de wettelijk toegankelijke ruimten met een vegetatiebedekking van meer dan 50% die zijn ingericht voor het onthaal van het publiek. De zones met tekorten werden vastgesteld op basis van de toegankelijkheidsdoelstellingen voor groene ruimten die in het Natuurplan en het GPDO zijn gedefinieerd; het gaat om alle gebieden die op meer dan 200 m van een groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. van minder dan 1 hectare of op meer dan 400 m van een groene ruimte van meer dan 1 hectare liggen. De in aanmerking genomen afstanden komen overeen met de werkelijke trajecten (niet in vogelvlucht) naar de ingangen (specifiek of gespreid) van de groene ruimten.
De keuze van de in aanmerking genomen groene ruimten is gebaseerd op de wens om de gegevens van de inventaris van 2009 te kunnen vergelijken met die van de huidige inventaris. Voor de analyse werden de ingangen van de groene ruimten beschouwd als de kruisingen tussen de wegen en de grenzen van de groene ruimten.
Voor het publiek toegankelijke groene ruimten, gebieden met een tekort en aantal bewoners met een tekort aan toegang tot groene ruimten per wijk
Bron: Afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2022

Deze gebieden met tekorten geven aan op welke plaatsen de inrichting van groene ruimten en de dynamiek voor vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren. als een prioriteit moeten worden beschouwd. Andere criteria zijn de bewonersaantallen en het percentage vegetatiebedekking in de betrokken gebieden.
Afhankelijk van het project en de doelstellingen ervan kunnen gemakkelijk andere kaarten worden gemaakt op basis van andere criteria (bv. omvang van de groene ruimten, loopafstanden, mate van begroeiing enz.) en kruisingen van gegevenslagen (bv. % jongeren onder de 18 jaar per wijk, gemiddeld inkomen enz.).
26% van de Brusselaars beschikt niet over een groene ruimte in de buurt
In 2020 heeft 74% van de Brusselaars een groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. in de buurt van zijn woning (berekend volgens de bovenstaande methodologie; de gegevens over de groene ruimten hebben betrekking op 2020, de bevolkingsgegevens op 2021). Deze groene ruimten kunnen van uiteenlopende aard en kwaliteit zijn en niet allemaal dezelfde functies vervullen (zo kan een begraafplaats met overvloedige vegetatie geschikt zijn om er te wandelen, maar niet om er met kinderen te spelen).
In 2020 is gemiddeld 24,7 m² toegankelijke groene ruimte beschikbaar per inwoner van Brussel, met opnieuw sterke verschillen tussen de wijken en gemeenten.
Aantal inwoners dat in een gebied met een tekort aan groene ruimten woont per gemeente (2020)
Bron: Afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2022

Schaarbeek, Brussel-Stad, Molenbeek, Elsene en Ukkel zijn de gemeenten met het hoogste absolute aantal burgers die in een gebied met een tekort aan groen wonen. Wat het percentage van de bevolking betreft, zijn de gemeenten met de grootste achterstand, in volgorde, Ukkel, Elsene, Oudergem, Sint-Gillis, Schaarbeek en Molenbeek.
8 gemeenten hebben minder dan 10 m² publieke groene ruimten per inwoner
Het aanbod van groene ruimten kan ook worden beoordeeld aan de hand van de beschikbare oppervlakte per inwoner. Deze indicator biedt een weergave van de recreatiedruk op een groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen., die kan leiden tot beschadigingen (bv. overmatig vertrappen van gazons) of gebruiksconflicten. Het 'herbronningseffect' van het contact met de natuur is ook minder sterk in een druk bezochte groene ruimte.
Oppervlakte van toegankelijke groene ruimten en vegetatiebedekking per inwoner en per gemeente (2020)
Bron: Afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2022

De in de literatuur beschikbare normen voor de beschikbaarheid van toegankelijke groene ruimten per bewoner lopen sterk uiteen. De stad Parijs (departement Parijs en drie aangrenzende departementen) heeft via een ministeriële rondzendbrief uit 1973 de hoeveelheid groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. vastgesteld op 10 m²/inwoner in de centrale zone en 25 m²/inwoner in de peri-urbane zone (Institut d'aménagement et d'urbanisme d'Ile de France, 2009). 8 Brusselse gemeenten hebben minder dan 10 m² publieke groene ruimte per inwoner, namelijk Sint-Gillis (1,6 inwoners per m² beschikbare groene ruimte), Etterbeek, Sint-Joost, Schaarbeek, Elsene, Molenbeek, Koekelberg en Vorst. Met respectievelijk 11 en 12 m² per inwoner zitten ook de gemeenten Sint-Lambrechts-Woluwe en Anderlecht dicht bij de drempel van 10 m².
De randgemeenten Watermaal-Bosvoorde, Oudergem, Ukkel en Sint-Pieters-Woluwe beschikken, met name door de aanwezigheid van het Zoniënwoud, over meer dan 25 m² publieke groene ruimten per inwoner. Toch woont een groot deel van de inwoners van Ukkel en Oudergem in wijken met onvoldoende publieke groene ruimten (zie kaart en tabel).
De onderstaande indicator vergelijkt de hoeveelheid toegankelijke groene ruimte in het betrokken gebied.
Toegankelijke groene ruimten en vegetatiebedekking: aandeel in de oppervlakten van de gemeenten (2020)
Bron: Afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2022

Voor meer informatie: tabel met kwantitatieve gegevens over toegankelijke groene ruimten en het vegetatiebedekking per gemeente
Aantal inwoners dat in een gebied met een tekort aan toegankelijke groene ruimten woont/inwoners per gemeente (2020)
Bron: Afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2022

15% van de Brusselaars heeft geen groene ruimte in de buurt en woont in een wijk met weinig begroeiing (< 30%)
Vanuit een stedenbouwkundig oogpunt is de analyse van het kwantitatieve aanbod van groene ruimten relevanter op wijkniveau. Gegevens over de vegetatiegraad, de toegankelijke groene ruimten en de bevolking zijn beschikbaar voor alle 145 Brusselse wijken (zie de definitie van het BISA-Wijkmonitoring).
Uit een analyse van de gegevens op een fijnere ruimtelijke schaal blijkt dat 16.101 Brusselaars wonen in een wijk met een vegetatiebedekking van 10% of minder, waar een gebrek is aan openbaar groen. Dit cijfer bedraagt 182.804 inwoners als we kijken naar de wijken waar de begroeiingsgraad minder dan 30% bedraagt.
Aantal inwoners in gebieden met een tekort aan groen volgens de vegetatiebedekking in hun wijk (2020)
Bron: Afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2022

Aan de hand van deze gegevens kunnen bijvoorbeeld ook de 10 Brusselse wijken worden geïdentificeerd waar het aantal inwoners dat geen bevredigende toegang heeft tot een plaatselijke groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. (volgens de hierboven uiteengezette criteria) het grootst is. Het gaat om Oud-Molenbeek, de Brabantwijk, de Waversesteenweg - Sint-Juliaan, Kuregem Bara, de Haachtsesteenweg, Woeste, Dailly, Kastelein, Laag Vorst en Globe. Sommige van deze wijken hebben zeer weinig vegetatie (Oud-Molenbeek, Brabantwijk, Kuregem Bara enz.).
Naast deze zuiver kwantitatieve benadering moet bij het onderzoek van het aanbod voor diagnostische doeleinden ook rekening worden gehouden met de kwalitatieve aspecten van de groene ruimten.
Wat valt er te zeggen over de evolutie van het aanbod van toegankelijke groene ruimten sinds 2009?
De vergelijking van de twee inventarissen levert problemen op door de evolutie van de definitie van de in aanmerking genomen groene ruimten en wegens een herziening van de cartografische contouren van de groene ruimten (grotere nauwkeurigheid in 2020, wat heeft geleid tot een verlies van 23 ha). De geïmplementeerde middelen maakten het ook mogelijk om in 2020 een grondigere inventaris op te stellen. Hoewel de globale cijfers van deze twee inventarissen niet met elkaar kunnen worden vergeleken, kunnen aan de hand van een meer gedetailleerde analyse van de resultaten in de databank toch bepaalde schattingen worden gemaakt.
De hieronder gepresenteerde gegevens hebben betrekking op de feitelijk (en dus niet noodzakelijk wettelijk) toegankelijke groene ruimten.
Sinds 2009 zijn er 90 groene ruimten (> 30% doorlaatbaarheid) of publieke ruimten met groene elementen (tussen 10 en 30% doorlaatbaarheid) aangelegd. Dit cijfer omvat 'echte creaties', d.w.z. de aanleg, vanuit het niets, van groene ruimten of publieke ruimten met groene elementen op een plaats waar er voordien geen waren, maar ook lichte ingrepen waardoor de begunstigde ruimten in de bijgewerkte inventaris konden worden opgenomen (bv. een berm of trottoirverbreding waar sinds 2008 een bankje is toegevoegd).
De 'echte creaties', 49 in totaal, beslaan een oppervlakte van 26 ha. De 41 lichte ontwikkelingen vertegenwoordigen 3 ha.
Verdeling, per type, van de groene ruimten of de publieke ruimten met groene elementen die tussen 2009 en 2020 zijn aangelegd (in oppervlakte)
Bron: Afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2022

Tussen 2009 en 2020 werden 38 parken en pleinen aangelegd (inclusief lichte ingrepen). In termen van oppervlakte heeft bijna de helft van de 'echte creaties' van groene ruimten of publieke ruimten met groene elementen betrekking op het grondgebied van Brussel-Stad (12,5 ha, waarvan 11 ha overeenstemt met het Groene Lint en het Pannenhuispark). Ook in de gemeenten Molenbeek (o.a. het park van L28 en de Ninoofsepoort) en Anderlecht (o.a. Paepsemlaan - Industrielaan) werden respectievelijk bijna 5 ha en 3 ha groene ruimten of publieke ruimten met groene elementen aangelegd.
In deze periode zijn echter ook groene ruimten verdwenen als gevolg van bouwprojecten. Het gaat om 22 groene ruimten of publieke ruimten met groene elementen met een totale oppervlakte van 7,9 ha.
De 'netto toename' van het aanbod van toegankelijke groene ruimten of publieke ruimten met groene elementen (overeenkomend met de 'echte creaties') bedroeg dus ongeveer 18 ha (of ongeveer 36 voetbalvelden).
Rekening houdend met het feit dat de Brusselse bevolking tussen 2009 en 2020 met 149.723 inwoners is gegroeid (Statbel, 2022), komt deze netto toename overeen met 1,2 m² per nieuwe inwoner.
De conclusie is dat, hoewel de oppervlakte aan groene ruimten en publieke ruimten met groene elementen tussen de twee inventarissen is toegenomen, dit aanbod in verhouding tot het aantal inwoners in dezelfde periode op gewestelijke schaal is afgenomen als gevolg van de sterke demografische groei.
Om te downloaden
Factsheets
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Groene ruimten beheerd door Leefmilieu Brussel (2021)
- Focus : Sport en groene ruimten in Brussel (2021)
- Focus : Vegetatiebedekking in het Brussels Gewest 2020 (2022)
- Focus: De Biologische waarderingskaart van het Brussels Gewest (2022 )
- Focus : Het groene netwerk (2015)
- Focus : Het speelnetwerk (2016)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Kaart «Vegetatie 2020 - Vegetatiebedekking in september 2020 »
- Kaart « Publiek toegankelijke groene ruimten (2022) »
- Kaart « Beoordeling van het aanbod in groene ruimten (2001) »
- Kaart « Groene wandeling »
- Kaart « Publiek toegankelijke groene ruimten en recreatiegebieden (2009)"
- Kaart « Gebieden met een tekort aan publiek toegankelijk groen (2022) »
Studies en rapporten
- BRAT & NORDEND 2021. « Mise à jour et réorganisation de la base de données Postgis des espaces verts accessibles au public», eindrapport, studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 58 p. (enkel beschikbaar in het Frans)
- BRAT 2009. « Inventaire des espaces verts et espaces récréatifs accessibles au public en Région de Bruxelles-Capitale », verslag in opdracht van Leefmilieu Brussel, 72 p. (enkel beschikbaar in het Frans)
- BRAT & RUIMTECEL 2009. « Etude pour un redéploiement des aires ludiques et sportives en Région de Bruxelles-Capitale », verslag in opdracht van Leefmilieu Brussel, 51 p. (enkel beschikbaar in het Frans)
- BRAT & PEPS 2017. « Développement d'une stratégie globale de redéploiement du sport dans les espaces verts en Région de Bruxelles Capitale », verslag in opdracht van Leefmilieu Brussel (enkel beschikbaar in het Frans)
- BRAT & PEPS 2017. « Développement d’une stratégie globale de redéploiement du sport dans les espaces verts bruxellois - Synthèse des recommandations de l’étude », verslag in opdracht van Leefmilieu Brussel (enkel beschikbaar in het Frans)
- INSTITUT D’AMÉNAGEMENT ET D’URBANISME D’ILE DE FRANCE 2009. « La desserte en espaces verts » (enkel beschikbaar in het Frans)
Plannen en programma’s
Semi-natuurlijke sites en beschermde groene ruimten
Indicator - Actualisering : februari 2021
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt 16 natuurreservaten en 2 bosreservaten die een totaal van bijna 291 ha of 1,8 % van het regionale gebied bestrijken. De speciale beschermingszones die in het kader van het Europees netwerk Natura 2000 in het leven zijn geroepen beslaan in totaal 2329 ha of 14,3 % van het grondgebied; zij bevatten de meeste natuur- en bosreservaten. Zodoende profiteert 14,5 % van het grondgebied van een actieve beschermingsstatus, dit wil zeggen dat instandhoudsdoelstellingen moeten worden gedefinieerd en uitgevoerd via een actief beheer op basis van beheerplannen.
De menselijke druk op het leefmilieu - en in het bijzonder op de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). - noopt de overheid tot het nemen van beschermende maatregelen in een aantal gebieden.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestaan verschillende min of meer bindende beschermingsstatuten in termen van natuurbehoud; soms zijn meerdere statuten van toepassing op eenzelfde gebied. Hierbij maakt het Gewestelijk natuurplan 2016-2020 een onderscheid tussen de begrippen actieve en passieve bescherming van de natuur.
Natuur- en bosreservaten en Natura 2000-gebieden, groene ruimten met een actieve beschermingsstatus, dekken 14,5 % van het regionale grondgebied
De gebieden die een actieve bescherming genieten zijn deze waarvoor een actief beheer, meestal via beheerplannen, moet worden uitgevoerd om de vooraf bepaalde beschermingsdoelstellingen te behalen. Deze bescherming is van toepassing op gebieden met een hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz., die een strikte bescherming nodig hebben.
2 nieuwe natuurreservaten gecreëerd in 2019
Natuurreservaten en bosreservaten zijn gebieden die beschermd worden omwille van hun opmerkelijke of uitzonderlijke biologische waarde en die aan de strengste beschermingsmaatregelen worden onderworpen.
Ze kunnen ofwel integraal ofwel gericht zijn, naargelang de natuurfenomenen er volgens hun eigen dynamiek kunnen plaatsgrijpen of men een geschikt beheer toepast om de natuurlijke habitats en soorten waarvoor het gebied als reservaat is aangeduid, in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen of, in het geval van een bosreservaatHet bosreservaat is een bos of een deel hiervan dat wordt beschermd met het doel kenmerkende of merkwaardige uitzichten of opstanden van inheemse houtsoorten in stand te houden en er de gaafheid van de bodem en van het milieu te vrijwaren., om er de inheemse boombestanden of kenmerkende of opmerkelijke faciës in stand te houden.
Onderstaande figuren geven de evolutie weer van het aantal reservaten en hun totaaloppervlakte sinds het ontstaan van het Brussels Gewest.
Evolutie van het aantal natuur- en bosreservaten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Bron : Departement Biodiversiteit, Leefmilieu Brussel 2021

Evolutie van de oppervlakte van de natuur-en bosreservaten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Bron : Departement BiodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., Leefmilieu Brussel 2021

In 2019 werden twee nieuwe kleine reservaten, gelegen in de gemeente Anderlecht, aangewezen : Koevijverdal en het Rietveld van Neerpede.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt momenteel 16 natuurreservaten en 2 bosreservaten met een oppervlakte van respectievelijk 128 ha en 159 ha. Globaal genomen bedekken deze reservaten 1,8% van het grondgebied van Brussel.
In juli 2017 werd het integraal bosreservaatHet bosreservaat is een bos of een deel hiervan dat wordt beschermd met het doel kenmerkende of merkwaardige uitzichten of opstanden van inheemse houtsoorten in stand te houden en er de gaafheid van de bodem en van het milieu te vrijwaren. Grippensdelle opgenomen op de Werelderfgoedlijst van Unesco, samen met 3 andere integrale bosreservaten van het Zoniënwoud in het Vlaams en het Waals Gewest. Deze delen van het Zoniënwoud, die samen een oppervlakte van 270 ha beslaan, zijn erkend als componenten van een reeks van 78 opmerkelijke beukenbossen in 12 Europese landen, die allemaal streng worden beschermd.
Meer informatie over deze reservaten vindt u in de factsheet over semi-natuurlijke ruimten en groene ruimten die een beschermingsstatuut genieten.
Het Brusselse Nature 2000-netwerk is in 2019 met 13 ha uitgebreid
Het Natura 2000-netwerk is een Europees netwerk van natuurgebieden of half-natuurgebieden die een speciaal beschermingsstatuut genieten door de habitats of soorten die er aanwezig zijn. Het is samengesteld uit gebieden die de Europese lidstaten hebben aangeduid in toepassing van twee Europese richtlijnen, respectievelijk inzake het behoud van de vogelstand of de zogenaamde “Vogelrichtlijn” (richtlijn 2009/147/EG) en de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, de zogenaamde “Habitatrichtlijn” (richtlijn 92/43/EG). Deze laatste beoogt zowel het behoud van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten als de instandhouding van wilde dier- en plantensoorten die ermee verbonden zijn. Bijlage I van bovengenoemde richtlijn omvat een lijst met natuurlijke of halfnatuurlijke habitats die belangrijk worden geacht voor de gemeenschap (d.w.z., samengevat, zeldzame en/of typische of opmerkelijke habitats op Europese schaal); Bijlage II bevat de lijst van fauna en flora van communautair belang.
Niettegenstaande sommige gebieden interessant zijn voor tal van vogelsoorten, heeft het Gewest geen “speciale beschermingszones” (SBZ) op grond van de “Vogelrichtlijn”. Daarentegen telt het gewestelijk grondgebied, ondanks zijn stedelijk karakter, 10 soorten habitats die vermeld worden in Bijlage I van de “Habitatrichtlijn” (voornamelijk boshabitats met als belangrijkste het zuurminnende beukenbos) en 10 soorten fauna in Bijlage II (6 soorten vleermuizen, 1 insect, 1 vissoort, 1 amfibie en 1 klein weekdier).
De aanwezigheid van die natuurlijke habitats en soorten heeft het mogelijk gemaakt om een lijst met gebieden op te stellen waarin deze werden aangetroffen en om deze gebieden vervolgens als “speciale beschermingszones” (SBZ) voor te leggen aan de Europese Commissie, die ze in december 2004 heeft goedgekeurd. Gelet op de hoge verstedelijkingsgraad van het Gewest is hier geen sprake van een aaneensluitend, homogeen gebied, maar van drie gebieden die een mozaïek van 48 zones behelzen.
De aanwijzing van de Natura 2000-sites was het voorwerp van drie besluiten van de Brusselse Regering (goedgekeurd in 2015 en 2016), die onder meer de doelstellingen voor de bescherming van de sites bepalen, de voorgestelde beheermiddelen om ze te bereiken, en bijzondere verbodsbepalingen die op en buiten de sites van kracht zijn om hun bescherming te verzekeren. In 2019 is SBZ II uitgebreid met 13 hectare extra (site van het voormalige Pasteurinstituut) op het plateau van Engeland.
Leefmilieu Brussel werkt momenteel ontwerpen van beheerplannen uit voor alle Natura 2000-gebieden in het Brussels Gewest, in overleg met de eventuele andere eigenaren en gebruikers dan het Gewest. De plannen zullen het voorwerp vormen van een openbaar onderzoek.
Tot dusver is alleen het beheerplan voor het Natura 2000-station dat overeenkomt met het Zoniënwoud aangenomen (via de goedkeuring van het beheerplan Zoniënwoud in 2019). In oppervlakte komt dit oveereen met meer dan 70 % van de Natura 2000 gebieden in het Brussels Gewest.
De 3 SBZ beslaan een totale oppervlakte van 2329 hectare (14,3% van het Brusselse grondgebied) :
- SBZ I : het Zoniënwoud met bosrand en aanpalende bosgebieden en de Woluwevallei (2066 ha waarvan 1690 habitats van communautair belang);
- SBZ II : de bosgebieden en open ruimten ten zuiden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - complex Verrewinkel – Kinsendael (147 ha waarvan 81 ha habitats van communautair belang) ;
- SBZ III : de bosgebieden en vochtige gebieden van de Molenbeekvallei in het noordwesten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (116 ha waarvan 81 ha habitats van communautair belang.
Met een oppervlakte van 1659 ha vertegenwoordigt het Brussels deel van het Zoniënwoud het leeuwendeel van het Natura 2000-netwerk. Leefmilieu Brussel beheert iets minder dan 90% van de oppervlakte van alle regionale Natura 2000-gebieden.
Gemiddeld 18% van het landoppervlak van de EU-27 geniet de status van Natura 2000-bescherming
In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, die in 2020 is goedgekeurd, is als streefcijfer vastgesteld dat ten minste 30% van het land en 30% van het zeegebied Natura 2000-gebieden moeten zijn (Habitat- en Vogelrichtlijn). In 2019 bedroeg dit aandeel op Europees niveau bijna 18% voor de ecosystemen op het land en 10% voor de ecosystemen op zee. Op Belgisch niveau geniet 13% van het grondgebied de Natura 2000-status. In de buurlanden bedraagt dit percentage in Frankrijk eveneens 13%, in Nederland en Duitsland 15% en 27% in het Groothertogdom Luxemburg.
Beschermde weilanden en rietvelden vanwege hun belang voor het gewestelijk natuurerfgoed
De Natuurordonnantie introduceert het beginsel “natuurlijke habitats van gewestelijk belang” (HGB), die gedefinieerd worden als “natuurlijke habitats op het gewestelijk grondgebied voor de instandhouding waarvan het Gewest een bijzondere verantwoordelijkheid draagt vanwege hun belang voor het gewestelijk natuurerfgoed en/of vanwege hun ongunstige staat van instandhouding”. Deze HGB's kunnen zowel in de Natura 2000-gebieden als daarbuiten gelegen zijn, waar ze grotendeels deel uitmaken van open habitats. De HGB's die in Natura 2000-gebieden of natuurreservaten gelegen zijn, zijn gebonden aan instandhoudingsdoelstellingen en bijhorende beheersmaatregelen.
Op het niveau van de 3 Natura 2000-sites zijn 6 types HGB's op een oppervlakte van ongeveer 93 ha afgebakend. Het betreft voornamelijk grasland met bepaalde planten (bijzondere grassen, gewone dotterbloem, zilverschoon…) en rietland.
Andere groene ruimten die genieten van een passieve beschermingsstatus om groene en agrarische gebieden in de stadsstructuur te behouden, om het Brusselse erfgoed of watervoorraden te beschermen
Het passieve beschermingsstatuut houdt geen verplichting in van een actief beheer met het oog op het behoud van de biologische waarde van het betreffende gebied. Het betreft groene ruimten die beschermd worden via de regelgeving inzake ruimtelijke ordening, bescherming van het erfgoed en bescherming van de watervoorraden.
Het gewestelijk bestemmingsplan bepaalt bijna 4000 ha groene ruimten en agrarische gebieden, hetzij 24,5 % van het regionale grondgebiedl
Planningsinstrumenten spelen een cruciale rol bij de instandhouding van groengebieden in de stad. Het gewestelijk bestemmingsplan (GBP) en het bijbehorende bestemmingsplan verdelen het grondgebied in zones met verschillende bestemmingen, waarvan 8 verband houden met groene ruimten of agrarische gebieden.

Het GBP stelt ook erfdienstbaarheidszones vast rond de bossen en wouden (behalve als er een bijzonder bestemmingsplan aanwezig was vóór de goedkeuring van het GBP in 2001). Die zones zijn non aedificandi zones met een diepte van 60 meter (30 m onder bijzondere voorwaarden) vanaf de grens van de bosgebieden.
De voorschriften van het GBP die van toepassing zijn op groene ruimten geven enkel een beschermingsstatuut aan gebieden die van ecologisch belang zijn: sommige handelingen en werken zijn er verboden, maar er worden geen verplichtingen opgelegd voor het behoud van de biologische waarde van de site. Wat de bestemmingen “groengebied”, “groengebied met hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz.” “bosgebied” en “parkgebied” betreft, wordt evenwel, in verschillende mate, rekening gehouden met de ecologische aspecten van het betreffende gebied. De strengste maatregelen voor de bescherming van de natuur gelden voor de “groengebieden met hoge biologische waarde” bestemd voor het behoud of herstel van de natuurlijke habitats van zeldzame dier- en plantensoorten of habitats die een belangrijke biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). vertonen. In deze zones worden enkel handelingen en werken toegelaten die noodzakelijk zijn voor de bescherming van het natuurlijk milieu of van de soorten die er verblijven of voor de verwezenlijking van het groene netwerk. Op wettelijk vlak garandeert dit statuut evenwel geenszins een goed beheer van het gebied.
Half-natuurlijke gebieden, historische parken, tuinen, bossen of zelfs opmerkelijke bomen: 298 sites met een oppervlakte van 2765 hectare zijn beschermd vanwege hun “groen erfgoed”-waarde
De notie “erfgoed” is van toepassing op architecturaal erfgoed en archeologische sites, maar ook op “levend erfgoed” waaronder opmerkelijke gebieden en bomen.
In januari 2020, genoten 140 gebieden met een oppervlakte van 2672 ha het statuut van beschermd gebied, wat onder andere inhoudt dat ze niet mogen worden afgebroken. Deze gebieden behelzen parken (Park van Brussel, Terkamerenbos, ...), tuinen en omgeving van gebouwen, opmerkelijke bomen (5) en half-natuurlijke niet bebouwde of gedeeltelijk bebouwde gebieden (Zoniënwoud, Wilderbos, Vogelzang …). Hoewel dit statuut een erg efficiënte bescherming van de erfgoedwaarde van de site verzekert, verhindert de vrij starre aard ervan soms een beheer dat aangepast is aan de instandhouding of de verbetering van de biodiversiteit. Daarnaast stonden 158 sites (waaronder 119 opmerkelijke bomen) die een totale oppervlakte van 93 ha beslaan, op de bewaarlijst (statuut met iets minder strenge voorwaarden dan deze die van toepassing zijn op beschermde gebieden, zie factsheet “semi-natuurlijke ruimten en groene ruimten die een beschermingsstatuut genieten”). Het Zoniënwoud telt ook twee archeologische sites die in 2002 werden geklasseerd (neolithisch versterkt kamp en grafheuvels). Drie tuinwijken - waaronder Le Logis en Le Floréal die zeer groen zijn en een interessante biologische kwaliteit hebben - zijn ook bechermd als geheel.
Een beschermingszone van 770 ha ter bescherming van het distributiewater van het Terkamerenbos et het Zoniënwoud
Sommige gebieden, waaronder groene ruimten maar ook verstedelijkte gebieden genieten een beschermde status die er in de eerste plaats op gericht is om het oppervlaktewaterEr wordt gewoonlijk een onderscheid gemaakt tussen zeewater en binnenwater, wat op zijn beurt in oppervlaktewater en grondwater wordt onderverdeeld. Het oppervlaktewater wijst op het water dat op de oppervlakte van de aarde afvloeit of stagneert en bevat het water van de meren, rivieren en waterpartijen (vijver, kunstmatige bekkens, poelen, ...)., het grondwater en de habitats en soorten die direct afhankelijk zijn van water, te beschermen. Door de activiteiten die in deze gebieden toegestaan zijn, te regelen, worden ook de natuurlijke milieus die in deze gebieden gelegen zijn enigszins beschermd.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt 4 types beschermingszones van waterbronnen, waarvan één zone die verband houdt met de bescherming van de grondwaterwinningen voor de openbare watervoorziening. Dit beschermingsgebied beslaat een totale oppervlakte van ongeveer 770 ha en is gelegen ter hoogte van het Ter Kamerenbos en het Zoniënwoud (onder de Lotharingendreef). Op de overige gebieden zijn verplichtingen en voorwaarden van toepassing die verband houden met afvalwaterzuiveringAfvalwaterzuivering is het in die mate zuiveren van afvalwater van organische en chemische afvalstoffen dat het biologische leven in rivieren, meren en zeeën geen hinder ondervindt van het lozen van dit gezuiverde afvalwater. (gebied dat het volledige Gewest omvat), de bescherming van water tegen de verontreiniging met nitraten uit agrarische bronnen zowel voor publieke als privé-beheerders (gebied dat ongeveer gelijkloopt met het beschermingsgebied rond de waterwinningszone) en, tot slot, gebieden waar pesticidegebruik verboden is (plaatsen en inrichtingen die door kwetsbare groepen worden bezocht, beschermingsgebieden rond waterwinningszones, Natura 2000-gebieden en natuur- of bosreservaten).
Vier beschermingszones die bijna 543 ha beslaan, beogen de impact van het overvloedig gebruik van bepaalde gebieden in het Zoniënwoud te beperken
We wijzen ook op het bestaan van “speciale beschermingszones” (SBZ), een statuut dat gedefinieerd wordt in de ordonnantie van 30 maart 1995 betreffende het bezoeken van de bossen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit statuut, dat geen invloed heeft op het ecologisch beheer, beoogt de inrichting van bufferzones rond beschermde gebieden of de beperking van de impact van het overvloedige gebruik van bepaalde gebieden (kwetsbare zones - percelen voor herkolonisatie of aanplanting - en schuilplaatsen voor de fauna) via gebruiksbeperkingenMaatregelen opgelegd voor verontreinigde terreinen die toelaten om het aanvaardbaar risico van de verontreiniging te handhaven. De meest frequent voorkomende gebruiksbeperkingen zijn het plaatsen of het behouden van een betonlaag, het verbod op een moestuin, het verbod op de installatie van drinkwaterleidingen in de verontreinigde bodem, het verbod op het plaatsen van een kelder, het verbod op het onttrekken van grondwater of het verbod op het ontgraven van verontreinigde bodem. Deze beperkingen zijn niet noodzakelijk definitief en kunnen opgeheven worden indien de verontreiniging het voorwerp uitmaakt van een vrijwillige behandeling. (honden aan de leiband en toegang voor het publiek beperkt tot wegen en paden). In 2007 werden vier SBZ's met een totale oppervlakte van 587 ha bij besluit aangewezen. In 2016 werd deze oppervlakte verkleind tot een totaal van 543 ha, om rekening te houden met de uitbreiding van het integrale bosreservaatHet bosreservaat is een bos of een deel hiervan dat wordt beschermd met het doel kenmerkende of merkwaardige uitzichten of opstanden van inheemse houtsoorten in stand te houden en er de gaafheid van de bodem en van het milieu te vrijwaren. van Grippensdelle, dat de SBZ 4 gedeeltelijk overlapte.
Om te downloaden
Methodologische fiche
Tabellen met de gegevens
- Aantal natuur- en bosreservaten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.xls)
- Totale oppervlakten van natuur- en bosreservaten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.xls)
Factsheets
- 10. Natuurlijke habitats in de Brusselse groengebieden (.pdf)
- 18. Locaal staat van instandhouding voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.pdf)
- " n°20. Monitoring van de natuurlijke habitats in het Brussels Gewest (.pdf)
Thema "Grondgebruik en landschappen in Brussel"
- 13. Analyse van de onbebouwde oppervlakten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door interpretatie van satellietbeelden (.pdf)
- 14. Semi-natuurlijke ruimten en groene ruimten die genieten van een beschermingsstatuut (.pdf)
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus : Monitoring van de natuurlijke habitats in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (editie 2019-2020)
- Focus : Lokale staat van instandhouding van de soorten opgenomen in de "Habitatrichtlijn" en "Vogelrichtlijn" (editie 2015-2016)"
- Focus : Planning : goedgekeurde en ter goedkeuring voorgelegde milieuplannen
- Focus : Natuurlijke habitats in de Brusselse groengebieden (editie 2007-2010)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Rapport over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2012 (.pdf)
- Register van de beschermde gebieden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Bijlage 3 - Waterbeheersplan 2016-2021, 2014 (.pdf)
- Kaart "Natuurgebieden »
- Kaart "Natura 2000 habitats »
- Kaart « Brussels ecologisch netwerk »
- Kaart « Beschermde zones van het Zoniënwoud »
- Kaart « Fragmentatie van de groene ruimten»
- Kaart « Waarnemingen Natura 2000 doelsoorten »
- Kaart « Fragmentatie van open en gesloten milieus"opent een nieuw venster
- Kaart « Natuurlijke milieus op schaal van de Urbis-huizenblokken (2008)"opent een nieuw venster
Studies en rapporten
- IPBES 2018. "The IPBES regional assessment report on biodiversity and ecosystem services for Europe and Central Asia", 892 pages (enkel in het Engels) (.pdf).
- PRIGNON J.-C. 2015. « Des plans de gestion pour les sites archéologiques du camp fortifié néolithique de « Boitsfort-Etangs » et des Tumuli à Watermael-Boitsfort (BE) », in Notae Praehistoricae, 35/20154 : 77-93. (enkel in het Frans)
Plannen en programma‘s
- Gewestelijk Natuurplan 2016-2020 voor het Brussels Gewest, 2016 (.pdf)
- Biodiversiteit 2020 - Actualisering van de Belgische Nationale Strategie, 2013 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek I - Plaatsbeschrijving, 2019 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek II - Beheerdoelstellingen en -maatregelen, 2019 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek III - Beheerplannen voor de archeologische sites, natuurreservaten en bosreservaten, 2019 (.pdf)
De Biologische waarderingskaart van het Brussels Gewest
Focus - Actualisatie : juni 2022
De biologische waarderingskaart (BWK) is een instrument voor het toezicht op en de objectivering van de biologische waarde van de gebieden binnen het gewestelijke grondgebied. Ze toont dat de gebieden met een hoge en zeer hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz. 19% van het gewest bestrijken en grotendeels gelegen zijn buiten de eerste kroon (gegevens 2018-2019). Ze omvatten semi-natuurlijke gebieden (woud en bos, grasland, vochtige zones, enz.) maar ook braakliggende stedelijke gebieden en sommige grote parken.
Sinds 2012 voorziet de Brusselse wetgeving in het opstellen van een biologische waarderingskaart
De ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud bepaalt: "(Leefmilieu Brussel) maakt en actualiseert een biologische waarderingskaart van het grondgebied van het gewest, met inbegrip van een inventaris van gebieden van hoge biologische waarde die bescherming verdienen”. Ze stelt ook dat de Regering gebieden die "het beschermen waard" zijn, kan aanwijzen als natuurreservaatGebied dat om wetenschappelijke, esthetische of educatieve redenen wettelijk wordt beschermd met het doel een of meer kenmerken van het landschap in stand te houden. of bosreservaatHet bosreservaat is een bos of een deel hiervan dat wordt beschermd met het doel kenmerkende of merkwaardige uitzichten of opstanden van inheemse houtsoorten in stand te houden en er de gaafheid van de bodem en van het milieu te vrijwaren.. Hoewel de ordonnantie dit niet uitdrukkelijk vermeldt, belet niets de BWK om bij te dragen aan de toekenning in het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP) van een actieve bescherming in het kader van de bescherming van het natuurlijke erfgoed, of een passieve bescherming door middel van een statuut van groene zone of groene zone met hoge biologische waarde.
De biologische waarderingskaart (BWK) zelf is echter louter beschrijvend en indicatief, en verleent geen wettelijke bescherming aan de beoordeelde gebieden. Het begrip "hoge biologische waarde" in de BWK mag dus niet worden verward met het regelgevingsbegrip "groene zone van hoge biologische waarde" in het GBP (zie informatieblad "Semi-natuurlijke ruimten en groene ruimten die genieten van een beschermingsstatuut").
Verscheidene biologische waarderingskaarten van het Brusselse grondgebied sinds 1978
Nog voor de invoering van dit wettelijke kader waren al verscheiden inventarissen gemaakt van de biologische waarde van de gebieden die het Brusselse grondgebied vormen:
- 1978: BWK voor heel België (versie 1, schaal 1/25.000);
- 1996-1998: BWK voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn omgeving op basis van een samenwerking tussen het Instituut voor Natuurbehoud (Vlaamse Gewest) en Leefmilieu Brussel (update van versie 1 voor de bestudeerde perimeter op een schaal van 1/10.000);
- 2010: publicatie van versie 2 van het BWK van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (veldwerk 1998-2000, schaal 1/10.000).
Op deze kaarten worden de natuurlijke en semi-natuurlijke milieus afgebakend, met een karakterisering van de ecologische typologie van de bodembedekking en van de biologische waarde. De criteria die worden gebruikt om de biologische waarde van de gebieden te bepalen, zijn hoofdzakelijk gebaseerd op botanische aspecten die nauw verband houden met het faunapotentieel. Op basis van deze criteria werd aan elke karteringseenheid een waarde toegekend (biologisch zeer waardevol, biologisch waardevol, biologisch minder waardevol, combinatie van elementen met verschillende waarde, enz.).
De gegevens van de tweede versie van de kaart werden gebruikt om beschermde gebieden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest af te bakenen, zoals Natura 2000-gebieden. Deze tweede versie werd op verzoek van Leefmilieu Brussel geactualiseerd op basis van luchtfoto's uit 2018 en resulteerde in een derde versie die eind 2021 werd gepubliceerd. Ze bestaat uit twee delen, namelijk een bijwerking van de oorspronkelijke kaart (beperkt tot de biologisch interessantste gebieden die in de eerste edities gekend waren) en een analyse van de groeninfrastructuur op de schaal van elk stadsblok waaruit het grondgebied van het gewest is samengesteld.
Een actualisering van de BWK die een evaluatie van de evolutie van de biologische waarde van interessantste biotopen mogelijk maakt
Alleen de gebieden die bij de vorige inventarisatie (in verschillende mate) als biologisch interessant waren aangemerkt, werden geactualiseerd. Dit betreft ongeveer 25% van het Brusselse grondgebied en komt overeen met 1807 "polygonen" (gebieden die worden begrensd door een gesloten lijn, homogeen zijn in termen van biologische waarde en dus een karteringseenheid vormen). Mogelijke habitatveranderingen voor deze 1807 polygonen werden beoordeeld door luchtfoto's (orthofotoplannen) uit 1996 en 2018 met elkaar te vergelijken. Er werden bezoeken ter plaatse gebracht wanneer de interpretatie van de foto's geen betrouwbare beoordeling van de ontwikkeling van de habitats mogelijk maakte. Sommige van de in 1996 gedefinieerde polygonen werden verdeeld wanneer een aanzienlijk deel ervan was geëvolueerd.
Voorbeeld van een polygoon met ongewijzigde natuurlijke habitat en/of gebruik tussen 1996 en 2018
Bron: Biotope Environnement sa en Stratec 2020

De veranderingen in (natuurlijke) habitats en/of gebruiksvormen op het niveau van elke onderzochte polygoon werden als volgt gekarakteriseerd:
- volledige verstedelijking van de polygoon;
- ongewijzigde habitat en/of gebruik;
- ecologische successie (bv. populierenbos op weg naar regeneratieIn bosbouw, operatie waarbij een rijpe bebossing (of boompopulatie) op natuurlijke of kunstmatige wijze wordt vervangen. na kaalkap);
- ecologische successie met gevaar voor verlies van biologische kwaliteit: deze categorie is niet in de eindlaag opgenomen omdat in deze gevallen systematisch een veldbezoek is uitgevoerd om de ontwikkeling van de kwaliteit te beoordelen;
- gedeeltelijke wijziging van habitats of gebruik;
- significante wijziging van habitats of gebruik.
Aan elke polygoon van de BWK 1996 en de BWK 2018 is een waarde toegekend die overeenstemt met de biologische beoordeling.
Om er meer over te weten
De mogelijke waarden zijn ontleend aan de historisch gebruikte Nederlandstalige classificatie en zijn als volgt verdeeld:
- z: biologisch zeer waardevol
- w: biologisch waardevol
- m: biologisch minder waardevol
- wz: combinatie van de vorige categorieën
- mz: combinatie van de vorige categorieën
- mw: combinatie van de vorige bovenstaande categorieën
- mwz: combinatie van de vorige categorieën
De vergelijking van de aan elke polygoon toegekende waarden (gegevens van 1996 versus gegevens van 2018) maakt het mogelijk de evolutie van de biologische kwaliteit van alle bestudeerde "historische" sites in te schatten. Indien bijvoorbeeld de aan een polygoon toegekende waarde werd gewijzigd van w in m, werd de achteruitgang als zeer aanzienlijk beschouwd. Als deze waarde veranderde van z naar w werd de achteruitgang als gering beschouwd.
Uit de op deze basis uitgevoerde analyse is gebleken dat:
- de biologische kwaliteit van 0,2% van de onderzochte gebieden (9 ha) verbeterd is;
- de biologische kwaliteit van 94% van de onderzochte gebieden (3904 ha) behouden is;
- de biologische kwaliteit van 0,1% van de onderzochte gebieden (6 ha) licht achteruitgegaan is;
- de biologische kwaliteit van 2,5% van de onderzochte gebieden (103 ha) ernstig achteruitgegaan is;
- de biologische kwaliteit van 3,2% van de onderzochte gebieden (132 ha) zeer ernstig achteruitgegaan is.
In 94% van de gebieden die in 1996 als gebieden van groot belang zijn aangemerkt, is de biologische waarde tussen 1996 en 2018 dus behouden gebleven.
In 5,6% is deze waarde echter achteruitgegaan, met name ten gevolge van een gedeeltelijke of volledige verstedelijking. In 0,2% van de onderzochte gebieden werd een verbetering vastgesteld.
Een methode om de biologische waarde van elk stadsblok te beoordelen op basis van geogelokaliseerde gegevens
Voor het eerst is ook de biologische kwaliteit van het volledige grondgebied van het gewest beoordeeld. De basiseenheid waarop de beoordeling wordt uitgevoerd is het stadsblok, dat veel wordt gebruikt in de ruimtelijke ordening. Dit komt overeen met een groep percelen, al dan niet bebouwd, die volledig van de andere zijn gescheiden door wegen (over de gehele omtrek). De criteria die worden gebruikt voor de biologische evaluatie van de blokken moeten kunnen worden beoordeeld op basis van beschikbare geogelokaliseerde gegevens (geen veldwerk).
Twee categorieën criteria werden gebruikt om de biologische waarde van de blokken te evalueren: de zogenaamde "interne" criteria, die verband houden met de opvangcapaciteit van de blokken, en de zogenaamde "externe" criteria, die verband houden met de onmiddellijke omgeving van de blokken. Het betreft criteria die bevorderlijk zijn voor het behoud en de ontwikkeling van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., zoals de mate van begroeiing, de grootte van het stadsblok, de mate van openheid en de verbindingen met andere waardevolle stadsblokken (bevorderlijk voor de verplaatsing van soorten), de waarneming van bepaalde biotopen in het veld, enz.
Om er meer over te weten
- "Interne" criteria, gekoppeld aan de opvangcapaciteit van de stadsblokken:
- begroeide oppervlakte en mate van begroeiing van het stadsblok (vegetatiekaart, gegevens uit 2016);
- aanwezigheid van biologisch waardevolle biotopen (BWK 1996 geactualiseerde - gegevens van 2018, kaart van de Natura 2000-stations, kaart van de natuurreservaten);
- doorlaatbaarheid voor de verplaatsing van de fauna (op basis van bouw- en stedenbouwkundige gegevens).
Zowel de criteria "begroeide oppervlakte" (absolute waarde) als "mate van begroeiing" (relatieve waarde) worden in aanmerking genomen om het onderscheid tussen stadsblokken op basis van vegetatie te verbeteren, door een continuüm te creëren dat gaat van "kleine begroeide oppervlakte met een laag aandeel vegetatie" tot "grote begroeide oppervlakte met een hoog aandeel vegetatie".
Het criterium "doorlaatbaarheid voor verplaatsing" meet de mate van openheid van het stadsblok naar de omliggende stadsblokken. Voor elk stadsblok wordt de doorlaatbaarheid geëvalueerd volgens een dubbele regel met enerzijds de evaluatie van de doorlaatbaarheid van een fictieve ring op 5 tot 15 meter van de binnenkant van het stadsblok op basis van het aandeel van de gebouwen die het stadsblok bezetten, en anderzijds de evaluatie van de globale doorlaatbaarheid van het stadsblok op basis van het aandeel van de gebouwen die het stadsblok bezetten. De toegekende score wordt dan bepaald op basis van het laagste doorlaatbaarheidsniveau.
Doorlaatbaarheid van de stadsblokken
Bron: Biotope Environnement sa en Stratec 2020
Legende: Rood = gesloten, oranje = halfopen, groen = open
- Externe" criteria, die verband houden met de omgeving van de stadsblokken:
- score van aangrenzende stadsblokken met betrekking tot hun interne criteria;
- aanwezigheid van elementen die gunstig zijn voor de verplaatsing van individuen (verbinding) binnen een straal van 100 m rond het stadsblok (rivieren, dijken en begroeide bermen van wegen en spoorwegen);
- aanwezigheid van elementen van biologisch belang in Vlaanderen (gebaseerd op de BWK van het Vlaamse Gewest).
De algemene evaluatie voor de interne en externe criteria is de som van de scores voor elk criterium. De totale scores kunnen variëren van 0 tot 9 voor interne criteria en 0 tot 6 voor externe criteria, d.w.z. een totaal per stadsblok van 0 tot 15. De resulterende kaart is een instrument voor het toezicht op en de objectivering van de biologische waarde van de gebieden die het gewestelijke grondgebied vormen, op basis van een eenheid die relevant is in termen van ruimtelijke ordening.
Aangezien wegen geen bebouwde gebieden zijn, zijn ze niet opgenomen in de kruising van de gegevens. De biotopenkaart heeft echter de elementen van wegen aan het licht gebracht die belangrijk worden geacht voor de ontwikkeling van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).. Daarom zijn deze wegen in de definitieve kaart opgenomen als lineaire elementen, d.w.z. "wegen met een significante ecologische verbinding".
De eindverslagen van deze studie bevatten meer details over de gebruikte methodologie (zie de onderstaande links).
De gebieden met een hoge en zeer hoge biologische waarde beslaan 19% van het gewest
De biologische waarderingskaart in haar nieuwe versie van 2021 is het resultaat van het gecombineerde resultaat van de twee ontwikkelingsfasen, namelijk de bijwerking van de BWK van 1996 en de gewestelijke analyse van de stadsblokken. In de uiteindelijke output werden de twee beoordelingen gelijk gewogen (elk 50% voor de eindscore).
De BWK 2021 brengt dus de biologische waarde van alle stadsblokken op gewestelijk niveau duidelijk in kaart, waarbij nog steeds de belangrijkste elementen, die historisch werden beoordeeld en die de neiging hebben los te komen van hun omringende "matrix", worden onderscheiden. De benadering is ook nuttig omdat ze niet uitgaat van de afwezigheid van biologische waarde van gebieden die in de laatste decennia niet werden onderzocht.
Biologische waarderingskaart van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (gegevens 2018)
Bron: Leefmilieu Brussel – Afdeling Groene Ruimten 2022

Link naar de interactieve kaart
De biologische waarde wordt nu uitgedrukt in 5 categorieën van A tot E (A staat voor de biologisch meest interessante gebieden en E voor de minst interessante). Sites met hoge tot zeer hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz. (dus A en B) zijn gebieden die een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming van de gewestelijke biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). (fauna, flora en natuurlijke habitats) en die meestal reeds in eerdere BWK's werden belicht.
Om er meer over te weten
Foto's ter illustratie van de 5 categorieën biologische waarde
Bron: Biotope Environnement sa en Stratec 2020
A: Zeer hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz.
Categorie A omvat de gebieden met een zeer hoge biologische waarde. Deze sites vormen de belangrijkste gebieden op het vlak van biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In veel gevallen maken ze deel uit van beschermde gebieden of van gebieden met een hoge mate van natuurlijkheid. Deze categorie omvat gebieden zoals het Zoniënwoud, de Kinsendaal-Kriekenput en vijvers zoals in Neerpede en het Woluwepark. Deze gebieden zijn over het algemeen op een meer gedetailleerd niveau dan dat van het stadsblok gedefinieerd.
B: Hoge biologische waarde
Categorie B verzamelt de gebieden met een hoge biologisch waarde. Ze vormen ook de centrale gebieden op het vlak van biodiversiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het verschil met categorie A is niet erg uitgesproken en het onderscheid wordt voornamelijk gemaakt met betrekking tot de biotoopNatuurlijke omgeving waarin een plant of dier kan leven en zich kan voortplanten. Een biotoop is de kleinst mogelijke geografische onderverdeling van de habitat. en de natuurlijkheid. In veel gevallen vormt de combinatie van deze twee categorieën een ononderbroken geheel. In categorie B vinden we sites zoals het Woluwepark, het Terkamerenbos of braakliggende gronden zoals de site Schaarbeek-Vorming. Deze gebieden zijn over het algemeen op een meer gedetailleerd niveau dan dat van het stadsblok gedefinieerd.
C: Belangrijke biologische waarde
Categorie C omvat gebieden met een belangrijke biologische waarde. Deze groene ruimten zijn vaak belangrijk in termen van hun aaneengesloten oppervlakte en leveren daarom een grote bijdrage aan de groene infrastructuur van het gewest. Deze categorie omvat sites zoals het Josafatpark, het Jubelpark en de Brusselse begraafplaats. Grote delen van de woonwijken aan de rand van het Zoniënwoud kunnen tot deze categorie worden gerekend.
D: Significante biologische waarde
Categorie D omvat gebieden met een significante biologische waarde. Het betreft middelgrote groengebieden (Hallepoort), grote aaneengesloten gebieden met weinig begroeiing (industriegebieden langs het Kanaal) of een combinatie van kleine, goed met elkaar verbonden gebieden (woongebieden met open habitats). Deze ruimten leveren een belangrijke bijdrage aan de biodiversiteit en de groene infrastructuur in stedelijke gebieden.
E: Beperkte biologische waarde
Categorie E omvat gebieden met een beperkte biologische waarde. Zij bestaan hoofdzakelijk uit gesloten ruimten in dichtbebouwde stedelijke gebieden, met hier en daar groene elementen, die soms met elkaar in verbinding staan. De groene infrastructuur in categorie E omvat binnentuinen in stadsblokken, pleinen of kleine open ruimten. Deze gebieden zijn belangrijke voor de ontwikkeling van aan gebouwen gerelateerde fauna, zoals de gierzwaluw of de huismus.

Merk op dat het totaal van de oppervlakten van de verschillende categorieën niet gelijk is aan de oppervlakte van het gewest, omdat sommige elementen niet zijn geëvalueerd (b.v. wegen zonder biologisch belang).
De gebieden met een hoge tot zeer hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz. (A, B, C) bestrijken bijna 40% van het gebied. Deze gebieden dragen het meest bij aan het behoud en de ontwikkeling van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). in de stad. De overgrote meerderheid ligt in de tweede kroon van Brussel, met een oververtegenwoordiging in het zuidoostelijke deel ervan (Ukkel, Watermaal-Bosvoorde, Oudergem, Sint-Pieters-Woluwe en Sint-Lambrechts-Woluwe). Deze gebieden getuigen van het bosbouw- en plattelandsverleden van de Brusselse periferie en zijn, soms, relatief goed met elkaar verbonden.
De meeste gebieden van categorie A en B (19% van het grondgebied) worden beschermd door verschillende regelgevingsinstrumenten, hetzij via actieve bescherming (Natura 2000-gebieden, natuur- en bosreservaten), hetzij via passieve bescherming (GBP-groenzones, met uitzondering van buitensport- en recreatiegebieden) (zie indicator "Beschermde semi-natuurlijke gebieden en groene ruimten"). Voor 96% van de oppervlakte van de gebieden van categorie A geldt ten minste één beschermingsstatuut. Voor de gebieden van categorie B bedraagt de door deze statuten beschermde oppervlakte 67,8%, terwijl ze voor categorie C tot 25,2% daalt.
Voor de stadsblokken van de categorieën D en E zien we zeer verschillende stedelijke contexten naargelang van hun bestemming. Men kan zich bijvoorbeeld in een residentieel, industrieel, commercieel of administratief stedelijk weefsel bevinden. Voor deze stadsblokken zullen de strategieën voor natuurontwikkeling in hoge mate afhangen van het soort gebruik.
Binnen de eerste kroon zijn de bevolking en bebouwing dichter (zie de focus over de vegetatiebedekking van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Gebieden van de categorieën A en B komen bijna niet voor en het zijn de grote openbare groene ruimten - meestal historische parken - die het meest bijdragen aan de biologische kwaliteit. Voorbeelden zijn het Jubelpark, het Leopoldpark, het park van Vorst en het Josafatpark, die tot categorie C behoren. In dit deel van de stad zijn de groene ruimten veel meer versnipperd. Particuliere tuinen en verbindingswegen zoals beplante lanen en spoordijken zorgen soms voor verbindingen tussen groene ruimten in de vorm van "Japanse paden" of "stepping stones" (stukjes natuurlijke habitat die fungeren als onderbroken verbindingen), of zelfs ecologische corridors, aangezien de continuïteit op de grond het efficiëntst is voor de verplaatsing van de soorten.
In de Vijfhoek valt het overgrote deel van de bebouwing in categorie E, de laagste categorie. Enkele verspreide gebieden vallen in categorie D, zoals het Egmontpark, het Putterieplein en het gebied van de oude dokken. De enige stadsblokken in de Vijfhoek die categorie C halen, zijn het Park van Brussel en het Koninklijk Paleis.
De BWK, een instrument voor analyse en bijstand bij de territoriale planning
De BWK geeft informatie over de biologische waarde van de verschillende gebieden in het gewest. Ze is een analyse- en hulpinstrument voor de ruimtelijke ordening en kan worden vergeleken met andere thematische kaarten (bodem, water, bestemmingsplannen, enz.). Ze maakt het met name mogelijk belangrijke gebieden voor het behoud van de biodiversiteit te identificeren die een beschermingsstatuut of een versterking daarvan zouden verdienen.
Deze kaart draagt ook bij tot de actualisering van andere strategische documenten, zoals de cartografische weergave van het Brussels ecologisch netwerk zoals bepaald door de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud, of de herziening van het Gewestelijk Bestemmingsplan.
De onderstaande kaart toont de gebieden met biologische waarde A of B die momenteel noch als groene of landbouwgebieden (met uitzondering van sport- en recreatiegebieden in de open lucht), noch als natuur- of bosreservaten, noch als speciale beschermingszones in het kader van Natura 2000, noch als aangewezen natuurgebieden in het kader van de GBP worden beschermd.
Biologische waarderingskaart van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: zones A en B zonder actieve of passieve bescherming (gegevens 2018)
Bron: Leefmilieu Brussel – Afdeling Groene Ruimten 2022

De BWK is niet het enige instrument
Na (of in afwachting van) haar publicatie eind 2021 wordt de biologische waarderingskaart als één van de belangrijkste instrumenten van het beleid voor natuurbehoud in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beschouwd. Niettemin moet het instrument - dat louter indicatief blijft - in zijn context worden geplaatst en moet worden gewezen op zijn methodologische en interpretatieve beperkingen. De biologische waarderingskaart pretendeert niet de som te zijn van alle kennis over het Brusselse stedelijke ecosysteemGeheel van de planten- en dierengemeenschappen in een territorium, beschouwd in hun wisselwerking met de milieufactoren..
Men moet vooral onthouden dat deze kaart alleen rekening houdt met parameters met betrekking tot de natuurlijke habitats en de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).. Elementen zoals de landschappelijke bijdrage, het sociaal-recreatieve belang, de erfgoedwaarde of het lokale belang als infiltratiezone of koelte-eiland zijn niet in de analyse opgenomen. De behaalde score is dus niet representatief voor de bredere "milieuwaarde" of "ecosysteemwaarde" van elk beoordeeld element. Groene ruimten in het stadscentrum en in gebieden met een gebrek aan openbaar toegankelijk groen kunnen, ondanks hun lagere biologische waarde (ruimten met weinig verbinding met het ecologisch netwerk, parken die zeer veel publiek aantrekken, schralere vegetatie, enz.) een hogere "milieuwaarde" hebben dan uit hun score op de BWK blijkt.
De BWK houdt, zoals meegedeeld, geen rekening met de evolutie in de tijd van de habitats, noch in positieve (kwalitatieve verbetering, aanleg van groene ruimten, enz.), noch in negatieve zin (aantasting van de ruimten, mineralisatie, verstedelijking, enz.) voor het volledige gewestelijke grondgebied. Ze moet worden gezien als een momentopname, en de interpretaties en analyses van tendensen worden elders gepresenteerd, met name in het verslag over de toestand van het milieu of het verslag over de toestand van de natuur.
Aangezien de beoordeling gedeeltelijk gebaseerd is op de vorige biologische waarderingskaart, die slechts een deel van de historisch als biologisch belangrijk aangemerkte elementen omvatte, is het mogelijk dat de biologische waarde van sommige terreinen in particulier bezit (met weinig of geen toegang) of van kleine ecologische elementen die ten tijde van de eerste BWK's niet werden geregistreerd, in de beoordeling onvolmaakt tot uiting komt. Terwijl de fauna goed geïntegreerd is in de analyses van de historische sites, blijven de beschikbare gegevens over de verspreiding van de soorten in de particuliere sites in essentie onsystematisch en meer "opportunistisch". Voor de biologische beoordeling van de stadsblokken op de schaal van het volledige grondgebied is het dus relevanter rekening te houden met gegevens over de vegetatie en de versnippering - en dus over een bepaalde opvangcapaciteit van de fauna.
De analyse per stadsblok heeft weliswaar het voordeel dat een eenheid wordt gebruikt die bij stadsplanners goed bekend is, maar kan op kleine schaal een mate van vertekening teweegbrengen, vooral op plaatsen waar stadsontwikkeling plaatsvindt. Dit is het geval met zeer grote stadsblokken die gedeeltelijk door wegen of volledig door spoorwegen worden doorkruist en min of meer verstedelijkt zijn, maar waarvan met name de totale oppervlakte de score naar boven trekt. Toch kunnen de relatieve variabelen (vegetatiegraad, interne/externe doorlaatbaarheid) een relevant resultaat opleveren.
Op deze evoluerende sites kan de situatie ook aanzienlijk veranderen in enkele maanden, dus sneller dan de tijd die nodig is om de gegevens te verwerven, te verwerken, in kaart te brengen en te valideren (meer dan 3 jaar voor het volledige proces). Lokaal kunnen de resultaten dus minder betrouwbaar zijn. De vergelijking van de gegevens van de BWK met die van andere kaarten voor territoriale analyse (jaarlijks beschikbare orthofotoplannen, historische kaarten, ecologische netwerkkaart, vegetatiekaart, faunawaarnemingen, enz.) maakt het mogelijk de interpretaties te verfijnen door rekening te houden met recentere gegevens, naarmate deze beschikbaar zijn.
De gegevens van de BWK worden dus als indicatie gepresenteerd en maken een analyse van geval per geval, ook ter plekke, niet overbodig. Deze analyse zou moeten voorafgaan aan elk plan of project (b.v. in het kader van milieueffectrapportages en studies).
Om te downloaden
Factsheets
Verslagen over de staat van het leefmilieu
- Focus: Semi-natuurlijke sites en beschermde groene ruimten (2021)
- Focus: Plantenbedekking in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (2022)
Studies en rapporten
- DUBOIS Q., 2020. Actualisation de la carte d’évaluation biologique de la Région de Bruxelles-Capitale. Note explicative de la phase 1 - carte des biotopes, Biotope environnement sa et Stratec, Etude réalisée pour le compte de Bruxelles Environnement, 9 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- DUBOIS Q., 2020. Actualisation de la carte d’évaluation biologique de la Région de Bruxelles-capitale. Note explicative de la phase 2 - Evaluation de la qualité biologique des îlots urbains à l’échelle de la Région de Bruxelles-Capitale (.PDF), Biotope environnement sa en Stratec, Studie uitgevoerd voor Leefmilieu Brussel, 12 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
Plannen en programma's
Nuttige links
Vegetatiebedekking in het Brussels Gewest
Focus - Actualisering: juni 2022
Ongeveer 52% van het Brusselse grondgebied is bedekt met vegetatie. Achter dit betrekkelijk hoge gemiddelde percentage gaan echter sterke ruimtelijke verschillen schuil:
• in de Vijfhoek bedraagt de gemiddelde begroeiingsgraad 15%. In de eerste kroon is dat 28%. Veel stadseilanden zijn er bedekt met minder dan 10% vegetatie;
• de tweede kroon is veel sterker begroeid: als het Zoniënwoud buiten beschouwing wordt gelaten, bedraagt de gemiddelde begroeiingsgraad in de tweede kroon 56%. Bovendien is een derde van de oppervlakte van het Gewest bedekt met hoge vegetatie, ook hier met zeer grote verschillen tussen gemeenten en wijken.
Waarom de vegetatiebedekking in kaart brengen?
In een stedelijke omgeving vervullen de groene ruimten en de vegetatie in het algemeen tal van functies: ruimten voor ontspanning, recreatie, rust of zelfs ontmoetingen, verfraaiing van de stad, beschaduwing en afkoeling van de lucht, habitats voor fauna en flora, infiltratie van regenwater, filtratie van verontreinigende stoffen, vastlegging van kooldioxide, bescherming tegen bodemerosie, productie van groenten, fruit en hout, enz. Stadsvegetatie draagt bij tot de levenskwaliteit en de gezondheid van de stadsbewoners, en ondersteunt de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).. Vegetatie verbetert bovendien het vermogen van steden om de gevolgen van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. (overstromingen, hittegolven, periodes van droogte, enz.) te weerstaan.
Fragment van de vegetatiebedekkingskaart (2020)
Bron: afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2021 (geodata)

Kwalitatieve en kwantitatieve ruimtelijke monitoring van de vegetatie (plantenbedekking, toegankelijke groene ruimten, natuurlijke habitats, open ruimten, enz.) levert waardevolle informatie op voor een duurzame stadsplanning. In het bijzonder geeft de vegetatiebedekkingsgraad, in combinatie met andere parameters, aanwijzingen over de toename van de verstedelijking en de opslokking en versnippering van de groene ruimten, het meer of minder groene karakter van een wijk, de doorlatendheid van de bodem, de aanwezigheid van koelte-eilanden of zelfs de vastlegging van kooldioxide via fotosynthese. Deze gegevens helpen diagnoses te stellen, trends vast te stellen of scenario’s te evalueren, en zijn dus noodzakelijk voor de besluitvorming op het gebied van ruimtelijke ordening. Ze worden gebruikt in sommige modellen van Leefmilieu Brussel, zoals die van de koelte-eilanden of het Brussels ecologisch netwerk.
Sinds de oprichting van Leefmilieu Brussel werden verschillende vegetatiebedekkingskaarten opgesteld, maar die zijn niet volledig onderling vergelijkbaar
Er kunnen verschillende bronnen worden gebruikt om de vegetatie te monitoren: teledetectie (luchtfoto's en satellietbeelden), terreinvalidaties of -identificaties, administratieve databases (kadaster, groene ruimten, ruimtelijke ordening, wegen), enz. Deze bronnen leveren verschillende en complementaire soorten informatie op. Teledetectie heeft troeven, met name wat betreft het globale beeld, de reproduceerbaarheid van de gegevens of de samenvoeging van de verkregen gegevens met andere soorten gegevens binnen geografische informatiesystemen.
In 1997 werd een kaart van de Brusselse groene ruimten opgesteld aan de hand van verschillende soorten gegevens: topografische, administratieve en kadastrale gegevens, infraroodluchtfoto's, terreinonderzoeken, aangevuld met verschillende documenten. Volgens deze studie (IGEAT-ULB, ‘Laboratoire de botanique systémique et de phytosociologie’ van de ULB en COOPARCH 1997) besloegen de groene ruimten volgens de ruimste definitie in de jaren 1990 een oppervlakte van 53% van het grondgebied (zie fiche ‘Begroeningsgraden en groene ruimten’).
De toename van de ondoorlatende oppervlakten werd geëvalueerd aan de hand van een gedetailleerde analyse van cartografische en teledetectiegegevens. Hieruit blijkt dat de impermeabiliseringsgraad op gewestelijk niveau tussen 1993 en 2006 is toegenomen van ongeveer 40% tot 47% (Vanhuysse et al. 2006, zie REE 2003-2006 ‘Preventie en beheer van overstromingen door zomerse onweersbuien’).
Ongeveer tien jaar later werd een nieuwe kaart opgesteld op basis van satellietbeelden met een hoge resolutie (pixelgrootte van 2,4 x 2,4 meter) die in het voorjaar van 2008 door de satelliet Quickbird werden genomen. Aan de hand van deze beelden kon worden geschat dat de vegetatie 54% van het grondgebied van het Gewest bedekte (Van de Voorde et al. 2010, zie fiche ‘Analyse van de onbebouwde oppervlakten in het BHG door interpretatie van satellietbeelden’ ). De missie van Quickbird eindigde in 2015, dus dit type satellietbeelden is niet langer beschikbaar.
In 2016 werden de begroeiingsgegevens geactualiseerd op basis van Worldview II-beelden met een resolutie van 0,5 m die in juli werden genomen, wat een geschiktere periode is om de vegetatie te evalueren. De plantenbedekking werd op 54,4% geschat. Niettemin maken de verschillen in parameters tussen de beelden van 2008 en 2016 (verschillende corridors en overvliegdatums, variabele beeldresolutie, enz.) de vergelijking weinig nauwkeurig.
Vegetatiebedekking van het Gewest in kaart gebracht op basis van een constante methodologie vanaf 2020
Leefmilieu Brussel en het Centrum voor Informatica voor het Brussels Gewest (CIBG) zijn een samenwerking aangegaan om de vegetatiebedekking regelmatig in kaart te kunnen brengen volgens een reproduceerbare methodologie. Dit zal de interpretatie van de gegevens voor de inschatting van vegetatieveranderingen in de toekomst vergemakkelijken.
Fragment van een luchtfoto van het Brussels Gewest
Bron: orthofoto 2020 PIR, CIBG-Urbis

De eerste kaart op deze basis werd opgesteld op basis van infraroodluchtfoto's die in september 2020 werden genomen (in opdracht van het CIBG). Aangezien voor de procedure niet met het hoge detailniveau van het beeld (pixelgrootte van 5 cm x 5 cm) hoeft te worden gewerkt, is door een voorafgaande bewerking van de beelden de resolutie teruggebracht tot 2 m.
In het kort bestaat de analyse erin een onderscheid te maken tussen groene en niet-groene zones op basis van een vegetatie-index. De gebruikte index is de ‘Normalized Difference Vegetation Index’ (of NDVI), die de verhouding analyseert tussen licht met golflengten in het nabij-infraroodbereik en licht met golflengten in het rode bereik (chlorofylabsorptiepiek). De samenstelling van deze index, die algemeen wordt gebruikt, maakt het mogelijk om op vrij nauwkeurige wijze de schaduwzones te onderscheiden, die kwantitatief belangrijk zijn in stedelijke omgevingen. Lage vegetatie werd onderscheiden van (meer dan 2 meter) hoge vegetatie op basis van een stereoscopische interpretatie (dit is een, hier geautomatiseerde, techniek die het mogelijk maakt om het reliëf waar te nemen aan de hand van twee luchtfoto's die enigszins uit elkaar zijn getrokken, en worden samengevoegd zoals onze hersenen dat zouden doen met beelden die onze ogen waarnemen).
Men mag niet uit het oog verliezen dat, zelfs met deze methodologie, de vergelijking van de vegetatiebedekking in de tijd altijd een kleine marge van onnauwkeurigheid zal vertonen ten gevolge van verschillende factoren: opnamen gemaakt in verschillende vegetatieperiodes (zelfs als de datums dezelfde zijn ten gevolge van de natuurlijke variaties in de vegetatiecycli), vegetatiegroei in de tijd (sterker dekkende boomkruinlaag), landbouwpercelen waarvan de bodem op het moment van de opnamen kaal kan zijn, enz.
Meer informatie over de evaluatiemethodologie voor de begroeiingsgraad is te vinden op de website van Leefmilieu Brussel.
Een vegetatiebedekking die nauw verband houdt met de morfologie van de stad
De vegetatiebedekkingskaart die wordt verkregen volgens de hierboven uiteengezette methode, geeft de aanwezigheid en de verspreiding van de vegetatie in het Brussels Gewest aan. De kaart geeft de vegetatiebedekkingsgraad - of de begroeiingsgraad - weer (bomen, struiken, lage vegetatie, groendaken, grasland, enz.) op het niveau van elk stadseiland (geheel van al dan niet bebouwde percelen die door wegen van elkaar zijn gescheiden).
De op die manier geschatte vegetatiebedekking wijkt enigszins af van de vegetatieoppervlakte op maaiveldniveau, omdat de kruin (die breder is dan de stam) van bomen op wegen en groendaken wordt meegerekend. Bovendien wordt geen rekening gehouden met velden of werven die in de periode waarin de geanalyseerde luchtfoto's zijn genomen, niet waren bedekt met vegetatie. Een automatische verwerking zorgt ervoor dat velden met meer dan 2 meter hoge gewassen (vooral maïs) niet worden meegerekend als hoge vegetatie.
De begroeiingsgraad in verhouding tot het aantal betrokken inwoners werd berekend volgens grote ‘stedelijke sectoren’ (eigen terminologie): Vijfhoek, eerste kroon ten noordwesten van het kanaal, eerste kroon ten zuidoosten van het kanaal, tweede kroon ten noordwesten van het kanaal, tweede kroon ten zuidoosten van het kanaal (aan weerszijden van het Zoniënwoud), Zoniënwoud en Neerpede.
Bedekkingsgraad door vegetatie per sector en stadseiland (2020)
Bron: afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2021

Globaal gezien lijkt het Brussels Gewest relatief groen: 52% van het grondgebied is bedekt met vegetatie (2020).
Maar achter dit gemiddelde percentage gaan zeer sterke ruimtelijke verschillen schuil:
- in de Vijfhoek (54 000 inwoners) bedraagt de gemiddelde begroeiingsgraad 15%. In de eerste kroon is dat 28% (592 000 inwoners). Veel stadseilanden (of blokken) zijn er bedekt met minder dan 10% vegetatie;
- de tweede kroon (320 000 inwoners) is veel sterker begroeid, vooral in het zuidoosten en de hoofdzakelijk perifere zones ten westen van het kanaal. Als het Zoniënwoud buiten beschouwing wordt gelaten, bedraagt de gemiddelde begroeiingsgraad in de tweede kroon 56%, het dubbele van die in de eerste kroon.
Logischerwijs houdt de begroeiingsgraad nauw verband met de morfologie van de stad. De begroeiingsgraad is lager in wijken waar de gebouwen dicht bij elkaar staan, en de eilanden vaak worden omsloten door aaneengesloten gebouwen. Hij is ook laag in het (post)industriële gebied langs het kanaal. De begroeiingsgraad is daarentegen hoger in minder dichtbebouwde woongebieden met open of halfopen eilanden. De groene zones concentreren zich vooral in het zuidoosten en de hoofdzakelijk perifere zones ten westen van het kanaal, met name rond het Zoniënwoud, in de Woluwevallei, in Neerpede, Ganshoren, Jette, Laken en Neder-Over-Heembeek. Het Zoniënwoud alleen al beslaat 10% van het grondgebied van het Gewest. Door de ligging komt dit bos in de eerste plaats ten goede aan de inwoners van het zuidoosten van het Gewest.
Er werd een onderscheid gemaakt tussen (meer dan 2 meter) hoge vegetatie en lage vegetatie.
Hoge vegetatiegraad (> 2 meter) per stadseiland (2020)
Bron: afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2021

Ongeveer 33% van het Brusselse grondgebied is bedekt met hoge vegetatie, ook hier met zeer grote verschillen tussen gemeenten en wijken. Zo varieert de bedekking met hoge vegetatie van 13% (Sint-Gillis) tot 70% (Watermaal-Bosvoorde).
Soortgelijke gegevens worden ook verzameld aan de hand van satellietbeelden voor een duizendtal Europese steden in het kader van het Europese Copernicus-project (onderdeel aardobservatie). Volgens deze bron bedraagt de gemiddelde bedekkingsgraad van de boomkruinlaag voor alle Europese steden 28%, wat aanzienlijk lager is dan de 37% die voor het Brussels Gewest wordt geraamd (2018). Het Brussels Gewest, Namen en Leuven hebben een zeer vergelijkbare bedekkingsgraad en zijn de Belgische steden met de meeste bomen. De aanwezigheid van het Zoniënwoud op 10% van het Brusselse grondgebied verklaart deze bijzonder hoge score.
Deze kaart is nauw verbonden met de kaart van de koelte-eilanden (zie focus Kaart van de koelte-eilanden in Brussel ). Het verschijnsel van stedelijke hitte-eilanden is des te meer uitgesproken wanneer er veel verstedelijking is en weinig vegetatie. In dit opzicht blijken boomkruinen bijzonder doeltreffend te zijn om het ervaren thermische comfort lokaal te verbeteren (zie focus Vergroening om stedelijke ruimten koeler te maken: op de natuur gebaseerde oplossingen).
1/5 van het grondgebied van de gemeenten Sint-Joost en Sint-Gilles bedekt met vegetatie
Het zal geen verbazing wekken dat de vegetatiebedekkingsgraad sterk verschilt van gemeente tot gemeente. Er is een duidelijk verschil tussen de randgemeenten in het zuidoosten, waar de begroeiingsgraad tussen 67% en 86% ligt (Sint-Pieters-Woluwe, Oudergem, Ukkel, Watermaal-Bosvoorde), en de rest van het Gewest (tussen 19% en 55% vegetatie). De laagste percentages worden waargenomen in de gemeenten Sint-Joost en Sint-Gillis, waar slechts 1/5 van het grondgebied is bedekt met vegetatie (inclusief boomkruinen). Dit is hoofdzakelijk te wijten aan het feit dat deze twee gemeenten, net zoals de Vijfhoek (met een begroeiingsgraad van 15%), een concentratie van dichtbebouwde wijken hebben. Deze verschillen in vegetatiebedekking zijn nog opvallender wanneer ze worden vergeleken met het aantal inwoners per gemeente (zie onderstaande tabel).
Vegetatiebedekking en toegankelijke groene ruimten per gemeente en per inwoner (2020) - tabel
Bron: afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2021 (bevolkingsgegevens Statbel)

Voor meer informatie: tabel met kwantitatieve gegevens over de hoge en lage plantenbedekking (in % van het grondgebied en m2/inw.) en de toegankelijke groene ruimten (in % van het grondgebied en m2 /inw.)
Hoge en lage vegetatiebedekking (in % van het grondgebied en m2/inw.) en toegankelijke groene ruimten (in % van het grondgebied en m2/inw.) per gemeente (2020)
Bron: afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2022

Het belang van de vegetatiebedekking in Watermaal-Bosvoorde, Ukkel, Oudergem en Sint-Pieters-Woluwe kan weliswaar gedeeltelijk worden verklaard door het grote aantal parken en/of met bomen omzoomde straten en/of grote tuinen in bepaalde wijken, maar houdt ook verband met de aanwezigheid van het Zoniënwoud in een min of meer groot deel van deze gemeenten. Dit moet tot een nuancering leiden van de conclusies die kunnen worden getrokken uit deze op het niveau van een gemeente vastgestelde begroeiingsgraden. In een gemeente met een hoge gemiddelde begroeiingsgraad kunnen sommige wijken niettemin arm zijn aan groene ruimten.
Om het aanbod aan groene ruimten in een wijk of gemeente te kunnen beoordelen, moeten deze gegevens ook vergezeld gaan van gegevens over de omvang en de ruimtelijke spreiding van de openbare groene ruimten (zie de Focus over de toegankelijkheid van groene ruimten voor het publiek). Uit de bovenstaande tabel blijkt bijvoorbeeld dat, hoewel de gemeenten Sint-Gillis en Sint-Joost een gelijkwaardige vegetatiebedekkingsgraad en vegetatiebedekkingsoppervlakte per inwoner hebben, de inwoners van Sint-Joost ongeveer vijf keer meer m2 aan openbare groene ruimten per inwoner hebben (met name door de aanwezigheid van de Kruidtuin). Zoals wordt uitgelegd in de focus over openbare groene ruimten, kan een aanzienlijk deel van de bevolking in gemeenten die over het algemeen goed begroeid zijn, toch onvoldoende toegang hebben tot openbare groene ruimten. Dit is bijvoorbeeld het geval in de gemeente Ukkel, waar bepaalde dichtbebouwde wijken nauwelijks van groene ruimten zijn voorzien.
Andere wijken in gemeenten die over het algemeen vrij groen of zelfs zeer groen zijn, bevinden zich ook in deze situatie. Anderzijds zijn sommige grote groene ruimten wel gemakkelijk toegankelijk voor de inwoners van een gemeente, ook al bevinden ze zich buiten het grondgebied ervan (zie ook de Focus over de toegankelijkheid van groene ruimten voor het publiek ). Dit is met name het geval voor het Park van Vorst of het Hallepoortpark ten aanzien van de gemeente Sint-Gillis. Vermeldenswaard is ook het bijzondere geval van de stad Brussel, die zowel de Vijfhoek als de meer begroeide wijken in de rand (Terkamerenbos, Heembeek, Laken, enz.) omvat. Vanuit een stedenbouwkundig oogpunt is de analyse van het aanbod aan groene ruimten daardoor vooral relevant op wijkniveau.
Wat valt er te zeggen over de evolutie van de vegetatiebedekking?
Zoals hierboven wordt uitgelegd, is het niet mogelijk om de kaart van 2020 in detail te vergelijken met oudere kaarten die met andere technieken en methodologieën zijn gemaakt (verschillen in resolutie, infraroodlichtmeting, vegetatieclassificatie of datums waarop luchtfoto's werden genomen of satellietbeelden werden gemaakt).
De vegetatiebedekkingsgraden die met de verschillende methoden werden geëvalueerd, variëren tussen 52% (2020), 53% (1997) en 54% (2008, 2016). Op grond van deze cijfers kunnen geen echte conclusies over trends worden getrokken omdat de gegevens niet vergelijkbaar zijn, maar ook vanwege de foutmarges die ermee gepaard gaan, waardoor reële algemene veranderingen in de vegetatiebedekking mogelijk worden gemaskeerd (bv. een veld dat op het moment van de luchtfoto niet met vegetatie was bedekt, een braakliggend terrein dat begroeid begint te raken, een klein stukje bebouwd land dat door de kruinen van omringende bomen wordt gemaskeerd, enz.). Een verandering van ‘slechts’ 1% in de vegetatiebedekking komt immers overeen met een verschil van 161 ha of ruwweg 322 voetbalvelden, wat voor het Brussels Gewest een aanzienlijke oppervlakte is. Visuele vergelijkingen van luchtfoto's worden ook bemoeilijkt door de groei van vegetatie en vooral bomen.
Er is niettemin een visuele vergelijking gemaakt met de in 2016 gerealiseerde kaart van de vegetatie (ter herinnering: deze kaart was ook gebaseerd op de analyse van infraroodluchtfoto's). Hierbij zijn 9 zones geïdentificeerd waar het verlies aan begroeide oppervlakte groter is dan 1 ha, en 2 zones waar de winst aan oppervlakte groter is dan 1 ha (zie de onderstaande tabel ‘Voor meer informatie’). De meeste zones waar een dergelijke aaneengesloten groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. van meer dan één hectare is verdwenen, liggen in het noorden van het Gewest, in Haren en Neder-Over-Heembeek. De belangrijkste zone is de Keelbeeksite, waar de gevangenis van Haren wordt gebouwd, met een verlies van bijna 12 hectare aan vegetatie. Er wordt ook gewerkt op andere terreinen waar de vegetatie is verdwenen. In sommige gevallen kan na voltooiing van de werkzaamheden op een deel van de terreinen opnieuw vegetatie voorkomen (bv. het terrein van de NAVO).
Voor meer informatie: tabel waarin de zones worden beschreven waar het verlies / de winst aan plantenbedekking > 1 ha
Identificatie van zones waar het verlies / de winst aan plantenbedekking > 1 ha (visuele vergelijking van luchtfoto's, 2016-2020)
Bron: afdeling Groene Ruimten - Leefmilieu Brussel, 2021

Onderzoekers aan de Universiteit van Amsterdam hebben twee infraroodluchtfoto's van de vegetatiebedekking in het Brussels Gewest uit 2003 en 2016 vergeleken. Op basis van dit onderzoek kwamen de wetenschappers tot de conclusie dat 14,4% van de Brusselse vegetatie in deze periode was verdwenen (Balikçy et al. 2021). Deze resultaten moeten met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, gezien de foutmarges die inherent zijn aan de methode (zie hierboven), maar ook gezien het feit dat een deel van het Gewest in dit onderzoek niet werd geanalyseerd (westen van Neerpede, zuiden van het Zoniënwoud), wat tot een vertekening van het procentuele verlies leidt. De grote zones waar vegetatie verloren is gegaan en die door de onderzoekers zijn geïdentificeerd, liggen niettemin in de lijn van dezelfde geografische trend als de analyses van Leefmilieu Brussel, namelijk een sterke verstedelijkingsdruk in het noordoosten en zuidwesten van het Gewest. Vermeldenswaard is ook dat de meest uitgestrekte zone waar de onderzoekers tussen 2003 en 2016 vegetatieverlies hebben vastgesteld - en die overeenkomt met het voormalige terrein van de NAVO - ook de zone is waar tussen 2016 en 2020 de grootste toename van de plantenbedekking is waargenomen (zie bovenstaande tabel). Deze waarneming komt overeen met een herbegroeiing van het terrein na werkzaamheden en toont aan hoe moeilijk het kan zijn om conclusies te trekken over trends in de ontwikkeling van de vegetatie op het niveau van het Gewest.
De ontwikkeling van de vegetatiebedekking houdt verband met verschillende factoren, voornamelijk:
- de natuurlijke ontwikkeling van de vegetatie, en met name de boomkruinen, in de begroeide ruimten (wegen, parken, privétuinen, enz.), waardoor de vanuit de lucht waargenomen plantenbedekking toeneemt. Dit verschijnsel is vooral zichtbaar in zones met braakliggende terreinen (Weststation, Schaarbeek-Vorming, enz.) en op bepaalde verkeersaders (Louizalaan, bepaalde delen van de Kleine Ring, enz.);
- de verstedelijking, die vooral plaatsvindt in overwegend begroeide ruimten. Het gaat om min of meer uitgestrekte oppervlakten: tuinen (aanleg van terrassen, bijgebouwen, enz.), onvolledige bouwfronten (bv. bouw van eengezinswoningen), braakliggende terreinen of grote percelen (bv. bouw van villa's, openbare of particuliere woningcomplexen, gemeenschapsvoorzieningen), sportvelden (vervanging van een grasveld door kunstgras). Deze verstedelijking is aanzienlijk actiever in de tweede kroon dan in de eerste kroon;
- de occasionele vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren. van bebouwde ruimten door de aanplanting van bomen, de aanleg van groene daken of zelfs soms het doorlatend maken van de bodem. Deze aanpassingen, die onvoldoende talrijk zijn om een significante invloed te hebben op de vegetatiebedekking in het Gewest, zijn bovendien veel zichtbaarder in de sterk gemineraliseerde wijken.
Gezien de zeer sterke demografische groei die het Brussels Gewest heeft gekend (+27% tussen 2000 en 2020, met grote verschillen tussen de gemeenten (+38% in de Stad Brussel tegenover +2% in Watermaal-Bosvoorde), zijn er de laatste vijftien jaar veel gebouwen - en vooral woningen - opgetrokken. Deze gebouwen zijn hoofdzakelijk neergezet in onbebouwde, begroeide zones die vaak interessant zijn vanuit het oogpunt van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., en die vaak in de tweede kroon gelegen zijn. Bovendien werd deze demografische groei niet gecompenseerd door een even grote toename van toegankelijke begroeide ruimten, wat tot een grotere druk op de bestaande groene ruimten leidt, en tot een toename van de bevolking die in wijken met weinig groene ruimten in de buurt woont (zie focus Toegankelijkheid van groene ruimten voor het publiek).
Bij de beoordeling van de vraag of een stad in mindere of meerdere mate groen is, moet ook rekening worden gehouden met de kwaliteit van de vegetatie. Dit aspect wordt uiteengezet in de Focus over de biologische waarderingskaart van het Brussels Gewest .
Om te downloaden
Factsheets
- 6. Het groen netwerk (.pdf)
- 13. Analyse van de onbebouwde oppervlakten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door interpretatie van satellietbeelden (.pdf)
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus : Voor het publiek toegankelijke groene ruimten (2022)
- Focus: De Biologische waarderingskaart van het Brussels Gewest (2022)
- Focus : Het groene netwerk (2015)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Kaart «Vegetatie 2020 - Vegetatiebedekking in september 2020»
- Kaart «Publiek toegankelijke groene ruimten (2022)»
Studies en rapporten
- BALIKÇI S., GIEZEN M. & ARUNDEL R. 2021. The paradox of planning the compact and green city: analyzing land-use change in Amsterdam and Brussels, Journal of Environmental Planning and Management, DOI: 10.1080/09640568.2021.1971069
- VAN DE VOORDE T., CANTERS F. ET CHEUNG-WAI CHAN J. 2010. « Mapping update and analysis of the evolution of non-built (green) spaces in the Brussels Capital Region - Part I & II», cartography and GIS Research Group, department of geography, VUB, studie in opdracht van Leefmilieu Brussel
- IGEAT, LABORATOIRE DE BOTANIQUE SYSTÉMATIQUE ET DE PHYTOSOCIOLOGIE, COOPARCH 1997 « Rapport final Maillage vert - Etablissement de la situation de fait et de droit des espaces verts du territoire de la RBC en vue de l’élaboration du maillage vert », étude réalisée à la demande de Bruxelles Environnement (document interne).
- VANHUYSSE S., DEPIREUX J., WOLFF E. 2006. « Etude de l’imperméabilisation du sol en Région de Bruxelles-Capitale », étude réalisée par l’ULB-IGEAT pour le Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale, AED - Direction de l’eau, octobre 2006 (enkel beschikbaar in het Frans).
De fragmentatie van natuurlijke habitats
Focus - Bijgewerkt: november 2022
Een betere connectiviteit van de natuurlijke habitats vormt een belangrijke uitdaging voor het behoud van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). in het Brussels Gewest. Het probleem van de versnippering van de habitats blijft bijzonder groot voor de dichtbebouwde wijken, maar stelt zich ook in de rand, en vooral in het Zoniënwoud. Het Brussels Gewest en het Vlaams Gewest hebben verschillende constructies of voorzieningen aangelegd om de gevolgen van de versnippering in dit gewestoverschrijdend bosmassief te verzachten. Deze inspanningen blijken doeltreffend, en moeten dus worden voortgezet. Het behoud en de versterking van de groene ruimten die toegankelijk zijn voor de Brusselaars vormt ook een belangrijke gewestelijke uitdaging die deel uitmaakt van een samenwerking tussen de gewesten.
De fragmentatie van de natuurlijke habitats bedreigt de biodiversiteit
Zowel op wereldschaal als lokaal leidt de uitbreiding van de bebouwde oppervlakte tot een versnippering van de natuurlijke habitats, met biodiversiteitsverlies tot gevolg.
De aanwezigheid en het behoud van bepaalde dier- en plantensoorten hangt immers niet alleen af van de beschikbaarheid van natuurlijke habitats van voldoende grootte en kwaliteit, maar ook van de mogelijkheid voor deze soorten om zich te verplaatsen tussen de gebieden, om voedsel of nieuwe territoria te zoeken, voor de voortplanting of voor de migratie. De verdwijning van aansluitingen tussen de natuurlijke milieus en het isolement van deze milieus door obstakels waar de soorten moeilijk - of zelfs onmogelijk - overheen raken, kunnen negatieve genetische en demografische gevolgen hebben voor het overleven op lange termijn van bepaalde soorten, vooral omdat hun reactie- en aanpassingsvermogen erop achteruitgaat. Het “barrière-effect” kan toe te schrijven zijn aan vervoersinfrastructuren (wegen, parkings maar ook spoorwegen, het kanaal enz.) of gebouwen, maar bijvoorbeeld ook aan kunstverlichting die nachtelijk actieve soorten verstoort.
De dichtheid van het Brusselse wegennet en de bebouwing beperkt tal van soorten sterk in hun bewegingsvrijheid
Het behoud van de connectiviteit en de vermindering van de versnippering van de natuurlijke habitats vormen belangrijke uitdagingen voor de Brusselse biodiversiteit.
Een kaart van de fragmentatie van de natuurlijke habitats werd opgesteld voor het Brussels Gewest. Deze kaart is gebaseerd op 2 types van gegevens:
- de “doorlatendheid” voor verplaatsingen van elk stedelijk huizenblok: ze meet de mate van openheid (afhankelijk van de bebouwing in de perimeter en binnen het huizenblok) van het huizenblok ten opzichte van de omliggende huizenblokken (gegevens gebruikt voor de biologische waarderingskaart 2020. Voor meer informatie, zie de focus over de BWK);
- de verkeersdrukte op elk wegsegment (gegevens 2016).
Dit is evenwel maar een eerste benadering die bijvoorbeeld geen rekening houdt met de bestaande oversteekvoorzieningen voor de fauna of met de verhoging van bepaalde wegen door viaducten (zoals ter hoogte van de ring aan de westkant van het Gewest).
Hierbij moet echter worden opgemerkt dat hoewel de verkeersaders en spoorlijnen en zelfs het kanaal obstakels vormen voor de vrije beweging van fauna en flora, ze ook deel kunnen uitmaken van het groene netwerk doordat ze “ecologische corridors” vormen waarlangs bepaalde soorten zich kunnen verplaatsen (bermen, begroeide taluds en oevers, laanbomen, netwerk van oppervlaktewaterEr wordt gewoonlijk een onderscheid gemaakt tussen zeewater en binnenwater, wat op zijn beurt in oppervlaktewater en grondwater wordt onderverdeeld. Het oppervlaktewater wijst op het water dat op de oppervlakte van de aarde afvloeit of stagneert en bevat het water van de meren, rivieren en waterpartijen (vijver, kunstmatige bekkens, poelen, ...). met eventueel begroeide kunstmatige eilanden, enz.).
Fragmentatie van de Brusselse natuurlijke habitats door wegen en gebouwen
Bron: Afdeling groene ruimten 2022
De kaart toont dat de ruimtelijke connectiviteit tussen de groene ruimten kleiner is in de gebieden van de Vijfhoek en de eerste kroon waar de meeste begroeide ruimten bestaan uit vaak kleine tuinen in gesloten huizenblokken. Ze toont ook aan dat de grote verkeersaders obstakels vormen voor de verspreiding van de soorten.
De versnippering vormt ook een probleem in de tweede kroon, vooral in het Zoniënwoud dat wordt doorkruist door tal van transportinfrastructuren (snelwegen, gewestwegen, spoorlijn ...).
Behalve de verkeerswegen en de gebouwen, die tastbare barrières zijn, kan ook de lichtvervuiling lichtschuwe soorten hinderen in hun verplaatsingen (zie focus over de lichtvervuiling).
Vooral kikkers, padden, watersalamanders en egels sneuvelen in het verkeer
Dieren die een weg, of in een kleiner aantal gevallen een spoorweg, oversteken, lopen het gevaar te worden aangereden of overreden. Het Belgische wegennet is uitermate dicht, en voor tal van diersoorten zijn verkeersongevallen een belangrijke oorzaak van niet-natuurlijke sterfte. “Dieren onder de wielen” is een project van het Vlaams Gewest in samenwerking met de vzw Natuurpunt. Het heeft tot doel de dieren die sneuvelen op de weg te registreren en in kaart te brengen. Het initiatief steunt op een participatief wetenschappelijk project dat de burgers ertoe aanmoedigt hun waarnemingen online door te geven, bij voorkeur met systematische registratie van hun traject (www.dierenonderdewielen.be of www.waarnemingen.be). Aan de hand van deze gegevens kunnen zwarte punten worden bepaald en oplossingen aangereikt.
Op 5 jaar tijd werden in het kader van dit project 1.750 amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels die sneuvelden op de weg geregistreerd in het Brussels Gewest. Op nationale schaal loopt dit cijfer op tot meer dan 63 000 individuen. Deze gegevens zijn overigens zwaar onderschat: volgens Natuurpunt heeft onderzoek aangetoond dat meldingen van aangereden dieren slechts “het topje van de ijsberg” zijn. Bovendien is het aantal meldingen in de lockdownperiode van 2020 sterk gedaald.
Registratie van dode dieren op de weg in het Brussels Gewest gedurende 5 jaar (8 juli 2017 – 8 juli 2022)
Bron: waarnemingen.be (Natuurpunt)
Hoewel deze registratie ver van volledig is, toont ze toch duidelijk aan dat de meest voorkomende verkeersslachtoffers soorten zijn die zich langzaam verplaatsen, zoals kikkers, padden, watersalamanders en egels. Ook duiven, die graag in de stad vertoeven en hun voedsel zoeken op de grond, zijn vaak het slachtoffer van aanrijdingen, tot in het stadscentrum toe.
Behalve voor de stadsduif geldt voor alle soorten een strikte bescherming op Brussels grondgebied krachtens de Natuurordonnantie. De steenmarter staat op de lijst van soorten van gewestelijk belang.
In de betrokken periode werden bijna 1 500 dode amfibieën en, in mindere mate, reptielen geteld op de Brusselse wegen. De sterfte ligt veruit het hoogst in maart, wanneer de amfibieën aan hun voortplantingstrek beginnen. Dit cijfer ligt overigens veel lager dan de realiteit, aangezien de slachtoffers niet systematisch worden geteld, er onvoldoende rekening wordt gehouden met de omvang van het fenomeen van de lentetrek en deze soorten zo klein zijn.
Leefmilieu Brussel kent een jaarlijkse subsidie toe aan Natagora met het doel reddingsacties voor amfibieën in het Brussels Gewest te ondersteunen en te coördineren.
Op basis van deze acties en de gegevens die werden ingezameld in het kader van de samenstelling van de atlas van de amfibieën en reptielen werd een cartografie opgesteld van de zwarte punten voor de paddentrek in de lente (zie factsheet Amfibieën en reptielen).
In de loop van de voorbije 5 jaar werden ongeveer 200 zoogdieren die het leven lieten op de weg geregistreerd. Dit waren hoofdzakelijk vossen, maar ook egels, steenmarters en eekhoorns.
Het dichte wegennet in Brussel heeft dus een impact op de sterfte. Daarnaast beperkt het de bewegingsvrijheid van de terrestrische zoogdieren, maar ook van de vleermuizen die grote open ruimten vermijden en structuren nodig hebben om zich te oriënteren (echolocatie). Ook de versnippering door verlichte infrastructuren en de koplampen van auto’s vormen een bedreiging voor de vleermuizen (impact op de insectenpopulaties, verstoring van de vliegroutes …). Meer in het algemeen kan de lichtvervuiling barrières creëren waar nachtdieren niet doorheen kunnen.
Maatregelen voor de connectiviteit tussen de groene ruimten
Een van de belangrijkste doelstellingen van de ordonnantie betreffende het natuurbehoud die werd goedgekeurd in 2012, is de definitie van het begrip Brussels ecologisch netwerk (BEN). Dit BEN werd in kaart gebracht in het Natuurplan (2016) dat een reeks maatregelen voorziet voor de versterking ervan.
Goed om te weten
Het Brussels ecologisch netwerk is een samenhangend geheel van zones met natuurlijke, semi-natuurlijke en kunstmatige elementen van het gewestelijk grondgebied die beheerd en/of gerestaureerd moeten worden om te helpen garanderen dat de voorwaarden voor het behoud van de natuurlijke habitats en de soorten in een gunstige staat van instandhouding aanwezig zijn. Het omvat:
- De centrale gebieden, gebieden met een (heel) grote biologische waarde die in belangrijke mate bijdragen aan de bescherming van de soorten, vooral degene die een actief beschermingsstatuut genieten (natuur- of bosreservaten, Natura 2000-gebieden);
- De ontwikkelingsgebieden, die vaak uitbreidingsgebieden zijn van de centrale gebieden, die een hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz. hebben of kunnen hebben, of die dit kunnen worden door een passend onderhoud of de juiste aanlegwerken;
- De verbindingsgebieden, die reeds bestaan of (opnieuw) gecreëerd moeten worden, en die met name bestaan uit structuren die de soorten in staat moeten stellen om zich te verspreiden en te migreren binnen het netwerk, tussen de complexen van centrale gebieden en ontwikkelingsgebieden, over de hele stedelijke matrix (m.a.w. de gebieden die worden gebouwd en/of die niet zijn opgenomen in het netwerk).
Dit beleid van onderhoud of herstel van de connectiviteit tussen natuurlijke habitats wordt echter al meerdere jaren uitgevoerd in het kader van het programma van het groene netwerk (zie focus) dat werd opgestart door Leefmilieu Brussel in 1996 en dat vervolgens werd voorgesteld in het gewestelijk ontwikkelingsplan (GewOP 2002). De laatste versie ervan is overgenomen in het gewestelijk plan voor duurzame ontwikkelingOntwikkelingswijze die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat dus om een demarche die ernaar streeft de continuïteit van de economische en sociale ontwikkeling in de tijd voort te zetten, met eerbied voor het leefmilieu en zonder de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor de menselijke activiteiten in gevaar te brengen. (GPDO, 2018). Het groene netwerk is ook opgenomen in de definities en schriftelijke voorschriften van het gewestelijk bestemmingsplan (GBP). De definitie van het BEN wordt erin overgenomen, maar het wordt niet in kaart gebracht.
De herverbindingsstrategie steunt op een aantal maatregelen zoals het in aanmerking nemen van de connectiviteit van de natuurlijke habitats in het beleid voor toekenning van stedenbouwkundige vergunningen, de bescherming van groene ruimten met een hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz. (zie focus over de semi-natuurlijke gebieden en beschermde groene ruimten), de herverbinding van bepaalde waterlopen met het rivierenstelsel en het openleggen van meerdere riviersegmenten (programma van Blauw netwerkHet blauw netwerk is een programma dat sinds 1999 uitgevoerd wordt en verschillende doelstellingen heeft: scheiding van afvalwater en zuiver water om de wateraanvoer in de zuiveringsstations te beperken, herstelling van sommige bestanddelen van het gewestelijke hydrografische netwerk, heraanleg van een aantal stukken rivier, vijvers en vochtige zones om hun biologische waarde te herwaarderen, zodat ze eventueel bijzondere beschermingsmaatregelen kunnen genieten, en vrijwaring van de landschappelijke en recreatieve functie van deze sites., zie factsheet), de ontwikkeling van de groene wandelingLandschappellijke route bestemd voor traag verkeer, dat de natuurlijke en semi-natuurlijke groene ruimten van de tweede kroon verbindt. Ze laat toe om een rondgang van het hele Gewest te doen langs een veilig en bebakende weg., het ecologisch beheer van de ruimten die verbonden zijn aan de transportinfrastructuren, de uitvoering van voorzieningen zoals ecoducten of het beheer van de lichtvervuiling (zie fiche lichtvervuiling).
Naast de analyse van de ruimtelijke connectiviteit van de natuurlijke ruimten is het ook nodig een denkoefening te houden over de verschillende behoeften en ecologische niches van de soorten en het vormen van ecologische subnetwerken om hieraan te voldoen.
Goed om te weten
Een onderzoek had betrekking op de potentiële rol van het groene netwerk als biologische corridor voor de plantensoorten in het Brussels Gewest. Dit onderzoek toonde met name de effectieve bewegingen aan van de bestuivende soorten en een verspreiding van het stuifmeel langs lineaire landschapselementen (beboste stroken, Woluwe), binnen en tussen populaties voor de vijf bestudeerde plantensoorten.
Bron: VAN ROSSUM F. 2007 “For a sustainable conservation of biodiversity in Brussels urban environment: role of the Green Network as functional corridors between fragmented plant populations”, studie uitgevoerd door de onderzoekseenheid van Professor L.Triest (Algemene Plantkunde en Natuurbeheer, VUB) in het kader van een programma gefinancierd door INNOVIRIS
Een bos waarvan de verbindingen moeten worden hersteld
Versnippering van het Zoniënwoud door transportinfrastructuren
Bron: Leefmilieu Brussel – departement Bos, 2022
Het aantal weg- en spoorinfrastructuren die het bosgebied doorkruisen, is bijzonder groot in het Zoniënwoud. Dit gebied is dan ook sterk versnipperd, wat de verplaatsingen van het publiek en van de fauna tussen de verschillende delen van het woud bemoeilijkt.
Volgens het beheerplan voor het Zoniënwoud moeten de Terhulpsesteenweg en de andere grote verkeersaders en snelwegen doorheen het Zoniënwoud omwille van de verkeersdrukte en -snelheid worden beschouwd als overdag ondoorlatend voor de meeste zoogdiersoorten. Bovendien wordt een aantal secundaire wegen vaak gebruikt als sluipweg om files te vermijden.
De fauna betaalt hierdoor een hoge tol, vooral doordat de dieren worden opgeschrikt door de gebruikers van het bos - in het bijzonder door honden die niet aan de leiband worden gehouden - wat hen er vaak toe aanzet over te steken.
Tijdens de enquête “Dood doet leven” die in de periode 2008-2012 (4 jaar) werd uitgevoerd, werden iets meer dan 200 grote zoogdieren geregistreerd als slachtoffers van wegverkeersongevallen in het Zoniënmassief (dat zich uitstrekt over de drie gewesten). Dit zijn vooral de reeën (ongeveer 60% van de gemelde slachtoffers) en de vossen (ongeveer 30%). Ook twee dode everzwijnen werden geteld. Sinds de enquête werden nieuwe voorzieningen voor herverbinding ingevoerd en werden wildrasters gezet (zie lager).
Deze versnippering van het bosgebied is op termijn ook schadelijk voor de genetische mix van bepaalde dierenpopulaties die zich opsplitsen in subpopulaties die mogelijk in hun overleven bedreigd zijn.
Er is nood aan maatregelen om de impact van de transportinfrastructuren te verminderen, zodat wandelaars overal door kunnen en fauna-uitwisselingen mogelijk zijn. Deze pijler werd dan ook vastgelegd als prioritair in het kader van de structuurvisie voor het Zoniënwoud.
Meerdere constructies of voorzieningen, ondersteund door eerdere studies, werden de voorbije tien jaar uitgevoerd om de effecten van de ecologische versnippering van bosmilieu te beperken:
- een ecoduct over spoorlijn 161 (Brussels Gewest);
- een ecoduct in Groenendaal over de Ring 0 (Vlaams Gewest);
- faunapassages in bestaande tunnels;
- nieuwe faunatunnels (ecospuien of ecotunnels);
- de inrichting van een travee van het viaduct van Dry Borren (Oudergem)
- wildrasters langs de E411, de R0 en spoorlijn L161 om de dieren naar veilige oversteekplaatsen te geleiden (de randen van deze infrastructuren werden ook aangelegd om een diversiteit aan soorten en structuren te waarborgen);
- een boombrug voor kleine in bomen levende zoogdieren (Vlaams Gewest);
- overwinteringsverblijven voor vleermuizen (Brussels Gewest).
Alleen al de twee ecoducten verbinden samen meer dan 2 000 ha van het bos. Een deel van deze verwezenlijkingen maakt deel uit van de compensatiemaatregelen die het Brussels Gewest eiste voor het verlies van bosoppervlakte ten gevolge van het op vier sporen brengen van de spoorlijn Brussel-Namen (L161) of, meer recentelijk, voor het leggen van een gasleiding doorheen het Zoniënwoud. Andere inrichtingswerken werden uitgevoerd in het kader van het Europese project Life+ OZON (2013-2018) dat tot doel heeft de impact van de versnippering door de vele drukke verkeersaders doorheen het Zoniënwoud te verminderen. In mei 2021 werd de bouw van een derde ecoduct, over de Terhulpsesteenweg in Watermaal-Bosvoorde, opgenomen in het programma van het Beliris-akkoord. Dit project wordt op dit moment bestudeerd. Op termijn zal het de twee Brusselse delen van het woud die zijn beschermd als Unesco-werelderfgoed verbinden.
Andere initiatieven moeten nog worden ontwikkeld om de voorziening voor ecologische herverbinding van de verschillende delen van het Zoniëngebied te vervolledigen en om op die manier aansluitingen met de aangrenzende bosgebieden te garanderen (Meerdaalwoud en Hallerbos).
Zoniënwoud en omliggende groene ruimten
Bron: Leefmilieu Brussel, departement Bos, 2022

Voorzieningen voor herverbinding die hun doeltreffendheid hebben bewezen
De doeltreffendheid van de ecoducten en ecotunnels werd meermaals aangetoond. Meer specifiek waren de realisaties in het kader van het project Life+ OZON het voorwerp van een monitoring om de impact van deze installaties op de fauna en de flora te beoordelen. Hieruit bleek dat de faunapassages (ecoducten, ecotunnels, ecospuien enz.) die werden aangelegd ter hoogte van bepaalde weg- en spoorinfrastructuren vooral worden gebruikt door kleine en grote zoogdieren. Ook werd vastgesteld dat veel minder dieren werden aangereden nadat afsluitingen werden geplaatst langs de ring.
Door de monitoring ter hoogte van het ecoduct van Groenendaal kon worden vastgesteld dat 11 soorten vleermuizen in de buurt en 17 andere soorten zoogdieren de infrastructuur hebben gebruikt. Het ecoduct wordt ook gebruikt door amfibieën en reptielen, en ook enkele zeldzame insecten werden erop waargenomen.
Ook de boombrug werd door camera’s gevolgd, maar hier werd geen enkele passage vastgesteld tussen 2014 en 2017. Om die reden werden geen andere boombruggen gebouwd.
De versterking van de openbare ruimten in en rond Brussel
Het aantal open milieus (weilanden, grasperken, akkers, moestuinen en ruigten) in het Brussels Gewest is klein en versnipperd (cfr. Factsheet over de analyse van de onbebouwde oppervlakten).
Het onderhoud van de open en semi-open milieus is een grote uitdaging voor het gewest. Bloemenweiden omringd door kleine landschapselementen vormen de habitat van tal van opmerkelijke dier- en plantensoorten, die de laatste jaren een sterke terugval kennen. Naast hun hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz. hebben de open gebieden en de agrarische relicten ook een groot potentieel voor de ontwikkeling van de stadslandbouw en een hoge patrimoniale, landschappelijke en recreatieve waarde die bewaard zou moeten blijven (Natuurplan 2016). Studies die in het Brussels Gewest werden uitgevoerd, wijzen op het belang van goed beheerde stadsmoestuinen, als aanvulling bij andere types groene ruimten, voor het behoud van de wilde bijen (zie factsheet over de ongewervelden).
De meest uitgestrekte open landschappen bevinden zich vooral in het westen en het noorden van het gewest. Het landbouwgebied van Neerpede (Anderlecht) is de Brusselse poort naar het Pajottenland, het zeer vruchtbare en heuvelachtige gedeelte van de groene gordel rond Brussel. Ook ter hoogte van het Scheutbos (Molenbeek), het Hoogveld en het Kattebroek, en in mindere mate in de valleien van de Verrewinkelbeek en de Geleytsbeek, zijn er belangrijke verbindingen van open ruimten met het aangrenzende Vlaamse Gewest.
In deze context, en conform een van de doelstellingen van het Natuurplan 2016, werken het Brussels Gewest en het Vlaams Gewest samen aan de instandhouding en de versterking van de open ruimten (in de stedenbouwkundige betekenis van de term, namelijk ruimten die niet zijn ingenomen door bouwwerken: ruimten bestemd voor natuur en landbouw, omgeving van gebouwen, bermen langs lineaire transportinfrastructuren, sportvelden en speelpleinen, industrieterreinen of industrieel braaklandDoor de mens verwaarloosde zone die geleidelijk wordt ingenomen door spontane plantengroei. enz.) in Brussel en in de Vlaamse rand (zie de gewestoverschrijdende studie “Open Brussels, een netwerk voor open ruimten in en rond Brussel”).
Om te downloaden
Factsheets
- Analyse van de onbebouwde oppervlakten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door interpretatie van satellietbeelden - 2013 (.pdf)
- Het groene netwerk - 2017 (.pdf)
- Het blauwe netwerk – 2017 (.pdf)
- Amfibieën en reptielen in het Brussels Gewest – 2022 (.pdf)
- De lichtvervuiling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (binnenkort)
Fiches van de staat van het leefmilieu
- De biologische waarderingskaart van het Brussels Gewest - 2022
- Vegetatiebedekking in het Brussels Gewest – 2022
- Het groene netwerk - 2015
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Rapport over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest – 2012 (.pdf)
- Kaart “Fragmentatie van de groene ruimten”
- Kaart “Fragmentatie van open en gesloten milieus”
- Kaart “Brussels ecologisch netwerk”
Studies en verslagen
- AGENTSCHAP VOOR NATUUR EN BOS, AGENTSCHAP WEGEN EN VERKEER, LEEFMILIEU BRUSSEL 2019 (?). ”Herstel van natuurlijke habitats voor kritische bedreigde soorten door middel van ontsnippering van het Zoniënwoud”, 16 pp.
- AGORA & IRSNB 1998. “Etude de conception du maillage vert - Le maillage vert écologique en Région de Bruxelles-Capitale” (alleen in het Frans), studie uitgevoerd in opdracht van Leefmilieu Brussel, 40 pp.(.pdf)
- RAES D. 2013. “4 jaar Dood doet Leven, ook in het Zoniënwoud - Eindverslag”, 17 pp. (.pdf)
- VAN DE VOORDE ET AL. 2010.“Mapping update and analysis of the evolution of non-built (green) spaces in the Brussels Capital Region – Part I & II”, studie uitgevoerd in opdracht van Leefmilieu Brussel, 35 pp. (.pdf)
- VANWIJNSBERGHE S., VAN DER WIJDEN B., SCHOONBROODT O. 2021. “Impact du développement des infrastructures de transport sur la forêt - L’exemple de la ligne de chemin de fer Bruxelles-Namur en forêt de Soignes » (alleen in het Frans)
Plannen en programma’s
- Gewestelijk natuurplan 2016-2020 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2016 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek I - Plaatsbeschrijving, 2019 (.pdf)
- Beheerplan van het Brusselse Zoniënwoud, Boek II - Beheerdoelstellingen en -maatregelen, 2019 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek III - Beheerplannen voor de archeologische sites, natuurreservaten en bosreservaten, 2019 (.pdf)
Het groene netwerk
Focus - Actualisering : december 2015
Sinds een twintigtal jaar maken de acties die worden ontwikkeld op het vlak van de inrichting of de heraanleg van gewestelijke groene ruimten, deel uit van het algemene kader van het programma van het groene netwerk, een geïntegreerd concept waarin sociaal-recreatieve, milieu- en landschappelijke doelstellingen worden gecombineerd. Naar aanleiding van de opstelling van het ontwerp van Gewestelijk Plan voor Duurzame OntwikkelingOntwikkelingswijze die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat dus om een demarche die ernaar streeft de continuïteit van de economische en sociale ontwikkeling in de tijd voort te zetten, met eerbied voor het leefmilieu en zonder de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor de menselijke activiteiten in gevaar te brengen. (GPDO) heeft Leefmilieu Brussel een studie uitgevoerd, onder meer om dit programma te actualiseren, evenals de daarbij horende kaart van het groene netwerk. Het nieuwe prioritaire groene netwerk bestaat in totaal uit ongeveer 161 km groene continuïteiten die de voornamelijk openbare, maar ook private groene ruimten met elkaar verbinden. Naast de inrichting of de heraanleg van talrijke groene ruimten kreeg het programma van het groene netwerk ook concreet gestalte via de aanleg van de Groene WandelingLandschappellijke route bestemd voor traag verkeer, dat de natuurlijke en semi-natuurlijke groene ruimten van de tweede kroon verbindt. Ze laat toe om een rondgang van het hele Gewest te doen langs een veilig en bebakende weg., een wandel- en fietsroute van 62 km in de tweede stadskroon die sinds 2009 volledig is bewegwijzerd.
Het groene netwerk: een geïntegreerd concept
De acties die worden ontwikkeld op het vlak van de Brusselse groene ruimten, passen in het algemene kader van de programma's van het groene en blauwe netwerk. Deze programma's willen via een geïntegreerde strategie het aanbod en de kwaliteit van de groene en blauwe ruimten verbeteren, evenals het leefmilieu en de levenskwaliteit in het Brussels Gewest. De structuur van het groene netwerk is gebaseerd op een netwerk van “groene continuïteiten” die de verschillende groene ruimten met elkaar verbinden. Het blauwe netwerk, dat onlosmakelijk verbonden is met het groene netwerk waartoe het bijdraagt, beoogt om de continuïteit van het hydrografisch oppervlaktenetwerk zo goed mogelijk te herstellen en langs het netwerk schoon water te laten wegstromen. Deze programma's werden midden de jaren 1990 ontwikkeld door Leefmilieu Brussel en vervolgens opgenomen in het Gewestelijk Ontwikkelingsplan.
Naarmate het in de praktijk werd gebracht, werd het concept van het groene netwerk geleidelijk verfijnd en verrijkt, onder meer omdat zijn reikwijdte, die oorspronkelijk was toegespitst op de openbare ruimte (straten, parken), werd uitgebreid tot het bouwkundig (groendaken en -gevels) en privé-erfgoed (private tuinen en domeinen) en het belang van zijn ecologische functies steeds meer erkenning kreeg. Het ontwerp van Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO) dat eind 2013 werd goedgekeurd door de Brusselse Regering, benadrukt eveneens dat het groene netwerk “het stadssysteem helpt te reageren op de verschijnselen die gepaard gaan met de klimaatopwarming”.
De talrijke functies van het groene netwerk worden er in opgesomd, namelijk:
- sociaal-recreatief (ontspanning, wandelingen en actieve mobiliteit, sportactiviteiten in openlucht, sociale contacten, contact met de natuur);
- ecologisch en omgevingsvormend (ondersteuning van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).; het leggen van verbanden tussen de groene en blauwe ruimten om een betere circulatie van de fauna en flora en genetische uitwisselingen tussen populaties mogelijk te maken; levering van ecosysteemdienstenAlle diensten die de bodem levert aan het milieu en de facto aan onze samenleving: levering van drinkwater, beperking van overstromingen, opslag van atmosferische koolstof, ontwikkeling van flora en fauna, enz.), waaronder de vermindering van het warmte-eilandeffect; de regeling van de watercyclus enz.);
- landschappelijk, cultureel en erfgoedkundig (landschappelijke, erfgoedkundige of historische waarde van de groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen., opwaardering van het bouwkundig erfgoed, verfraaiing van de stad,...).
Aangezien het groene netwerk talrijke functies vervult, ontwikkelt het zich tevens via “strategische netwerken” die worden beschreven in het GPDO:
- Het sociaal-recreatief netwerk en het speelnetwerk
Dit netwerk heeft met name tot doel te voorzien in een brede waaier van sociaal-recreatieve functies in een aangename en gezonde omgeving (rustig of sportief wandelen, sociale ontmoetingen, ontspanning, rust, herbronnen enz.). Het aanbod aan groene ruimten moet worden uitgebreid en de kwaliteit van de bestaande groene ruimten moet worden verbeterd, zodat iedere inwoner beschikt over een kwaliteitsvolle groene ruimte in de buurt van zijn woonplaats. Het concept van het netwerk houdt ook in dat zo veel mogelijk groene ruimten met elkaar verbonden zijn door groene paadjes, wegen, pleinen enz. Het behoud en de ontwikkeling van moestuinprojecten en andere vormen van stedelijke landbouw maken ook deel uit van de strategie van het groene netwerk.
De speelfunctie maakt, gezien zijn belang en zijn bijzonderheid, het voorwerp uit van een bijzondere strategie die is uitgewerkt door Leefmilieu Brussel. In een algemene context van demografische groei en bevolkingsverjonging heeft het speelnetwerk tot doel om het aanbod van speel- en sportruimten uit te breiden en te verbeteren, vooral in dichtbevolkte omgevingen, om beter tegemoet te komen aan de vraag.
Voor meer informatie kan de geïnteresseerde lezer de focus over de staat van het leefmilieu 2011-2014 raadplegen die specifiek is gewijd aan het speelnetwerk, evenals de focus en de factsheet over de stadsmoestuinen die onder meer een voorstelling geven van het moestuinnetwerk.
- Het ecologisch netwerk
Dit netwerk dat is samengesteld uit natuurlijke en halfnatuurlijke elementen, heeft tot doel om het natuurlijke milieu in stand te houden en de diversiteit en de dynamische werking van de bestaande ecosystemen te versterken. Tal van studies hebben immers aangetoond dat het onthaalpotentieel voor de biodiversiteit van natuurlijke habitats die onderling verbonden zijn door ecologische corridors, veel groter is dan dat van habitats van gelijkaardige grootte, maar die van elkaar zijn afgezonderd. De aanwezige ecosystemen zijn er dus evenwichtiger, stabieler en veerkrachtiger, wat betekent dat ze eventuele verstoringen kunnen overwinnen, zoals verstoringen die verband houden met de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. of met biologische invasies (ontwerp van natuurplan, 2014). Het ecologisch netwerk heeft ook als doel om de instandhouding of het herstel in een goede staat van behoud te garanderen van soorten en habitats die worden beschermd door de Europese (Natura 2000) of gewestelijke (natuurordonnantie) wetgeving (zie focus en factsheet over de halfnatuurlijke sites en de beschermde groene ruimten). De totstandbrenging van een ecologisch netwerk vormt een van de voornaamste doelstellingen van de natuurordonnantie.
- Het blauwe netwerk
Het blauwe netwerk heeft tot doel om de continuïteit van het hydrografisch oppervlaktenetwerk, dat grotendeels versnipperd is door de bebouwing, zo goed mogelijk te herstellen en langs het netwerk schoon water te laten wegstromen om:
- toe te zien op een goede waterkwaliteit en de rivieren, vijvers en vochtige gebieden goed tot hun recht te laten komen op landschappelijk en recreatief vlak, door de ecologische rijkdom van deze milieus verder te ontwikkelen;
- het zuiver water (oppervlaktewaterEr wordt gewoonlijk een onderscheid gemaakt tussen zeewater en binnenwater, wat op zijn beurt in oppervlaktewater en grondwater wordt onderverdeeld. Het oppervlaktewater wijst op het water dat op de oppervlakte van de aarde afvloeit of stagneert en bevat het water van de meren, rivieren en waterpartijen (vijver, kunstmatige bekkens, poelen, ...)., drainagewater, regenwater) opnieuw in de waterlopen en de vochtige gebieden te brengen, om deze nieuw leven in te blazen, de problemen van overstromingen te verminderen en het zuiver water weg te leiden van de waterzuiveringsstations.
Dit netwerk streeft dus zowel hydrologische, ecologische, landschappelijke, erfgoedkundige (de geschiedenis van Brussel is nauw verbonden met de aanwezigheid van water) als recreatieve doelstellingen na. Voor meer informatie kan de geïnteresseerde lezer een factsheet raadplegen die specifiek is gewijd aan het programma van het blauwe netwerk.
Deze verschillende strategische netwerken overlappen elkaar. Eén enkele ruimte kan deel uitmaken van de verschillende netwerken en derhalve synergieën tot stand brengen. Toch kunnen er zich concurrentiesituaties voordoen, waardoor op zoek moet worden gegaan naar het juiste evenwicht.
Uitdagingen in verband met de groene en blauwe ruimten die het groene netwerk vormen
Het groene netwerk bestaat in de eerste plaats uit de groene ruimten, zowel de kleine wijkparken als de grote parken en bossen, evenals de groene verbindingen langs (spoor)wegen, kanalen en waterlopen. Het omvat eveneens de privéruimten rond gebouwen en woningen, de groene binnenterreinen van huizenblokken, alsook de groendaken en -gevels.
Samengevat zijn de voornaamste uitdagingen die verbonden zijn aan de verschillende elementen van het netwerk:
- de aanleg van nieuwe groene en recreatieve ruimten in - doorgaans centrale - wijken die kampen met een tekort, evenals het groener maken van de openbare wegen en plaatsen;
- het behoud, de vernieuwing en het duurzaam beheer van de bestaande openbare groene ruimten door er hun verschillende functies (cf. hiervoor) optimaal in te integreren rekening houdend met de lokale context;
- het maximaal behoud - ondanks de demografische druk - en het ecologische beheer van de overgebleven halfnatuurlijke groene ruimten;
- de integratie van het beleid van het groene netwerk in de gewestelijke stedenbouwkundige projecten (gebieden van gewestelijk belang, Kanaalplan enz.);
- de vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren. van de interstitiële groene ruimten die grenzen aan bijvoorbeeld scholen, ondernemingen of kantoren, appartementsgebouwen, evenals aan tuinen, binnenplaatsen, gevels, daken,...;
- de integratie van de waterproblematiek in de openbare of private stedenbouwkundige projecten (het opnieuw bovengronds leggen van waterlopen, gescheiden netten voor de riolering en het regenwater, infiltratiezones, groendaken, wateroppervlakken, beperking van de grondinname van gebouwen enz.);
- de voortzetting en de versterking van het ecologisch beheer van de spoorwegbermen (ecologisch performante corridors);
- het behoud en het duurzaam beheer van de nog aanwezige landbouwgronden (doelstelling die eveneens kadert in de strategie “Naar een duurzamer voedingssysteem in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest“ of de “Good Food-strategie” die eind 2015 werd goedgekeurd);
- het behoud van de bestaande moestuinen en de bevordering van hun toegankelijkheid voor het publiek;
- de aanleg van groene paden die zijn gescheiden van het autoverkeer (met inbegrip langs spoorwegen en het kanaal), om de actieve vervoerswijzen te bevorderen (wandelaars, fietsers enz.).
Uitvoering van het programma van het groene netwerk
In de kader van de opstelling van het ontwerp van GPDO werd op vraag van Leefmilieu Brussel tussen 2011 en 2013 een studie uitgevoerd om het programma van het groene netwerk te actualiseren. Deze studie had enerzijds betrekking op de analyse van de bestaande situatie, en anderzijds op de aanpassing van de kaart van het groene netwerk. Voor sommige prioritaire sites werden projecten uitgewerkt om op het terrein de principes van het groene netwerk in de praktijk te brengen.
De onderstaande kaart geeft een schematische voorstelling van de mate van uitvoering van de verschillende delen (of “groene continuïteiten”) van het programma van het groene netwerk, zoals bepaald in 1998 (bijlage bij het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 9 juli 1998 tot vaststelling van het ontwerp van Gewestelijk Ontwikkelingsplan tot wijziging van de richtinggevende bepalingen van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan van 1995).
Aanlegwerken uitgevoerd op de delen van het prioritaire groene netwerk (1998-2011)
Bron: Leefmilieu Brussel & Agora 2014

Zonder rekening te houden met de Groene WandelingLandschappellijke route bestemd voor traag verkeer, dat de natuurlijke en semi-natuurlijke groene ruimten van de tweede kroon verbindt. Ze laat toe om een rondgang van het hele Gewest te doen langs een veilig en bebakende weg. blijkt daaruit dat:
- er rond 1998 voorstellen tot aanlegwerken werden gedaan om de bestaande situatie te verbeteren voor 70% van de technische fiches betreffende de diverse delen van het prioritaire groene netwerk (“ruggengraat” van het groene netwerk);
- deze voorstellen volledig of gedeeltelijk werden uitgevoerd in respectievelijk 23% en 35% van de gevallen.
De studie toont ook aan dat het verbeteringspotentieel van de landschaps-, recreatieve en ecologische kwaliteit van het prioritaire groene netwerk veel groter is in het westen van het Gewest.
Sinds haar lancering in 1999 heeft de gewestelijke Groene Wandeling - een wandel- en fietsroute in de tweede stadskroon om de actieve mobiliteitswijzen te bevorderen - zich verder uitgebreid via talrijke aanlegwerken die zijn bedoeld om nieuwe oversteekplaatsen (bruggen, nieuwe trajectdelen,...) te creëren of bestaande secties te verbeteren op het vlak van hun bruikbaarheid voor de gebruikers of hun landschaps- of ecologische kwaliteit. Momenteel zijn er 55 projecten - van uiteenlopende omvang - geconcretiseerd op de route van de Groene Wandeling, waaronder 17 om de toegankelijkheid te verbeteren van het deel dat overeenstemt met het “wandelpad langs de oude spoorlijn Brussel-Tervuren” (tussen Oudergem en Sint-Lambrechts-Woluwe). Er werden bepaalde verbindingen gecreëerd met gemeentelijke wandelpaden, evenals met het recreatief fietsroutenetwerk van Vlaams-Brabant. De route van de Groene Wandeling is sinds 2009 volledig bewegwijzerd en er werd op meerdere plaatsen voorzien in informatiepunten. Andere projecten zijn aan de gang of staan in de steigers. De Groene Wandeling stemt vandaag overeen met een traject van 62 km, waarvan 41% in de groene ruimten is gelegen, 47% op de wegen en 12% op verkeersluwe of verboden wegen (buiten de groene ruimten) of langs jaagpaden. De specifieke aanlegwerken die werden uitgevoerd in het kader van de Groene Wandeling, vertegenwoordigen 26% van het volledige traject. Het overige stemt overeen met bestaande infrastructuren die afhangen van andere gewestelijke actoren (vooral de gemeenten en Brussel Mobiliteit).
Daarnaast werden talrijke parken aangelegd of gerenoveerd. In dat verband kunnen wij in het bijzonder 2 nieuwe multifunctionele parken vermelden die in 2014 werden aangelegd op industrieterreinen in centrale wijken en openstaan voor het publiek, namelijk het park van lijn 28, gelegen op de grens van Molenbeek, Jette en Brussel (opdrachtgever: Beliris, beheerder: Leefmilieu Brussel) en Parckfarm, gelegen op de voormalige spoorlijn van Thurn & Taxis (opdrachtgever en beheerder: Leefmilieu Brussel met de steun van de bewoners). De verwezenlijking van dit park paste in het kader van een experimenteel project dat tot doel heeft om nieuwe manieren te vinden om gebruik te maken van de openbare ruimten, door onder meer te steunen op de nauwe betrokkenheid van de bewoners. Deze parken zijn verbonden met een klein gemeentepark dat wordt aangelegd in het kader van een wijkcontract, evenals met een nieuw privépark van Thurn & Taxis. De komende jaren zal deze parkaaneenschakeling verder worden vervolledigd met een groene verbinding naar het Bockstaelplein (Laken), evenals naar het Kanaal en het project van de gewestelijke recreatieve pool “Allée du Kaai”.
De nieuwe kaart van het groene netwerk
De kaart met de groene continuïteiten die eerst moeten worden ontwikkeld, werd aangepast op basis van de bovenvermelde studie en zal als basis dienen voor de opstelling van de kaart “Levenskader” van het ontwerp van GPDO waarin onder meer het groene netwerk is opgenomen (zie hieronder).
Deze aanpassingen zijn in de eerste plaats bedoeld om:
- het tracé aan te aanpassen aan de evoluties van de situatie op het terrein (bv. nieuwe constructies, veranderingen van eigenaars enz.);
- de efficiëntie en de connectiviteit van het netwerk te verbeteren;
- bepaalde spoorlijnen te integreren als sterke pijlers van het groene netwerk;
- meer groene continuïteiten te creëren in de Brusselse vijfhoek;
- verbindingen met de groene ruimten of continuïteiten van de Vlaamse rand te creëren of te versterken.
Uit dit werk blijkt dat de nieuwe kaart van het groene netwerk talrijke wijzigingen heeft ondergaan (integratie van nieuwe delen, schrapping of aanpassing van oude delen), ook al werd een aanzienlijk aantal delen van het in 1998 vastgelegde groene netwerk behouden.
Het nieuwe prioritaire netwerk dat wordt voorgesteld in de studie, omvat in totaal ongeveer 161 km groene continuïteiten (zonder de Groene Wandeling). Dit nieuwe project vertoont een iets sterkere connectiviteit tussen de groene ruimten dan in vergelijking met de vorige versie. Dit wil zeggen dat globaal genomen meer groene ruimten van het netwerk zich op minder dan 200 meter afstand van een andere groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. of een lineair element van het netwerk bevinden.
Hefbomen voor de uitvoering van het groene netwerk
Het Gewestelijk Ontwikkelingsplan is een oriënteringsplan dat uiting geeft aan de politieke visie over de ontwikkeling van de stad. Het heeft uitsluitend een indicatieve waarde in tegenstelling tot het Gewestelijk Bodembestemmingsplan (GBP), dat een reglementaire waarde heeft en de mogelijke bestemmingen op het grondgebied en de voorschriften vastlegt die van toepassing zijn in elke zone.
Op het niveau van het GBP vertaalt het groene netwerk zich enkel in de bestemming van bepaalde delen van het grondgebied in groene zones van verschillende types (zie focus en factsheet “Halfnatuurlijke sites en beschermde groene ruimten”) en, voor de andere bestemmingen, in voorschriften betreffende de vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren.. De aanleg van groene zones is zodoende zonder beperking toegelaten in alle gebieden, ook al komt dit zelden voor in de praktijk. Bovendien moeten de bouwprojecten met een grondoppervlakte van meer dan 5.000 m² voorzien in minstens 10% groene ruimten (...). In bepaalde strategische gebieden (gebieden van gewestelijk belang) legt het GBP ook de aanleg van een welbepaalde oppervlakte van groene ruimten op. Ook al worden de groengebieden van het GBP over het algemeen relatief goed beschermd, toch zijn er uitzonderingen mogelijk in het geval van projecten van openbaar nut. Bovendien beschikken bepaalde als groengebied bestemde zones in de praktijk soms over weinig groen (bv. bepaalde begraafplaatsen en sportzones).
De gewestelijke ontwikkelingsplannen (kaarten “levenskader”) en het ontwerp van natuurplan bevatten kaarten over de uitvoering van het groene netwerk of van het ecologisch netwerk.
Kaarten "Levenskader" van het ontwerp van GPDO: prioriteiten van het groene netwerk
Bron: Brusselse Hoofdstedelijke Regering, 2013 (zie http://www.gpdo.be)

De kaart van de “ingroeningsgebieden” verdeelt het Brussels grondgebied in 3 concentrische gebieden, namelijk, vertrekkend vanuit het centrum:
- A: Prioritair in te groenen gebied
- B: Verbetering van het groen karakter van de binnentuinzones
- C: Bescherming van de groene stad van de tweede stadskroon
Afhankelijk van het gebied waarin ze zich bevinden, moeten de stedenbouwkundige projecten voorrang geven aan de ene of de andere functie van het groene netwerk. In zone A, het centrale en dichtbevolkte deel van Brussel, is er een aanzienlijk tekort aan openbare en private groene ruimten, terwijl de woondichtheid er hoog is. Het doel is dus om er zo veel mogelijk nieuwe groene ruimten te creëren, maar ook om, meer in het algemeen, de kwaliteit van de stedelijke omgeving te verbeteren door de aanplanting van bomen op de wegen, de opwaardering van woonruimten of de begroening van binnenplaatsen van huizenblokken, daken, gevels enz. Ter hoogte van de tweede stadskroon, in zone C, is het de bedoeling om het groene karakter en de kwaliteit van de omgeving van de bebouwingsstructuur te behouden, ondanks de verdichtingsprocessen. Voor de zone B, in de eerste stadskroon, is het de bedoeling om het groene karakter van de binnenplaatsen van huizenblokken te behouden en te versterken.
De kaart “Levenskader” stelt een planning van het groene netwerk voor en lokaliseert de verschillende elementen waaruit het groene netwerk is opgebouwd, namelijk:
- te versterken structurerende open ruimten (deze open gebieden die vooral in relictuele landelijke gebieden van de rand zijn gelegen, hebben een groot biologisch, erfgoedkundig, landschappelijke en recreatief belang);
- te behouden groene continuïteiten, Groene WandelingLandschappellijke route bestemd voor traag verkeer, dat de natuurlijke en semi-natuurlijke groene ruimten van de tweede kroon verbindt. Ze laat toe om een rondgang van het hele Gewest te doen langs een veilig en bebakende weg. en groene ruimten van het bestaande GBP;
- nieuwe te creëren of te onderzoeken groene ruimten, voetgangers- en fietsverbindingen;
- gewestwegen waarvan het groene karakter moet worden versterkt;
- heraan te leggen parken;
- bestaande of te creëren gewestelijke recreatieve polen;
- gebieden ter bescherming en herwaardering van halfnatuurlijke landschappen (landschappen met een grote erfgoedkundige, sociale en ecologische waarde die moeten worden beschermd en geherwaardeerd in een context van de verdichting van de huisvesting);
- gebieden ter versterking van de connectiviteit van het ecologisch netwerk (die voornamelijk tussen de Natura 2000-gebieden zijn gelegen);
- transregionale assen voor landschappelijke samenwerking.
Er wordt ook op gewezen dat er in het ontwerp van natuurplan een kaart is opgenomen betreffende het Brussels ecologisch netwerk.
In de praktijk steunt de uitvoering van het groene netwerk op verschillende hefbomen, waaronder:
- planning, aanleg, renovatie en beheer van groene (parken, maar ook begroende pleinen en wegen) en blauwe ruimten door de overheidsinstanties overeenkomstig de richtlijnen van het GewOP en het ontwerp van GPDO (onder meer in het kader van de “duurzame wijkcontracten”, de opstelling van richtplannen, verkavelingsvergunningen enz.);
- procedure voor de aflevering van de stedenbouwkundige vergunningen (voor de bouw van een wijk, de heraanleg van wegen of pleinen, de bouw of de uitbreiding van een gebouw enz.):
- verplichting voor de opdrachtgever om het door het GBP (of desgevallend het bijzonder bestemmingsplan) en de gewestelijke stedenbouwkundige verordening opgelegde reglementaire kader na te leven (regels betreffende de groendaken en de ondoorlatendheid van de bodems);
- tussenkomst van Leefmilieu Brussel als adviesorgaan (op basis van de richtlijnen van het GewOP en het ontwerp van GPDO);
- mogelijkheid (vastgelegd in het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening of BWRO) om stedenbouwkundige lasten op te leggen die onder meer betrekking kunnen hebben op de verwezenlijking, de transformatie of de renovatie van groene ruimten;
- aanreiken van expertise van Leefmilieu Brussel over de aspecten die bijvoorbeeld verband houden met de inrichting van groene ruimten of het waterbeheer in kader van stedenbouwkundige of vastgoedprojecten die worden ontwikkeld door de overheid of promotoren (op basis van een verzoek als adviesorgaan of op een proactieve manier door contact op te nemen);
- verwervingen van nieuwe terreinen door het Gewest of sluiten van erfpachtovereenkomsten voor het creëren van nieuwe groene ruimten die bijdragen tot de verwezenlijking van het groene netwerk;
- mogelijkheid om zich te beroepen op artikel 66 van de ordonnantie betreffende het natuurbehoud dat stelt dat de Regering bijzondere beschermingsbesluiten en aanmoedigingsmaatregelen kan goedkeuren, met inbegrip van subsidies, voor het behoud, het beheer en de ontwikkeling van stadsbiotopen evenals landschapselementen die (...) essentieel zijn voor de migratie van wilde soorten en de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk en het Brussels ecologisch netwerk verbeteren.
- aanreiken van expertise of de opstelling van contracten en overeenkomsten voor de inbeheername van de groene ruimten door Leefmilieu Brussel om een beter ecologisch beheer van bepaalde groene ruimten te garanderen die bijvoorbeeld worden beheerd door gemeenten, huisvestigingsmaatschappijen (Natura 2000-stations), Infrabel (o.m. spoorwegbermen), Brussel Mobiliteit (middenbermen en wegranden), privé-eigenaars (terreinen in de Natura 2000-gebieden), het ministerie van Defensie (militaire terreinen) enz.;
- toekenning van gemeentelijke of gewestelijke premies (bv. voor de aanleg van groendaken, de vergroeningOpzettelijke handeling die tot doel heeft vegetatie in groenarme zones in te voeren. van gevels of de verbetering van de binnenplaatsen van de huizenblokken door de afbraak van bijgebouwen of de doordringbaarheid van de bodem);
- projectoproepen die aanzetten tot burgerinitiatieven in verband met de vergroening van de wijken of de ontwikkeling van gemeenschappelijke moestuinen (financiële en technische ondersteuning);
- sensibilisering en communicatie (bv. publicatie van een “vademecum” over het speelnetwerk);
- invoering van participatieve processen tijdens de ontwerpfase of de renovatie van bepaalde groene ruimten.
Om te downloaden
Factsheet(s)
Thema "Grondgebruik en landschappen in Brussel"
- n°6. Het groene netwerk
- n°13. Analyse van de onbebouwde oppervlakten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door interpretatie van satellietbeelden (.pdf)opent een nieuw venster
- n°14. Semi-natuurlijke ruimten en groene ruimten die genieten van een beschermingsstatuut (.pdf)opent een nieuw venster
Thema « Water in Brussel »
- n°12. Het programma van het blauwe netwerk (.pdf)opent een nieuw venster
- n°13. Hoe de inwoners van het BHG hun woonomgeving percipiëren (.pdf)opent een nieuw venster
Fiche(s) van de Staat van het Leefmilieu
- Focus : Het speelnetwerk (editie 2011-2014)
- Focus : De stedelijk moestuinen (editie 2011-2014)
- Focus : Meerjarenplannen
- Focus : De fragmentatie en het isolement van de groene ruimten (editie 2011-2012)
- Focus : Natuurlijke habitats in de Brusselse groene ruimten (editie 2007-2010) (.pdf)
- Focus : Onderzoek en synthese van de kennis : perceptie van de woonomgeving (editie 2011-2014)
- Focus : Informatie en sensibilisering : project «Duurzame wijken »
- Groene ruimten : toegankelijkheid voor het publiek (editie 2003-2006) (.pdf)
- Semi-natuurlijk leefmilieu en openbare groene ruimten : Staat van de fauna en flora (editie 2003-2006) (.pdf)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Rapport over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2012 (.pdf)
- LEEFMILIEU BRUSSEL, BRAT en L’ESCAUT 2015. « Het spel in de stad - Voor een speenetwerk in Brussel », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 122 pp. (.pdf)
Studie(s) en rapport(en)
- AGORA 2011. « Etude sur le maillage vert dans le cadre du plan régional de développement durable (PRDD) », tussentijds verslag - studie in opdracht van Leefmilieu Brussel
- AGORA 2014. « Maillage vert - PRDD, Région de Bruxelles-Capitale, phase 2 : volet opérationnel - partie 1 : approche générale », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 96 pp (.pdf) (enkel in het Frans)
- AGORA 2014. « Maillage vert - PRDD, Région de Bruxelles-Capitale, phase 2 : volet opérationnel - partie 2 : Etude de conception - Continuité Cureghem (L28), connexion station Jacques Brel - Cureghem », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 18 pp (.pdf) (enkel in het Frans)
- AGORA 2014. « Maillage vert - PRDD, Région de Bruxelles-Capitale, phase 2 : volet opérationnel - partie 2 : Etude de conception - Continuité Fleuriste, connexion Bockstael - parc de la Senne - Jardins du Fleuriste », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 23 pp (.pdf) (enkel in het Frans)
- AGORA 2014. « Maillage vert - PRDD, Région de Bruxelles-Capitale, phase 2 : volet opérationnel - partie 2 : Etude de conception - Continuité Foyer Jettois, connexion Parc de la Jeunesse - Tour&Taxis », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 16 pp (.pdf) (enkel in het Frans)
- AGORA 2014. « Maillage vert - PRDD, Région de Bruxelles-Capitale, phase 2 : volet opérationnel - partie 2 : Etude de conception - Continuité Van Praet, connexion Flandre (Strombeek-Bever) -Canal-Schaerbeek », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 18 pp (.pdf) (enkel in het Frans)
- AGORA 2014. « Maillage vert - PRDD, Région de Bruxelles-Capitale, phase 2 : volet opérationnel - partie 2 : Etude de conception - Continuité senne (sud), connexion Promenade verte - Gare du midi », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 30 pp (.pdf) (enkel in het Frans)
- BRAT 2009. « Inventaire des espaces verts et espaces récréatifs accessibles au public en Région de Bruxelles-Capitale », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 40 pp. + bijlagen (.pdf) (enkel in het Frans)
- BRAT en RUIMTECEL 2009. « Studie voor een herinrichting van de speel- en sportterreinen in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied : Eindverslag», studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 49 pp. (.pdf)
- LEEFMILIEU BRUSSEL, BRAT en L’ESCAUT 2015. « Het spel in de stad - Voor een speenetwerk in Brussel », studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 122 pp (.pdf)
- MICHEL DESVIGNE LANDSCHAPDESKUNDIGE 2011."Ontwikkeling van de sites voor openbare ruimten in de TOUR & TAXIS zone : Samenvattende nota van een opdracht voor stedenbouwkundige en landschapsstudies", studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 22 pp (.pdf)
- MICHEL DESVIGNE LANDSCHAPDESKUNDIGE 2011. "Ontwikkeling van de sites voor openbare ruimten in de TOUR & TAXIS zone : Tweetalig rapport ", studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 161 pp (.pdf)
- SUM RESEARCH 2015. « Inter-gewestelijk plan voor Neerpede - Vlezenbeek - Sint Anna-Pede : Fase 1 - Inventaris», studie in opdracht van Leefmilieu Brussel en van Vlaamse Landmaatschappij, 110 pp (.pdf)
- SUM RESEARCH 2015. « Inter-gewestelijk plan voor Neerpede - Vlezenbeek - Sint Anna-Pede : Fase 2 - Streefbeeld», studie in opdracht van Leefmilieu Brussel en van Vlaamse Landmaatschappij, 38 pp (.pdf)
- SUM RESEARCH 2015. « Inter-gewestelijk plan voor Neerpede - Vlezenbeek - Sint Anna-Pede : Fase 3 - Actieplannen», studie in opdracht van Leefmilieu Brussel en van Vlaamse Landmaatschappij, 138 pp (.pdf)
- VAN DE VOORDE T., CANTERS F. ET CHEUNG-WAI CHAN J. 2010. « Mapping update and analysis of the evolution of non-built (green) spaces in the Brussels Capital Region - Part I & II», cartography and GIS Research Group - department of geography (VUB), studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 35 pp (.pdf) (enkel in het Engels)
Plan(nen) en programma(‘s)
Nuttige links
Monitoring van de soorten
Indicator - Actualisering : februari 2020
De Brusselse fauna en flora maken het voorwerp uit van wetenschappelijke monitoringscampagnes die onmisbare gegevens opleveren voor de opstelling van beleidslijnen en maatregelen inzake het beheer van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).. Een relatief rijke biodiversiteit aanwezig is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ondanks zijn stedelijke context en beperkte oppervlakte. Sommige groepen, waaronder de reptielen en de vlinders, zijn echter weinig vertegenwoordigd in vergelijking met de in België aanwezige diversiteit.
Monitoring en wetenschappelijke opvolging ter ondersteuning van het biodiversiteitsbeheer
De monitoring en de opvolging van de biodiversiteit behoren tot de opdracht van Leefmilieu Brussel.
Deze opdracht heeft hoofdzakelijk betrekking op de inventarissen en de studies waarvan de uitvoering, via overheidsopdrachten, wordt toevertrouwd aan universiteiten en onderzoeksinstituten of, via subsidies, aan verenigingen voor de bescherming en het behoud van de natuur.
De in dat verband ingezamelde gegevens beantwoorden aan uiteenlopende doelstellingen:
- de internationale en Brusselse verplichtingen naleven betreffende de monitoring van de natuur en de rapporteringen die erop betrekking hebben (onder meer in het kader van de Natura 2000- en de vogelrichtlijn, de ordonnantie betreffende het natuurbehoud, enz.);
- ertoe bijdragen dat de veranderingen in het leefmilieu onder de aandacht worden gebracht;
- de beleidslijnen en maatregelen inzake biodiversiteit uitwerken en evalueren;
- het publiek informeren en sensibiliseren over de uitdagingen op het vlak van de biodiversiteit.
Om haar diverse informatiebehoeften en opvolgingsinitiatieven betreffende de biodiversiteit te rationaliseren, heeft Leefmilieu Brussel het INBO (het Vlaams Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek) in 2009 belast met het uitwerken van een monitoringstrategie voor de opvolging van de biodiversiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (zie verslag van Van Calster H. en Bauwens D., 2010). Daarnaast werd in 2018, in toepassing van artikel 15 §1 van de Natuurordonnantie, een besluit goedgekeurd dat een toezichtschema vastlegt voor de staat van instandhouding van soorten en natuurlijke habitats aanwezig in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Er wordt eveneens op gewezen dat Leefmilieu Brussel sinds 2009 de gegevens waarover ze beschikt betreffende de soortenrijkdom in het Brussels Gewest, in één soortendatabank centraliseert. Deze databank vormt een belangrijk steunpunt voor het Brussels beleid inzake biodiversiteit.
Tal van inventarissen en atlassen van de flora en de fauna zijn opgesteld of zijn in uitvoering
Deze fiche heeft specifiek betrekking op de inventarissen en de opvolging (monitoring) van soortengroepen die op gewestelijke schaal zijn uitgevoerd. In diverse documenten van de verslagen over de staat van het Brussels leefmilieu zijn bovendien andere monitoringsgegevens in verband met de biodiversiteit terug te vinden, waaronder in het bijzonder die betreffende de biologische kwaliteit van de waterlopen (zie thema water van dit verslag), de fytosanitaire toestand van de bomen van het Zoniënwoud (zie thema Groene ruimten en biodiversiteit) en de staat van instandhouding van bepaalde soorten bedoeld door de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn (zie focus over de staat van instandhouding van soorten en over het Vliegend hert ), de natuurlijke habitats of die met betrekking tot de kwalitatieve en kwantitatieve opvolging van de groene ruimten (zie factsheet «Analyse van de onbebouwde oppervlakten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door interpretatie van satellietbeelden»).
De monitoring van de soorten heeft onder meer geleid tot de opstelling van verschillende inventarissen en atlassen die betrekking hebben op het volledig Brussels grondgebied. De onderstaande tabel geeft een beknopte samenvatting van de belangrijkste kwantitatieve gegevens die voortvloeien uit deze studies, namelijk: het aantal op het terrein getelde soorten tijdens de onderzoeksperiode (waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de inheemse soorten en de soorten die vrijwillig of toevallig werden geïntroduceerd), evenals, wanneer deze gegevens beschikbaar zijn, het aantal in Brussel uitgestorven soorten. De inventaris van de lokaal uitgestorven soorten is gebaseerd op historische gegevens (oude floristische of faunistische inventarissen, archieven, oude herbariums of insectendozen enz.). De in aanmerking genomen periode die varieert naargelang de studie, wordt vermeld in de onderstaande tabellen. Voor de vissen zijn de gegevens afkomstig van vier meetcampagnes in het kader van de evaluatie van de biologische kwaliteit van de Brusselse waterlopen en vijvers (zie factsheet 'Vissen '). Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een nieuwe atlas van de zoogdieren, een nieuwe amfibieën- en reptielenatlas en een atlas van de odonata (libellen en juffers). Een atlas van de bijen wordt voorbereid.



Naast de enkele cijfers die worden voorgesteld in de bovenstaande tabellen, zijn deze inventarissen vooral interessant vanwege de analyses waartoe ze aanleiding geven en die het mogelijk maken om:
- trends vast te stellen ten opzichte van de rijkdom en de ruimtelijke spreiding van de verschillende soorten en de aandacht te vestigen op de meest kwetsbare soorten;
- de meest interessante sites te identificeren op het vlak van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).;
- de vestiging van nieuwe soorten in kaart te brengen, of dit nu het gevolg is van een menselijke tussenkomst of van een natuurlijk proces (bijvoorbeeld door de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz.);
- de factoren te bepalen die aan de basis liggen van de vastgestelde evoluties.
Deze studies die doorgaans erg veel informatie en genuanceerde conclusies bevatten, kunnen moeilijk in enkele lijnen worden samengevat. Voor meer informatie kunnen geïnteresseerde lezers diverse online beschikbare documenten raadplegen (volledige publicaties of samenvattingen, zie hieronder).
Bepaalde taxonomische groepen (zoogdieren, libellen, vogels, ...) zijn goed vertegenwoordigd op het Brussels grondgebied, rekening houdend met de beperkte afmetingen en het stedelijk karakter ervan.
Een vergelijking van bovenstaande gegevens met een inventaris van de soorten opgesteld door de AD Statistiek in 2017 (FOD Economie) toont aan dat ongeveer twee derde van de soorten zoogdieren en odonata ((libellen en juffers) die voorkomen in België ook voorkomen in het Brussels Gewest. Voor de groepen vogels, amfibieën, rechtvleugeligen (krekels en sprinkhanen) en vaatplanten bedraagt dit aandeel 40 tot 50%.
Deze percentages zijn bijzonder hoog, gelet op de beperkte afmetingen en het extreem verstedelijkte karakter van het Brussels grondgebied. Deze positieve vaststelling vereist echter enige nuancering aangezien een groot deel van de soorten zeldzaam tot zeer zeldzaam is.
Anderzijds zijn de reptielen, dagvlinders en vissen met minder dan een derde van de aanwezige soorten veel zwakker vertegenwoordigd in het Brussels Gewest.
Sinds 2001 werden 2 zoogdiersoorten die al enkele decennia niet meer voorkwamen opnieuw waargenomen en hebben zich 3 nieuwe vleermuissoorten gevestigd.
Voor de zoogdieren blijkt uit een vergelijking van de 2 atlassen dat 3 soorten die in de periode 1909-2000 werden waargenomen, namelijk mopsvleermuis (Barbastella barbastellus), otter (Lutra lutra) en vale vleermuis (Myotis myotis), niet meer werden waargenomen na augustus 2000. Deze laatste soort werd echter wel waargenomen in gebieden die grenzen aan het Brussels Gewest.
Sinds 2001 werden 7 soorten die niet werden waargenomen in de periode voorafgaand aan 2001 geïnventariseerd:
- 5 inheemse soorten waarvan 3 vleermuissoorten: bever (Castor fiber), everzwijn (Sus scrofa), tweekleurige vleermuis (Verspertilio murinus), Kuhls dwergvleermuis (Pipistrellus kuhlii) en grijze grootoorvleermuis (Plecotus austriacus);
- 2 niet-inheemse soorten (opgenomen in de lijst van Europese invasieve soorten, zie indicator over de invasieve uitheemse soorten): Chinese muntjak (Muntiacus reevesi, enkele waarnemingen, een exemplaar werd gevangen in 2016) en wasbeer (Procyon lotor) waarvan de huidige aanwezigheid in het Zoniënwoud niet met zekerheid is vastgesteld.
De vergelijking van de 2 atlassen toont aan dat voor respectievelijk 65% en 7% van de soorten zoogdieren die aanwezig zijn in het Brussels Gewest de omvang van het grondgebied waarop de waarnemingen werden gedaan is toegenomen of stabiel is gebleven. Deze informatie moet echter met omzichtigheid worden beschouwd, aangezien voor tal van soorten de kennis van hun ecologie en van de gebieden waarin ze aanwezig zijn en de detectiemethoden zijn verbeterd.
De vleermuizenpopulatie van het Brussels Gewest is opmerkelijk rijk: 20 soorten vleermuizen van de 24 die vandaag in België zijn geïnventariseerd, werden tot vandaag aangetroffen in het Gewest.
Het aantal vogelsoorten dat met zekerheid broedt in het Brussels Gewest blijft stabiel, maar de samenstelling van de avifauna evolueert snel
De samenstelling van de avifauna evolueert snel, vanuit het oogpunt van zowel de inheemse als de uitheemse soorten. Sinds de uitvoering van de laatste atlas van de avifauna (2000-2004) zijn bepaalde soorten uitgestorven als “zeker broedvogel” en werd de status van andere soorten naar beneden aangepast als “waarschijnlijke broedvogel”. Omgekeerd zijn er nieuwe soorten verschenen. Soorten die in de Atlas 2000-2004 werden beschouwd als recentelijk lokaal uitgestorven, werden opnieuw waargenomen. Van de verdwenen broedvogels zijn er 2 uitheems (zwarte zwaan en Magelhaengans).
De amfibieën en reptielen hebben bijzonder zwaar geleden onder de aantasting, de vernieling en de versnippering van hun habitats
De eerste atlas van de Brusselse herpetofaunaDierenwereld van amfibieën en reptielen. (amfibieën en reptielen) constateerde een algemene achteruitgang van de inheemse soorten door de vernieling en de aantasting van de gunstige milieus, alsook ten gevolge van de versnippering van de habitats. Zes inheemse soorten van de veertien die in het verleden werden waargenomen in de hoofdstad, worden beschouwd als uitgestorven. De Atlas 2004-2019 waaraan op dit moment de laatste hand wordt gelegd, bevestigt deze vaststelling, aangezien, op één uitzondering na (groene kikker), geen enkele van de als uitgestorven beschouwde soorten werd aangetroffen, ondanks de evolutie van de kennis die de voorbije vijftien jaar sterk is gestegen.
Het fenomeen van de recente vestiging van soorten die niet thuishoren in de Brusselse fauna is de voorbije jaren versterkt. Het gaat om zowel uitheemse soorten (minstens twee genaturaliseerde kikkersoorten en verschillende niet-genaturaliseerde soorten waterschildpadden) en twee neo-inheemse soorten (soorten die al dan niet opzettelijk werden uitgezet in het Brussels Gewest, maar die van nature aanwezig zijn in een gebied dat dicht bij dat van het introductiegebied ligt)).
De terugkeer van de vissen in de Zenne
De meetcampagnes in het kader van de evaluatie van de biologische kwaliteit van de waterlopen hebben een duidelijke verbetering van de staat van de visfauna in de Zenne aangetoond. In de campagnes van 2007 en 2013 werd immers alleen in 2013 één enkele vis in de Brusselse Zenne gevangen. In 2004 werd zelfs geen telling uitgevoerd, omdat de kwaliteit van het water zo slecht was dat er geen vissen in konden leven.
Deze resultaten steken schril af tegen die van de laatste campagne in 2016, toen in de Zenne meer dan 200 vissen van 15 verschillende soorten werden gevangen. Vertrekkend van de referentielijst van de soorten die historisch in de Zenne aanwezig waren toen ze nog niet of weinig door menselijke activiteiten werd verstoord, stellen we vast dat 11 van de 17 soorten van deze lijst werden waargenomen (soms slechts één keer). Merk op dat sommige van de in 2016 opgetekende soorten ecologisch veeleisend zijn, zoals de bittervoorn, een soort die in het kader van de Europese wetgeving Natura 2000 een bijzondere bescherming geniet (zie Focus Staat van instandhouding van de soorten).
Deze vooruitgang moet in de eerste plaats in verband worden gebracht met de gedane inspanningen voor de zuiveringVerwijderen van de ongewenste bomen (overtallig, ziek, enz.) in een zeer jonge bebossing. van het afvalwaterWater dat in huishouding of industrie dienst heeft gedaan en gewoonlijk met verschillende stoffen beladen is., zowel stroomopwaarts van Brussel als op gewestelijk niveau (zie het thema Water van deze synthese).
Om te downloaden
Methodologische fiches
Tabellen met de gegevens
Factsheet(s)
- 2. Vogels (.pdf)
- 3. De zangvogels in het Zoniënwoud
- 6. De hogere planten
- 7. Mossen, schimmels en korstmossen
- 8. Vissen
- 9. Ongewervelde dieren (.pdf)
- 10. Natuurlijke habitats in de Brusselse groengebieden
- 11. Epifytische korstmossen
- 12. Paddenstoelen
- 14. Biodiversiteit : monitoring van dier- en plantensoorten (.pdf)
- 18. Locaal staat van instandhouding voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.pdf) opent een nieuw venster
- 23. Avifauna in gebouwen en mobilisatie voor het behoud ervan (.pdf) opent een nieuw venster
Thema « Grondgebruik en landschappen in Brussel»
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Biologische kwaliteit van de voornaamste waterlopen en vijvers (editie 2015-2018)
- Burgers verzamelen gegevens over de Brusselse biodiversiteit ("crowdsourcing") (editie 2015-2018)
- Paddenstoelen en korstmossen (editie 2011-2012)
- Natuurlijke habitats in de Brusselse groene ruimten (editie 2007-2010)
- Biodiversiteit : dagvlinders (editie 2007-2008)
- Semi-natuurlijk leefmilieu en openbare groene ruimten : Staat van de fauna en flora (editie 2003-2006) (.pdf)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Wilde bijen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2018 (.pdf)
- Amfibieën en reptielen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2017 (.pdf)
- Dagvlinders in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2017 (.pdf)
- Zoogdieren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2017 (.pdf)
- Paddenstoelen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2017 (.pdf)
- Vogels in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2018 (.pdf)
- Vleermuizen – Leer ze kennen en beschermen, 2019 (.pdf)
- Rapport over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2012 (.pdf)
- Kaart « Evolutie van de vlinderpopulatie »
Studies en rapporten
- ALLERMEERSCH L. 2006. "Opmaak van volledige floristische inventaris van het BHG en een florakartering", studie gerealiseerd door de Nationale Plantentuin van België in opdracht van Leefmilieu Brussel, 322 p. (.pdf)
- BRABANT C., NYSSEN P., WEISERBS A. & SAN MARTIN G., 2019. "Analyse des données de monitoring et développement de critères pour l’état de conservation local des Chiroptères en Région de Bruxelles-Capitale", studie gerealiseerd door Natagora in opdracht van Leefmilieu Brussel (wordt momenteel afgerond ) (.pdf).
- BECKERS, K., OTTART, N., FICHEFET, V., BECK, O., GRYSEELS, M., MAES, D. 2009. « Dagvlinders van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: verspreiding, behoud en beheer (1830-2008) », Leefmilieu Brussel & Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel, 157 p. (het boek is te koop bij de Dienst Info-Leefmilieu van Leefmilieu Brussel)
- DECLEER et al. 2000, website Rode Lijsten in Vlaanderen, Gevalideerde en vastgestelde Rode Lijsten "Sprinkhanen en krekels" (html)
- DE KNIJF 2006, website Rode Lijsten in Vlaanderen, Gevalideerde en vastgestelde Rode Lijsten "Libellen" (html)
- DEVILLERS P. , DEVILLERS-TERSCHUREN J. 1998. "Mammifères de Bruxelles, facteurs de risque et mesures de gestion" in BIM "Kwaliteit van het Leefmilieu en BiodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest", studiedocumenten van het K.B.I.N. nr. 93: 147-164." (enkel in het Frans)
- GRAITSON E., PAQUET A., VERBELEN D. 2019. "Atlas des Amphibiens etReptile de la Région de Bruxelles-Capitale", studie gerealiseerd door Natagora, Natuurpunt & BE/LB in opdracht van Leefmilieu Brussel (wordt momenteel afgerond ) (.pdf).
- IPBES 2018. "The IPBES regional assessment report on biodiversity and ecosystem services for Europe and Central Asia", 892 p. (.pdf) (enkel in het Engels).
- JEUNES ET NATURE & JEUGDBOND VOOR NATUUR EN MILIEU 2006. "Atlas van de Sprinkhanen van Brussel", studie gerealiseerd door de werkgroep Saltabel in het kader van het project SaltaBru met de steun van Leefmilieu Brussel, gepubliceerd in het contactblad n°3 (zomer 2006) van J&N en JNM, 11 p. (.pdf)
- JOORIS R. 2007. "Inventarisatie amfibieën en reptielen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest", rapport van Natuurpunt (studie 2007/3, werkgroep Hyla), in opdracht van het Ministerie voor Leefmilieu, Energie en Waterbeleid en Leefmilieu Brussel - Departement Biodiversiteit, Mechelen, 19 p. (.pdf)
- LAFONTAINE et al. 2019. « Atlas des Libellules de la Région de Bruxelles-Capitale », door Leefmilieu Brussel gesubsidieerd eindverslag (wordt momenteel afgerond ) (.pdf).
- LAFONTAINE R.-M., DELSINNE T., DEVILLERS P. (IRSNB) 2013. "Evolution des populations de libellules de la RBC - leurs récentes augmentations - importance de la gestion des étangs" in Les Naturalistes belges 2013, 94, 2-3-4: 33-70. (html) (enkel in het Frans)
- MAES D., BAERT K., CASAER J., CRIEL D., CREVECOEUR L., DEKEUKELEIRE D., GOUWY J., GYSELINGS R., HAELTERS J., HERMAN D., HERREMANS M., HUYSENTRUYT F., LEFEBVRE A., OKELINX T., STUYCK J., THOMAES A., VAN DEN BERGE K., VANDENDRIESSCHE B., VERBEYLEN G., VERCAYIE D. 2014. « De IUCN Rode Lijst van de zoogdieren in Vlaanderen », rapport van het Instituut voor Natuur-en Bosonderzoek (INBO.R.2014.182811), Brussel. (html)
- MAES D.,VANREUSEL W., JACOBS I., BERWAERTS K., VAN DYCK H., 2012. « De IUCN Rode Lijst van de dagvlinders in Vlaanderen », rapport van het Instituut voor Natuur-en Bosonderzoek (21), Brussel. (html)
- PAQUET A., WEISERBS A. 2019. « Monitoring des populations d’oiseaux en Région de Bruxelles-Capitale - rapport final 2018 », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel,, 75 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- PAQUET A., WEISERBS A. 2018. « Monitoring des populations d’oiseaux en Région de Bruxelles-Capitale - rapport final 2017 », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel,, 94 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- PAQUET A., WEISERBS A. 2017. « Monitoring des populations d’oiseaux en Région de Bruxelles-Capitale - rapport final 2016 », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 50 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- PAQUET A., WEISERBS A. 2016. « Inventaire et surveillance de l’avifaune à Bruxelles : rapport final 2015 », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 45 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- STEEMAN R., ASPERGES M., BUELENS G., DE CEUSTER R., DECLERCQ B., KISZKA A., LEYSEN R., MEUWIS T., MONNENS J., ROBIJNS J., VAN DEN WIJNGAERT M., VAN ROY J., VERAGHTERT W. & VERSTRAETEN P. 2011. "Paddenstoelen in Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 1980-2009. Verspreiding en ecologie", studie van Natuurpunt met de steun van Leefmilieu Brussel, 725 pp. (enkel in het Nederlands) (het boek is te koop bij Natuurpunt)
- VAN CALSTER H., BAUWENS D. 2010. "Naar een monitoringstrategie voor de evaluatie van de toestand van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest", studie uitgevoerd door het Instituut voor Natuur-en Bosonderzoek (INBO.R.2010.37) in opdracht van Leefmilieu Brussel, Brussel, 183 p. (.pdf)
- VAN DEN BROECK D. 2012. « Atlas van de epifytische korstmossen en de erop voorkomende lichenicole fungi van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest", studie uitgevoerd door de Nationale Plantentuin van België in opdracht van Leefmilieu Brussel, 161 p. (.pdf)
- VANDERPOORTEN A. 1997."A bryological survey of the Brussels Capital Region", in Scripta Botanica Belgica, vol 14, pp 1-51. (html) (enkel in het Engels)
- VAN LANDUYT W., HOSTE I., VANHECKE L., VAN DEN BREMPT P., VERCRUYSSE W. en DE BEER D. 2006. "Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest", Instituut voor natuur- en bosonderzoek, Nationale Plantentuin van België & Flo.Wer., 99 p. (.pdf)
- VAN ONSEM S., BREINE J., TRIEST L. (VUB & INBO) 22200017. "De biologische kwaliteit van waterlopen, kanaal en vijvers in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2016", studie uitgevored in opdracht van Leefmilieu Brussel, 92 p. + bijlagen. (.pdf)
- VERCAYIE D., PAQUET A., FEYS S., WILLEMS W. & J-Y. PAQUET, 2017. "Zoogdierenatlas van het Brussels gewest 2001-2017", studie uitgevoerd in opdracht van Leefmilieu Brussel (wordt momenteel afgerond ).
- WEISERBS A., JACOB J.-P. 2007. « Oiseaux nicheurs de Bruxelles 2000-2004: répartition, effectifs, évolution », studie uitgevoerd door Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, Luik, 292 p. (het boek is te koop bij Natagora) (enkel in het Frans)
- WEISERBS A., JACOB J.-P. 2005. "Amfibieën en Reptielen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest", studie uitgevoerd door AVES en Leefmilieu Brussel, Brussel, 107 p. (.pdf)
Plannen en programma‘s
Nuttige links
Evolutie van de avifauna
Focus - Actualisering : januari 2022
De jaarlijkse follow-up van de alledaagse vogels maakt het mogelijk een tendens voor de periode 1992-20121 waar te nemen voor 41 soorten : voor 40% van hen kan een daling van de populaties worden waargenomen. Voor de groep van inheemse soorten suggereert de analyse van de gegevens een matige daling op lange termijn en een stabiele tendens sinds 10 jaar. De alledaagse vogels met de meest opmerkelijke daling op lange termijn zijn de soorten die hun nest bouwen in gebouwen en de trekvogels. Een globale gunstige evolutie wordt daarentegen vastgesteld voor de exotische soorten en de kraaiachtigen.
De vogels, goede indicatoren van de staat van de biodiversiteit
De vogels zijn uitermate geschikt als biodiversiteitsindicator. Hun bijzonder groot vermogen om zich te verspreiden, stelt hen immers in staat snel te reageren op veranderingen in het leefmilieu. Zij zijn bovendien aanwezig in de meeste biotopen en (semi-)verstedelijkte milieus en vertegenwoordigd op vrijwel alle niveaus van de voedselketen, ook op de hoogste niveaus (insectivoren, predatoren). Ze zijn ook gemakkelijk te observeren.
De follow-up van de Brusselse avifauna gebeurt op verschillende manieren: uitvoering van atlassen die een overzicht geeft van de verspreiding en de aantallen van de nestbouwende vogels (om de 10-20 jaar), jaarlijkse follow-up van de algemene avifauna of van specifieke groepen (o.a. watervogels), specifieke wetenschappelijke studies, monitoring van soorten van communautair en regionaal belang, enz. Dit werk werd tot nog toe voornamelijk verzekerd door Aves, de ornithologische pool van de vzw Natagora, op vraag van Leefmilieu Brussel.
Voor de periode 1992-2018 wordt een daling bevestig voor 40% van de soorten waarvoor een tendens kan worden vastgesteld
De jaarlijkse opvolging van de algemene broedvogels wordt georganiseerd sinds 1992. Dat gebeurt via de “luisterpunt”-methode, die erin bestaat in de lente alle vogels te inventariseren die gedurende een tijdspanne van 15 minuten worden gezien of gehoord tijdens 2 bezoeken aan een vaste waarnemingssite, die elk jaar dezelfde is. Deze methode, die vooral geschikt is voor soorten die hun territorium afbakenen door te zingen, maakt het mogelijk om iets minder dan de helft van de Brusselse nestbouwende avifauna te volgen. Trekvogels die in het voorjaar een tussenstop in Brussel maken maar er nooit nestelen, soorten waarvoor de luisterpuntmethode ontoereikend is (watervogels, zwaluwen, nachtroofvogels ...) en zeldzame nestbouwende vogels waarvoor het aantal contacten ontoereikend is, zijn hier niet bij betrokken.
Het netwerk van luisterpunten telt vandaag 114 stations; deze vertegenwoordigen zowel de sterk uiteenlopende groene ruimten in het Brusselse als de dicht bebouwde omgevingen.
Voor de periode 1992-2020 kon voor 41 soorten een trend worden waargenomen (soorten die voldoende regelmatig worden gezien of gehoord, m.a.w. de meeste van de soorten verspreid in het Brussels Gewest). Van deze soorten :
- nemen 2 soorten (ofwel 5%) sterk af;
- nemen 14 soorten (ofwel 34%) af;
- zijn 15 soorten (ofwel 37%) stabiel;
- nemen 8 soorten (ofwel 20%) toe, waaronder 2 exotische soorten (de halsbandparkiet en de half tamme rotsduif);
- nemen 2 soorten (ofwel 5%) sterk toe, waaronder 1 exotische soortNiet-inheemse, ingevoerde soort. Tegengesteld aan een inheemse soort. (de Nijlgans).
Merk op dat deze balans slechts betrekking heeft op een deel van de avifauna, dat voornamelijk uit de meest verspreide nestbouwende soorten bestaat. Een groot aantal soorten die niet met de methode van de luisterpunten worden gevolgd, vallen op gewestelijke schaal terug. Meestal betreft het soorten met hogere ecologische eisen tijdens de nestbouw.
Onderstaande grafiek toont de vooruitgang, de stabiliteit of de terugval van soorten.
Tendensen in de evolutie op lange termijn van de algemene avifauna in het Brussels Gewest (41 soorten, met inbegrip van 3 exotische soorten): gemiddelde jaarlijkse groeipercentages in % (1992-2020)
Bron : Paquet A., Weiserbs A. 2021 (Natagora-Aves)

De definitie van de vijf tendenscategorieën van de populaties is gebaseerd op het gemiddelde jaarlijkse groeipercentage en de betrouwbaarheid van de raming (voor meer details, zie Monitoring van de vogelpopulaties in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Rapport 2020, blz. 16).
Voor meer informatie over het evolutiepercentage van de veelvoorkomende avifauna sinds 1992
De vijf soorten met de grootste achteruitgang zijn de huismus (verlies van 96% van het bestand in 28 jaar), de Turkse tortel (verlies van 86%), de tuinfluiter (verlies van 85%), de spreeuw (verlies van 81%) en de grasmus (verlies van 80%). Van deze vogels werden de huismus, de spreeuw en de Turkse tortel beschouwd als veelvoorkomende vogels in Brussel en in de steden in het algemeen.
Verscheidene factoren kunnen bijdragen tot de verklaring van de achteruitgang van vele soorten, waaronder de vermindering en versnippering van groene ruimten en braakliggende terreinen, de schaarste van voedselbronnen (bv. sterke achteruitgang van insectenpopulaties, grassen, wilde bessenplanten, kippenhokken ...), verontreiniging (met inbegrip van pesticiden) en afname van gunstige gebieden om te nestelen, klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. of zelfs de renovatie van gebouwen, waardoor de mogelijkheden tot nestbouw van holbewonende soorten worden beperkt. Sommige soorten, zoals de mus of de merel, zijn ook het slachtoffer van epizoötie.
De soorten die toenemen zijn algemene soorten, minder veeleisend, in staat zich aan te passen aan wat de stedelijke omgeving hen biedt. Het aantal kauwen is sinds 1992 vermenigvuldigd met 15. We merken op dat de populatie van de ekster afneemt, terwijl over het algemeen wordt aangenomen dat zij toeneemt.
De matkop is niet meer in de tabel opgenomen omdat hij als regionale nestbouwende soort is uitgestorven. De resultaten voor de gierzwaluw, een zeer mobiele soort, moeten met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd en beschouwd worden als een indicatie van de algemene aanwezigheid.
Contrasterende trends afhankelijk van de soorten
Voor de periode 1992-2020 zijn de alledaagse vogels met de meest opmerkelijke afname de trekvogels en de soorten die in gebouwen nestelen. Een globaal gezien gunstige evolutie wordt daarentegen vastgesteld voor de exotische soorten en de kraaiachtigen. Voor inheemse holbewonende soorten is de trend over het algemeen stabiel.
De volgende grafieken tonen de evolutie van specifieke vogelgroepen.
De analyse per groep van soorten (MSI, Multi Species Index) is gebaseerd op een geometrisch gemiddelde van de trendlijnen van de verschillende soorten van eenzelfde groep. Het “gewicht” van elke soort wordt beschouwd als gelijk aan de andere terwijl de omvang van hun respectievelijke populatie gevoelig kan verschillen. Het is belangrijk rekening te houden met deze bijzondere berekening om de trends correct te interpreteren.
De trendlijn wordt opgesteld op basis van de jaarlijkse fluctuaties van de MSI-index. De twee stippellijnen aan weerszijden van deze lijn geven de foutenmarge weer die bij de trendlijn hoort. De analyse houdt enkel rekening met de soorten waarvan de trends statistisch belangrijk zijn.
Voor de inheemse alledaagse soorten zijn, voor de periode 1992-2018, de resultaten statistisch significant voor 33 soorten.
Tendensen in de evolutie op lange termijn van de algemene avifauna in het Brussels Gewest : specifieke index (MSI, Multi Species Index) voor 33 inheemse soorten (1992-2020)
Bron : PAQUET A., WEISERBS A. 2021 (Natagora-Aves)

De statistische analyse van de Multi Species Index (MSI), die werd uitgevoerd voor een groep van inheemse soorten, suggereert een gematigde afname (-25% sinds 1992) op lange termijn en een stabiele tendens sinds 10 jaar.
Ook op Europees niveau brengt de monitoring van de alledaagse vogelsoorten een aanzienlijke afname op lange termijn.
Meer weten over de tendensen op Europees niveau
Deze afname op lange termijn (25 jaar) wordt in het bijzonder waargenomen bij de vogelsoorten die afhankelijk zijn van de landbouwgebieden (SOER, 2020). ). Volgens het Europees Milieuagentschap (SOER 2020) is deze trend vóór alles verbonden met het verlies, de fragmentering en achteruitgang van de natuurlijke en semi-natuurlijke ecosystemen (die grotendeels het gevolg zijn van de intensifiëring van de landbouw) en met de groeiende verstedelijking van de grond die de lichtvervuiling en geluidsoverlast vergroot. De drastische afname van de populaties van insecten heeft ook een impact op de talrijke vogelsoorten die hiervan afhankelijk zijn voor voedsel of om hun jongen te voeden. Deze tendens werd bevestigd door een recente studie waarin werd geraamd dat op EU-niveau de aantallen van 378 (van de 445) inheemse broedvogelsoorten over het geheel genomen met 16% zijn gedaald. Deze trend werd bevestigd door een recente studie waarin werd geraamd dat op EU-niveau de aantallen van 378 (van de 445) inheemse vogelsoorten die in Europa broeden tussen 1980 en 2017 in totaal met 16-18% zijn gedaald. De voornaamste veranderingen werden waargenomen bij soorten die geassocieerd worden met landbouw- en graslandbiotopen, kustlijnen en langeafstandstrekkers (Burns e.a. 2021).
Tendensen in de evolutie op lange termijn van de algemene avifauna in het Brussels Gewest : specifieke index (MSI, Multi Species Index) met betrekking tot 25 gewone bossoorten die in het Zoniënwoud aanwezig zijn (1992-2020).
Bron : PAQUET A., WEISERBS A. 2021 (Natagora-Aves)

Tussen 1992 en 2020 zou het aantal vogels in het Zoniënwoud dat via de luisterpuntmethode wordt gevolgd, relatief stabiel zijn gebleven. In vergelijking met andere soorten, zoals die in woonwijken of soorten die in gebouwen nestelen, doen de gewone vogels van het Zoniënwoud het beter. Uit de analyse van de luisterresultaten blijkt bijvoorbeeld dat de merel in het bos goed standhoudt, terwijl het aantal merels op de rest van het Brussels grondgebied sterk is gedaald.
Tendensen in de evolutie op lange termijn van de algemene avifauna in het Brussels Gewest : specifieke index (MSI, Multi Species Index) voor de exotische soorten (1992-2020)
Bron : PAQUET A., WEISERBS A. 2021 (Natagora-Aves)

De groep van exotische soorten groeit sterk (+457% over de periode 1992-2020), maar lijkt de jongste jaren te stabiliseren. Deze groep omvat de halsbandparkiet, de monniksparkiet, de grote Alexanderparkiet, de nijlgans en de grote Canadese gans.
De magelhaengans en de zwarte zwaan bouwen geen nest meer in Brussel en zijn bijna verdwenen.
Tendensen in de evolutie op lange termijn van de algemene avifauna in het Brussels Gewest : specifieke index (MSI, Multi Species Index) voor de soorten die hun nest bouwen in de gebouwen (1992-2020)
Bron : PAQUET A., WEISERBS A. 2021 (Natagora-Aves)

De vogelsoorten die hun nest bouwen in de holtes van de gebouwen, typisch voor de “grijze zone” van het Brussels Gewest (in tegenstelling tot de groene gordel) gaan achteruit in de periode 1992-2018 (-77 %). Deze groep omvat de huismus (sterke achteruitgang op lange termijn), de spreeuw (gaat achteruit), de roodstaart (gaat achteruit) en de gierzwaluw (gaat achteruit). De rotsduif werd niet in aanmerking genomen voor de berekening van de index, omdat het geen strikte holbewoner is. Deze soort neemt toe.
- Meerdere factoren verklaren deze indrukwekkende daling van deze bekende en emblematische vogels van de steden: de renovatie van gebouwen waarbij oude holtes worden verwijderd (dakgoten, steigergaten,...), de moderne gebouwen bieden weinig plaats aan de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). (ijzer, beton en glas), de globale afname van de biomassaGeheel van planten en dieren, alsook het daarmee gepaard gaande organische afval. De plantaardige biomassa komt uit de fotosynthese voort en is een bron van hernieuwbare energie. van insecten (zie gedocumenteerde fiche over de ongewervelden ) en voor wat de mussen betreft, het graantekort.
Tendensen in de evolutie op lange termijn van de algemene avifauna in het Brussels Gewest : specifieke index (MSI, Multi Species Index) voor de inheemse holbewonende soorten (1992-2020)
Bron : PAQUET A., WEISERBS A. 2021 (Natagora-Aves)

De inheemse holbewonende soorten hebben de jongste twee decennia een stabiele tendens vertoond. Deze groep omvat de holenduif, de groene specht, de grote bonte specht, de koolmees, de pimpelmees, de glanskop, de boomklever, de boomkruiper, de spreeuw, de kauw. Van deze 10 soorten gaat 1 soort achteruit, 6 andere zijn stabiel en 3 gaan erop vooruit. De middelste bonte specht en de zwarte specht komen te weinig voor om statistisch belangrijke tendensen te kunnen geven.
Tendensen in de evolutie op lange termijn van de algemene avifauna in het Brussels Gewest : specifieke index (MSI, Multi Species Index) voor de kraaiachtigen (1992-2020)
Bron : PAQUET A., WEISERBS A. 2021 (Natagora-Aves)

De kraaiachtigen nemen toe (+133 % op lange termijn). Deze groep omvat de zwarte kraai (stijging), de kauw (sterke stijging), de ekster (daling) en de gaai (stabiel).
De roek duikt nog niet op in de statistisch belangrijke resultaten hoewel hij zich snel vestigt in de hoofdstad. Vijf kolonies van verschillende omvang werden reeds geteld. Er werd ook een raaf opgemerkt die in maart 2017 op grote hoogte boven het Zoniënwoud vloog.
Tendensen in de evolutie op lange termijn van de algemene avifauna in het Brussels Gewest : specifieke index (MSI, Multi Species Index) voor de trekvogels (1992-2020)
Bron : PAQUET A., WEISERBS A. 2021 (Natagora-Aves)

De groep van trekvogels, allemaal insectenetend (gierzwaluw, grasmus, tinfluiter, fitis, tjiftjaf), kent een opmerkelijke achteruitgang (-62%) op lange termijn, maar lijkt sinds 2007 iets minder snel achteruit te gaan. Een deel van de groep insectenetende trekvogels bestaat uit soorten (Sylviidae) die verbonden zijn aan de braakliggende terreinen. Aangezien deze laatste geleidelijk verdwijnen als gevolg van de verstedelijking dragen de Sylviidae (grasmussen en andere) zeker bij tot de globale negatieve trend van de geobserveerde groep op lange termijn. We merken op dat verscheidene migrerende soorten met te weinig waarnemingen niet meer in de tendensanalyse zijn opgenomen.
Tijdens de nestbouwperiode zijn een kwart van de watervogelsoorten, exotische soorten
Volgens Natagora-Aves tonen de tellingen in het algemeen een vooruitgang van een groot aantal inheemse vogels die in vochtig gebieden leven. Deze evolutie zou verband houden met hun gedeeltelijke of volledige bescherming sinds het einde van de 20ste eeuw en met de programma's voor het ecologisch herstel van de vochtige gebieden, zowel in het Brussels Gewest als in de andere gewesten en de buurlanden. In dit opzicht is er het herstel van bepaalde oevers van het Rood Klooster met in het bijzonder de aanleg van een rietveld dat ondanks de beperkte oppervlakte en de locatie op een druk bezochte site, talrijke zeldzame soorten aantrekt, zowel in de nestbouwperiode als in de overwinteringsperiode.
De uitgevoerde follow-up brengt ook de oververtegenwoordiging van bepaalde soorten aan het licht: in 2018 vertegenwoordigden de populaties van de meerkoet, de nijlgans, de Canadese gans en de wilde eend in de voortplantingsperiode alleen al bijna 80% van de alledaagse nestbouwende watervogelpopulaties op een twintigtal bestudeerde sites. Dit percentage was identiek aan de lente van 2020 (slechts 16 sites konden worden onderzocht omwille van de gezondheidscrisis). Twee exotische soorten kennen een sterke groei, nl. de Canadese gans en de nijlgans. Deze laatste is opgenomen in de Europese lijst van invasieve exotische soorten (zie indicator Invasieve exotische soorten). Op de zes sites waar de Canadese ganzen en nijlganzen het meest voorkomen, dalen de populaties van de inheemse soorten aanzienlijk. Tijdens de telling van 2020 werden nog 2 andere exotische soorten aangetroffen: de mandarijneend (Aix galericulata) en de Carolina-eend (Aix sponsa). Tijdens de nestbouwperiode vertegenwoordigden deze 4 exotische soorten 25% van de specifieke rijkdom aan watervogels en 33% van het totale aantal vogels.
Brussel is ook een overwinteringsgebied voor watervogels. Tijdens de winter van 2019-2020 werden een 40-tal sites bezocht bij 4 gelegenheden en werden 35 soorten watervogels (in de ruimste zin) geteld, wat wijst op een rijke biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)..
5 soorten van spechten zijn aanwezig in het Zoniënwoud
De spechten zijn erkende bio-indicatoren voor de gezondheid en de rijpheid van het bosmilieu. Afhankelijk van hun soort hebben zij habitats nodig met zeer oude bomen en bomen met een grote diameter, dood hout, korstmossen, randen … In het Zoniënwoud broeden 5 soorten spechten (grote bonte specht, kleine bonte specht, groene specht, zwarte specht, middelste bonte specht). De grijskopspecht, een zeldzame soort in België - hij verdween uit het Zoniënwoud op het einde van de 19e eeuw en gaat op Europees niveau sterk achteruit - werd daar onlangs ook 2 à 3 jaar gespot.
Met 5-6 soorten spechten is het Zoniënwoud een van de Belgische bossen die het rijkst zijn aan spechten. Een dergelijke biodiversiteit komt niet zo vaak voor in West-Europa en getuigt van de toenemende ecologische kwaliteit van het Zoniënwoud.
Nestbouwende oeverzwaluwen werden waargenomen langs het kanaal na meer dan 40 jaar afwezigheid
3 soorten zwaluwen worden door de Natuurordonnantie als 'soorten van regionaal' belang' beschouwd.
Na een drastische terugval tussen 1992 en 2002 als nestbouwende soort zijn de populaties huiszwaluwen sterk vooruitgegaan, van 33 koppels in 2002 naar 395 in 2020, waarschijnlijk dankzij verscheidene campagnes voor het plaatsen van nestkastjes in een aantal Brusselse gemeenten. Een andere positieve vaststelling: een toename van de omvang van de twee zogenaamde ‘natuurlijke’ kolonies in Haren en Vorst (alle of de meeste natuurlijke nesten in modder). Het aandeel natuurlijke nesten in modder (70%) blijft toenemen, waardoor de as die wordt afgebakend door de Zenne en het kanaal een stuwende kracht is in de groei van de Brusselse populatie van huiszwaluwen. De redenen voor deze stijging moeten nog worden onderzocht.
De boerenzwaluw heeft sterk te lijden onder de verdwijning van de landelijke ruimten in het Gewest. De tellingen wijzen op een bestand van 10 tot 20 koppels, die werden gelokaliseerd in de landelijke gebieden van Neerpede, terwijl volgens de atlas van de broedvogels in 1990 170 tot 300 koppels werden geteld.
De oeverzwaluw broedde tot het einde van de jaren 70 in het Brussels Gewest, maar is sindsdien enkel nog waargenomen tijdens de trek. In 2021 werden de nesten van ten minste 10 koppels en hun jongen waargenomen in de buurt van een muur van nestkasten (gevuld met zandBodemdeeltjes die groter zijn dan 0,05 mm) die datzelfde jaar langs het kanaal in Neder-Over-Heembeek waren geplaatst voor deze soort die in zandige oevers nestelt.
De kennis over de kolonies gierzwaluwen in Brussel neemt toe
Een specifieke studie over de gierzwaluw (Weiserbs e.a. 2020) werd uitgevoerd tussen 2016 en 2018. Deze studie heeft onze kennis van de habitatvoorkeuren en -gewoonten van deze populatie verbeterd en een beter inzicht verschaft in de manier waarop de populatie in stand kan worden gehouden en de achteruitgang een halt kan worden toegeroepen. Samenvattend concluderen de auteurs van de studie dat kleine kolonies de overhand hebben. Zij bezetten vooral holten onder richels, in woonwijken met overwegend tweegezinswoningen, gelegen langs betrekkelijk smalle wegen.
Er werd ook een monsternemingsprotocol opgesteld om een routinematige monitoring op gewestelijke schaal op te zetten.
Gegevens over de kolonies en hun aantallen zijn beschikbaar in de factsheet over de avifauna in de bebouwde omgeving.
Van de 7 vogelsoorten die werden gevolgd in het kader van de Natura 2000-wetgeving werden er 5 in een gunstige staat van instandhouding geëvalueerd
Meer weten
In overeenstemming met de beschermingsmaatregelen opgelegd voor de Natura 2000-sites, werd een monitoring uitgevoerd op bepaalde diersoorten en natuurlijke habitats. In dit kader werd de staat van instandhouding van 7 vogelsoorten die aanwezig zijn in het Brussels Gewest en die zijn vermeld in bijlage I van de Vogelrichtlijn (die bevat een overzicht van de soorten die als bijzonder bedreigd worden beschouwd; ongeveer 70 ervan bouwen hun nest, overwinteren of zijn op doortocht in België) in 2016 geëvalueerd.
De lokale staat van instandhouding werd als gunstig beoordeeld voor 5 vogelsoorten, nl.:
- de in het Zoniënwoud aanwezige wespendief ;
- de op verschillende sites op het volledig Brussels grondgebied aanwezige slechtvalk ;
- de op verschillende sites op het volledig Brussels grondgebied aanwezige ijsvogel ;
- de in het Zoniënwoud aanwezige zwarte specht ;
- de in het Zoniënwoud aanwezige middelste bonte specht.
Hij werd echter ongunstig bevonden voor 2 soorten die sporadisch in het Gewest worden waargenomen: de nachtzwaluw en de grote zilverreiger (zie voor meer details de Focus Staat van instandhouding van de soorten die onder de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn vallen).
De instandhouding of zelfs de uitbreiding van deze soorten op gewestelijk niveau impliceert de vrijwaring van hun biotopen (uitgestrekte open plekken en zandgronden in het Zoniënwoud, gediversifieerd woud met eiken en dennen, behoud van oude, dode en holtebomen, vochtige zones met steile en vrije oevers, platteland rijk aan hagen en weiden, …).
In 2013 raamden de 3 Gewesten – in overeenstemming met de Vogelrichtlijn, via welke onder meer monitoring werd opgelegd – opnieuw het bestand en de tendensen betreffende de broedvogels om bij te dragen aan het opstellen van een rapport op nationale schaal. Daaruit blijkt dat 107 vogelsoorten (waaronder 11 uitheemse) in de periode 2000-2012 hun nest bouwden in het Brussels Gewest. Dat vertegenwoordigt bijna 60% van het totaal aantal broedvogelsoorten in België. De beschikbare gegevens tonen stabiliteit of toename van de Brusselse populaties aan bij 50% van de soorten, en een daling bij 20% ervan. Overigens, zouden volgens het rapport tussen 2000 en 2012 5 nieuwe broedvogelsoorten zich hebben gevestigd en zouden 6 soorten lokaal uitgestorven zijn, zouden zich 5 nieuwe broedvogelsoorten zijn komen vestigen, terwijl er 6 lokaal zouden zijn uitgestorven.
De jongste atlas van nestbouwende vogels (2000-2004) heeft grondige wijzigingen aan het licht gebracht: een vermindering van het gemiddelde aantal soorten per km2, de verdwijning van talrijke soorten, een toename van de exotische soorten...
Meer weten
De laatste atlas van de broedvogels van het Brussels Gewest, die de periode 2000-2004 beslaat, bracht 103 soorten in kaart (waaronder 11 niet-inheemse en 7 die lokaal zijn uitgestorven of zich op de drempel van uitsterven bevonden tijdens de uitwerking van de atlas), wat overeenkomt met bijna de helft van de nestbouwende soorten in België. Van deze soorten kunnen er slechts 16 worden beschouwd als wijd verbreid. Dit zijn vooral de opportunistische soorten die zich kunnen aanpassen aan een stedelijke omgeving (bepaalde zangvogels, houtduiven, zwarte kraaien,…); de soorten die hogere ecologische eisen stellen, zijn gewoonlijk zeldzamer.
Op basis van een analyse van de historische gegevens van het Brussels Gewest konden de auteurs van de atlas grondige wijzigingen aantonen, voor zowel de broeddichtheden als de soortensamenstelling:
- het gemiddeld aantal soorten per km2 is verminderd, van 36,1 in 1989-1991 tot 33,7 in 2000-2004 ;
- 14 soorten zijn recentelijk verdwenen of zo goed als verdwenen, op het niveau van het Gewest en ook op schaal van Brabant ;
- een vijftiental soorten die verbonden zijn aan de open en halfopen milieus (velden, ruigten,…) zijn verdwenen tussen 1944 en 2004 ;
- het aantal niet-inheemse nestbouwende soorten neemt sterk toe en de populaties van bepaalde uitheemse soorten groeien op exponentiële wijze aan (parkieten).
Deze negatieve tendensen worden enigszins afgezwakt door de terugkeer of het opduiken van opmerkelijke broedvogels (havik, middelste bonte specht, slechtvalk), alsook door de groeiende aantallen van meerdere inheemse soorten die profiteren van gunstigere of vaker voorkomende biotopen (met name parken en tuinen), van beheermaatregelen die beter zijn aangepast aan natuurlijke omgevingen of van beschermingsmaatregelen.
Sinds de verwezenlijking van de atlas hebben 7 nieuwe inheemse soorten die vroeger nooit in het Brussels Gewest hebben gebroed - ten minste met zekerheid - zich hier gevestigd: de rietgors (2009), roek (2010), fluiter (2011), roodborsttapuit (2013), gekraagde roodstaart (2013), boompieper (2014) en krakeend (2015). De meeste van deze soorten hebben verminderde populaties of zijn onregelmatig. 9 andere soorten hebben geprobeerd om een nest te bouwen, hebben misschien zelfs een nest gebouwd (nestbouw mogelijk maar niet zeker). 8 soorten zijn daarentegen regionaal uitgestorven als zekere nestbouwende soort: de spotvogel, zwarte zwaan (exotische soortNiet-inheemse, ingevoerde soort. Tegengesteld aan een inheemse soort.), magelhaen gans (exotische soort), boomvalk, patrijs, ringmus, kruisbek en kneu. Rekening houdend met de verdwijning van 8 soorten en de verschijning van 7 nieuwe soorten, is het aantal zeker nestbouwende soorten van 89 (2000-2004) naar 88 (2005-2017) gegaan (Paquet A. en Weiserbs A. 2018).
Om te downloaden
Factsheets
- n°2. Vogels (.pdf)
- n°3. De zangvogels in het Zoniënwoud (.pdf)
- n°4. De exotische vogels (.pdf)
- n°14. Biodiversiteit : monitoring van dier- en plantensoorten (.pdf)
- n°16. Invasieve exoten : evolutie en beheer (.pdf)
- n°18. Lokale staat van instandhouding voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
- n°23. Avifauna in gebouwen en mobilisatie voor het behoud ervan (.pdf) opent een nieuw venster
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Rapport over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2012 (.pdf)
- Kaart "Gierzwaluw in Brussel"
- Kaart " Brusselse mussen"
- Vogels in het Brussel Hoofdstedelijk Gewest, 2018 (.pdf)
Studies en rapporten
- BELGIE 2013. «National summary for 2008-2012 for Article 12, Belgium », Belgische rapportering in verband met Vogels (79/409/EEC) en Habitat richtlijnen (92/43/EEC), 23 p. (.pdf) (enkel in het Engels)
- BURNS F., EATON M., BURFIELD J., KLVAŇOVÁ A., ŠILAROVÁ E., STANEVA A., GREGORY R 2021. "Abundance decline in the avifauna of the European Union reveals cross-continental similarities in biodiversity change"; in Ecology and Evolution 2021; 11:16647-16660. (.pdf) (enkel in het Engels)
- EUROPEAN ENVIRONNEMENT AGENCY 2019. « The European environment - state and outlook 2020 - Knowledge for transition to a sustainable Europe", 499 p (enkel in het Engels)
- IPBES 2018. "The IPBES regional assessment report on biodiversity and ecosystem services for Europe and Central Asia", 892 p. (.pdf) (enkel in het Engels).
- PAQUET A., WEISERBS A. 2021. « Monitoring des populations d’oiseaux en Région de Bruxelles-Capitale - rapport final 2020 », rapport effectué par Natagora Aves pour le compte de Bruxelles Environnement, 78 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- PAQUET A., WEISERBS A. 2019. « Monitoring des populations d’oiseaux en Région de Bruxelles-Capitale - rapport final 2018 », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel,, 75 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- PAQUET A., WEISERBS A. 2018. « Monitoring des populations d’oiseaux en Région de Bruxelles-Capitale - rapport final 2017 », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel,, 94 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- PAQUET A., WEISERBS A. 2018."In Brussel waargenomen zeldzame vogels ,2007-2017- Brussels vogelnieuws n°6", studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 7 p. (.pdf)
- PAQUET A., WEISERBS A. 2017. « Monitoring des populations d’oiseaux en Région de Bruxelles-Capitale - rapport final 2016 », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 50 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- PAQUET A., WEISERBS A. 2016. « Inventaire et surveillance de l’avifaune à Bruxelles : rapport final 2015 », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 45 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- WEISERBS A., PAQUET A., WAUTERS M., SEVRIN D. 2020. "Population et habitat du Martinet noir Apus apus en Région de Bruxelles-Capitale", in AVES, 57/2.(.pdf) (enkel in het Frans)
- WEISERBS A. 2016. « De stand van de broedvogels in 2008-2012 - Brussels vogelnieuws n°5», studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 7 p. (.pdf)
- WEISERBS A, GOSSE D., PAQUET J.Y. 2014. « Inventaire et surveillance de l’avifaune - Rapport final 2013 », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 72 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- WEISERBS A, PAQUET J.Y, GOSSE, ALVARES M.C. 2013. « Inventaire et surveillance de l’avifaune - Rapport final 2012 », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 85 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- WEISERBS A. 2013. « De status van Natura 2000 vogelsoorten in het Brussels Hoofdstedelik Gewest - Brussels vogelnieuw n°4», studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 7 p. (.pdf)
- WEISERBS A., LEBEAU O., PAQUET J.-Y. 2012. « Inventaire et surveillance de l’avifaune : rapport final 2011 », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 65 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- WEISERBS A. 2012. « Van Gierzwaluw tot zwaluw - Brussels vogelnieuws n°3», studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 7 p. (.pdf)
- WEISERBS A. 2010. « Brussels vogelnieuws - n°2 : Evolutie van de verspreiding - Brussels vogelnieuws n°2», studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 7 p. (.pdf)
- IPBES 2018. "The IPBES regional assessment report on biodiversity and ecosystem services for Europe and Central Asia", 892 pages (.pdf) (enkel in het Engels).
- WEISERBS A. & PAQUET 2009. « Algemene broedvogels van het Brussels Gewest - Brussels vogelnieuws n°1», studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 7 p. (.pdf) (enkel in het Frans)
- WEISERBS A. & JACOB J.-P. 2007. « Oiseaux nicheurs de Bruxelles 2000-2004: répartition, effectifs, évolution », studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 292 p. (het boek is te koop bij Natagora) (enkel in het Frans)
Plannen en programma‘s
Nuttige links
Lokale staat van instandhouding van de soorten opgenomen in de "Habitatrichtlijn" en "Vogelrichtlijn"
Focus - Actualisering : januari 2018
Onlangs werd een evaluatie op Brusselse schaal gemaakt van de staat van instandhouding van 12 door de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn beschermde diersoorten. Op basis van de beschikbare observatiegegevens werd de staat van instandhouding voor 7 soorten gunstig bevonden. Het betreft 5 vogelsoorten (wespendief, zwarte specht, middelste bonte specht, slechtvalk en ijsvogel) en 2 insectensoorten (vliegend hert en teunisbloempijlstaart). Voor één vissoort (bittervoorn) werd de staat van instandhouding ongunstig bevonden voor de populaties in de Zenne en het Kanaal, maar gunstig voor de populaties in de Woluwe (waterloop en vijvers).
Een instrument voor de evaluatie op Brusselse schaal van de staat van instandhouding van de door de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn beschermde soorten
Volgens de Habitatrichtlijn (92/43/EG) en de Vogelrichtlijn (2009/147/EG) moeten de lidstaten regelmatig de staat van instandhouding en de tendensen evalueren voor bepaalde soorten die als bedreigd, kwetsbaar of zeldzaam worden beschouwd of die in zeer specifieke milieus leven.
In dit kader ontwikkelt Leefmilieu Brussel een methodologie voor de evaluatie van de lokale staat van instandhouding, op Brusselse schaal, van de door de twee richtlijnen bedoelde soorten die op het grondgebied van het Gewest aanwezig zijn (met uitzondering van de vleermuizen, die het voorwerp van een specifieke follow-up uitmaken). Dit project beantwoordt aande behoefte om over een instrument te beschikken dat als basis kan worden gebruikt om samen met de andere betrokken gewesten en staten de staat van instandhouding van deze soorten te bepalen op de schaal van de Atlantische biogeografische zone (voor de andere soorten dan vogels) – waarvan het Brussels Gewest deel uitmaakt – of van België (voor de vogels) en zo aan de door de richtlijnen opgelegde meldingsplicht te voldoen. De methodologie is gebaseerd op het voor Vlaanderen opgestelde evaluatiekader, behalve voor 2 soorten (muurhagedis en teunisbloempijlstaart) waarvoor dit kader nog niet bestond.
De lokale staat van instandhouding van een soort komt overeen met de staat van instandhouding op het niveau van een populatie of van de habitat van individuen met een wisselwerking op lokaal niveau. De gebruikte evaluatiecriteria zijn de toestand van de populatie (dichtheid van de populatie, aanwezigheid van jonge dieren enz.) en de kwaliteit van de habitat. Deze criteria worden concreet geëvalueerd met behulp van meetbare indicatoren die van soort tot soort verschillen. Anders dan in de evaluaties op het biogeografische niveau of dat van de lidstaat, worden het criterium van de evolutie van de verspreidingszones en de tendensen hier niet in aanmerking genomen (deze elementen zijn op lokale schaal niet relevant).
Elke indicator krijgt een evaluatie (gunstig/ongunstig) door de beschikbare observatiegegevens te vergelijken met uit wetenschappelijke studies afkomstige referentiewaarden. Bij onvoldoende gegevens, wordt de indicator beoordeeld op basis van het oordeel van experts, of wordt hij als 'onbekende situatie' beschouwd. Volgens de door de Europese Commissie ontwikkelde methodologie is de globale evaluatie in principe alleen positief als alle indicatoren gunstig zijn. Maar omdat deze benadering weinig genuanceerd en informatief is, heeft men ze in enkele gevallen enigszins aangepast. De staat van instandhouding wordt daarenboven als onbekend beoordeeld wanneer alle indicatoren voor de evaluatie van het criterium 'populatie' of het criterium 'kwaliteit van de habitat' als onbekend worden beschouwd.
Voor 7 van de 12 geëvalueerde soorten werd de staat van instandhouding als gunstig beoordeeld.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de resultaten van de beoordeling van de lokale staat van instandhouding voor 12 in de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn bedoelde soorten. Hij geeft ook een beoordeling van het relatieve belang, uit ecologisch oogpunt, van de Brusselse populaties tegenover de populaties die aanwezig zijn in het Belgische deel van de Atlantische biogeografische regio (door de Habitatrichtlijn bedoelde soorten) of de in België (door de Vogelrichtlijn bedoelde soorten).

De lokale staat van instandhouding is gunstig voor 7 soorten, namelijk:
- 5 vogels: wespendief, zwarte specht en middelste bonte specht (aanwezig in het Zoniënwoud), slechtvalk en ijsvogel (aanwezig op verschillende sites);
- 1 vlinder: teunisbloempijlstaart (aanwezig op het volledig grondgebied);
- 1 kever: vliegend hert (populaties aanwezig in 2 gemeenten, met een gunstige status voor de populaties van Watermaal-Bosvoorde en een bij gebrek aan gegevens onbekende status voor de populaties van Ukkel).
Voor 1 soort, de bittervoorn (een vis) is de lokale staat van instandhouding alleen gunstig voor de populaties van de Woluwe en de vijvers. Hij is ongunstig voor de populaties van de Zenne en het Kanaal.
De lokale staat van instandhouding is ongunstig voor 2 vogelsoorten: de nachtzwaluw en de grote zilverreiger. Tot slot zijn voor de populaties muurhagedissen (site te Haren) en nauwe korfslakken (een mollusk die in Sint-Lambrechts-Woluwe, Hof Ter Musschen, voorkomt) de gegevens ontoereikend om hun staat van instandhouding te beoordelen.
Algemeen kunnen we stellen dat soorten die het in het BHG relatief goed doen, vooral cultuurvolgers zijn (soorten die verband houden met de mens en zijn activiteit) met een voorkeur voor een stedelijke omgeving evenals soorten van grote, oude bosgebieden die in het Zoniënwoud een geschikte biotoopNatuurlijke omgeving waarin een plant of dier kan leven en zich kan voortplanten. Een biotoop is de kleinst mogelijke geografische onderverdeling van de habitat. vinden.
Men kan uit de evaluatie afleiden dat de Brusselse populaties van de slechtvalk en het vliegend hert respectievelijk ongeveer 15% en 20% van de populaties in de Belgische Atlantische regio vertegenwoordigen. Ze zijn in dat opzicht buitengewoon belangrijk. Daarnaast is de Brusselse populatie van de nauwe korfslak belangrijk voor de Belgische Atlantische regio vanwege de ligging, want een verlies van deze populatie zou een inkrimping van het areaal van deze soort betekenen.
Het moet echter vermeld dat de beschikbare gegevens geen uitspraak over bepaalde evaluatiecriteria mogelijk maken. De hierboven voorstelde resultaten moeten dus met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
Om te downloaden
Factsheets
- n°18. Lokale staat van instandhouding voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.pdf )
- n°2. Vogels (.pdf)
- n°8. Vissen (.pdf)
- n° 10. Natuurlijke habitats in de Brusselse groengebieden (.pdf)
Thema “Grondgebruik en landschappen in Brussel”
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus : Het Vliegend hert, een beschermde Europese soort (editie 2011-2014)
- Focus: Natuurlijke habitats in de Brusselse groene ruimten (editie 2007-2010)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
Studies en rapporten
- BELGIE 2013. «National summary for 2008-2012 for Article 12, Belgium », Belgische rapportering in verband met Vogels (79/409/EEC) en Habitat richtlijnen (92/43/EEC), 23 p. (.pdf) (enkel in het Engels)
- LOMMELEN E., ADRIAENS D., POLLET M. 2016. “Lokale staat van instandhouding voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest”, studie uitgevoerd door INBO (lnstituut voor natuur- en bosonderzoek) in opdracht van Leefmilieu Brussel (INBO.R.2016.11510159), 74 p. (.pdf)
- WEISERBS A. 2013. « De status van Natura 2000 vogelsoorten in het Brussels Hoofdstedelik Gewest – Brussels vogelnieuw n°4», studie uitgevoerd door Natagora Aves in opdracht van Leefmilieu Brussel, 7 p. (.pdf)
Plannen en programma‘s
Nuttige links
Het Vliegend hert, een beschermde Europese soort
Focus - Actualisering : december 2015
Het Vliegend hert (lucanus cervus), een zeldzame schildvleugelige die opgenomen is in bijlage II van de Habitatrichtlijn (bijlage met daarin de fauna- en florasoorten van zogenaamd communautair belang die een bijzondere bescherming genieten) kent een relatief grote populatie in het Brussels Gewest, die zich voornamelijk heeft gevestigd in Watermaal-Bosvoorde. Sinds meerdere jaren zorgt Leefmilieu Brussel, maar ook andere actoren zoals de gemeente Watermaal-Bosvoorde, voor beheersmaatregelen die deze populatie in stand moeten houden en ontwikkelen. In 2013 oordeelde een evaluatie in het kader van de implementering van de “Habitat”-richtlijn dat de lokale staat van instandhouding van de Vliegend-hert-populaties in Watermaal-Bosvoorde gunstig was. Voor de populaties in Ukkel kon men uit de beschikbare gegevens geen conclusies trekken. Als er één soort is waarop het Brussels Hoofdstedelijk Gewest prat kan gaan, dan is het misschien wel het Vliegend Hert (Lucanus cervus). De populatie binnen het Gewest vormt waarschijnlijk de belangrijkste kern van de populatie die van Halle tot Leuven reikt en is bijgevolg van vitaal belang om deze populatie in stand te houden op lokaal niveau.
Identificatie en ecologie
Het Vliegend hert is de grootste kever van Europa. Naast zijn grootte spreekt vooral het “gewei” van het mannetje tot de verbeelding. Dit gewei zijn fors uitgegroeide kaken waarmee hij zijn territorium verdedigt tegen andere mannetjes. Daarnaast wordt het gewei gebruikt om bij paring de vrouwtjes tegen te houden en zijn natuurlijke vijanden, zoals spechten, kraaiachtigen, uilen en katten, te imponeren.
Belangrijk om te weten wanneer men een populatie wil beheren of herstellen, is dat het Vliegend hert een slechte vlieger is en dus geen grote afstanden aflegt. Uit de literatuur is bekend dat de maximale verbreidingscapaciteit 1 km bedraagt voor de vrouwtjes en 3 km voor de mannetjes.
Vliegende herten zijn warmte minnende kevers en hebben een voorkeur voor naar het zuiden gerichte hellingen. In hun territorium hebben ze nood aan dood hout van grote diameter, of stervende grote bomen, in contact met de bodem, en een goed gedraineerde bodem waarin gemakkelijk gegraven kan worden. De vrouwtjes graven in de grond gangen uit en leggen ondergronds de eitjes tegen het dode hout. De larven voeden zich met dit dode hout. De boomsoort blijkt niet zo van belang te zijn.
Verspreiding en status in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Omwille van het uitstervingsgevaar dat deze soort bedreigt, is het Vliegend hert opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn (Natura 2000), wat hem een bijzonder beschermingsstatuut oplevert. De aanwezigheid van deze soort in het Brussels Gewest heeft bijgedragen tot de selectie en de afbakening van de speciale beschermingszones van het Natura 2000-netwerk.
In Vlaanderen is de soort onderzocht in het kader van de rode lijst en heeft het de status “bedreigd” gekregen (Thomaes A. en Maes D., 2014).
Volgens enkele getuigenissen blijkt het Vliegend hert tot de jaren ’60 algemeen voor te komen in Brussel en omstreken (Thomaes et al., 2007). Vanaf de jaren ’70 zien we een sterke achteruitgang. Eén van de mogelijke redenen is de verandering in het beheer van het Zoniënwoud. In de tijd dat het Vliegend hert meer verspreid was , werd het Zoniënwoud gedeeltelijk als middelhout beheerd, en was het veel meer open(o.a. door begrazing en grote kaalkappen). Tegenwoordig is het Zoniënwoud een veel dichter bos. De laatste waarneming vanuit het Brussels deel van het Zoniënwoud dateert van 2004. De relictpopulaties komen voor op plaatsen die ingepalmd werden door de landbouw (houtkanten, enz.) en in tuinen. Hierdoor kan besloten worden dat het Vliegend hert in België geen echte bossoort is, maar eerder een soort die voorkomt aan bosranden en houtkanten, waarbij het microklimaat het te kort aan dood hout compenseert.
Op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest herbergen de wijken “Le Logis” en “Floréal” (Watermaal-Bosvoorde) de grootst gekende populatie van het Vliegend hert. Met name de oude (soms afgestorven) Japanse kerselaars langsheen de straten van deze wijken fungeren als broedboom maar ook de oude treinbielzen aan de school ter hoogte van het Jagersveld en taluds met grote oude eiken blijken zeer geschikt, zoals de taluds Kiekendief, Drie Linden en Valkerij. Vangst-hervangstonderzoek wijst uit dat de lokale populatie in Watermaal-Bosvoorde uit tenminste een 200 tot 300 individuen bestaat en stabiel zou blijven (persoonlijke mededeling Cammaerts R. geciteerd in Nijs G. et al. 2013). De kaart hieronder geeft een overzicht van de kilometerhokken waar de soort in de periode 2003-2014 werd waargenomen.
Op basis van de beschikbare waarnemingen van de periode 2003-2014 blijkt de soort zich verder te verspreiden over geheel Watermaal-Bosvoorde tot juist over de grenzen van de buurgemeenten. Het is echter moeilijk te bepalen of de soort het echt beter doet of dat dit een waarnemerseffect is.In het zuidwesten van Ukkel werd de soort in de periode 2007-2010 een tiental keren gemeld, daarna niet meer. Interessant is ook de vondst van een dood exemplaar in Sint-Pieters-Woluwe op de grens met Wezembeek-Oppem. Van deze 2 gemeenten zijn geen historische gegevens bekend.
Kilometerhokken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waar het Vliegend hert in de periode 2003-2014 werd waargenomen
Bron : Leefmilieu Brussel op basis van waarnemingen.be

Net als bij de andere soorten van communautair belang in het Brussels Gewest moet het Vliegend hert worden gemonitord op de populatietoestand en gelden voor er instandhoudings- en beschermende maatregelen voor. In 2013 oordeelde een evaluatie, rekening houdend met de omvang van de populaties en met de huidige eigenschappen van hun habitat, dat de lokale staat van instandhouding van de Vliegend-hert-populaties in Watermaal-Bosvoorde gunstig was. Voor de populaties in Ukkel kon men uit de beschikbare gegevens geen conclusies trekken (Nijs G. et al., 2013).
Leefmilieu Brussel treedt in actie
Er bestaat een voorstel voor een beheerplan voor de wijken “Le Logis“ en “Floréal” waar de soort in grote aantallen en op verschillende plaatsen waargenomen wordt, onder andere voor een Natura 2000-standplaatsHet type plaats waar de milieufactoren zodanig zijn dat een bepaalde plantensoort daar verwacht kan worden. (talud Drie Linden).
Zoals hierboven vermeld bedraagt de maximale verbreidingscapaciteit 1 km voor de vrouwtjes en 3 km voor de mannetjes. Deze gegevens, samen met de bijzondere beschermingsstatus van het Vliegend hert als soort van Bijlage II van de Habitatrichtlijn, hebben ertoe aanleiding gegeven dat de beheerdoelstellingen met oog op de instandhouding van een leefbare populatie Vliegend hert zich niet beperken tot de speciale beschermingszone zelf. Om de instandhouding van deze soort te waarborgen, zijn maatregelen op het niveau van de volledige wijken “Le Logis“ en “Floréal” – en er buiten - onontbeerlijk.
Samengevat bevat het ontwerpbeheerplan de volgende maatregelen:
- behoud van staand dood hout en stervende bomen in de wijken (rekening houdend met de veiligheid van de bewoners en het verkeer) in het bijzonder voor dood hout in warmere en zonnige zones;
- met het oog op het verzekeren van het aanbod broedbomen in de toekomst, dienen bomen te worden aangeplant over de volledige wijken (inlandse eik, Japanse kerselaar), met voldoende afstand van elkaar;
- sensibiliseringsacties (o.a. onder de vorm van het organiseren van overlegmomenten) ten aanzien van alle betrokken partijen;
- op 2 taluds (“Drie Linden” en “Kiekendief”) moet verder een open bosstructuur met veel dood hout en inlandse eik als dominante boomsoort worden beoogd.
In 2015 nam Leefmilieu Brussel, in het kader van een partnerschapsovereenkomst met de eigenaar (sociale-huisvestingsmaatschappij Le Logis - Floréal) het beheer van deze bermen over. Verschillende jaren reeds voert het team ecokantonniers bovenstaande maatregelen uit: de bermen opnieuw openwerken, bossen uitdunnen waarbij het dorre hout met een grote diameter op de grond blijft liggen en behoud van de stammen van Japanse kerselaars waarin Vliegend hert kan zitten. Deze maatregelen zullen verschillende jaren in beslag nemen. Dan pas zal er voor deze soort, over de volledige oppervlakte in kwestie, een optimale habitatkwaliteit zijn. Na officiële aanwijzing van de speciale beschermingszone I van het Natura 2000-netwerk, met daarin de standplaatsen die onderdak bieden aan Vliegend-hert-populaties, zal dit plan officieel worden goedgekeurd.
Naast dit beheerplan, werd een studie gemaakt van zones die mogelijk Vliegend-hert-populaties kunnen ontvangen, met name het Ter Kamerenbos, het Zoniënwoud en het Laarbeekbos (Godefroid en Koedam, 2006).
Om te downloaden
Factsheets
Thema « Grondgebruik en landschappen in Brussel»
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
Studies en rapporten
- GODEFROID S., KOEDAM N. (Laboratorium voor algemene Plantkunde en Natuurbeheer – VUB), 2006. « Bijdrage tot de monitoring van het Vliegend hert (Lucanus cervus – annex 2 van de Habitatrichtlijn 92/43/EEG) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest”. Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 19 blz + bijlage (in fr en nl) (.pdf)
- PLESSERS I., VAN BRUSSEL S., HENDRICKX P., VERHEIJEN W. (ARCADIS) 2008. “Beheerplan voor Natura 2000-gebied in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Gebied IA11: Taluds “Drielinden”. Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 24 pp. (.pdf)
- NIJS G., LAMBRECHTS J., VERBELEN D., WEISERBS A. 2013. « Opvolging Lokale Staat van Instandhouding van soorten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest », Natuurpunt Studie 2013/7. Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 108 pp. (intern verslag)
- THOMAES A. 2009. “A protection strategy for the stag beetle (Lucanus cervus,(L., 1758), Lucanidae) based on habitat requirements and colonisation capacity”, proceedings of the 5th Symposium and Workshop on the Conservation of Saproxylic Beetles, pp.149-160 (enkel in het Engels) (.pdf)
- THOMAES A., BECK O., CREVECOEUR L., ENGELBEEN M., CAMMAERTS, R., MAES D. 2007. “Het Vliegend hert in Vlaanderen en in het Brussels Gewest”, Natuur.focus 6(3):76-82. (.pdf)
- THOMAES A., KERVYN T., BECK O., CAMMAERTS R. 2008. ”Distribution of Lucanus cervus (Coleoptera, Lucanidae) in Belgium : surviving in a changing landscape”, in Vignon V., Asmod&eEacute; J.-F. (eds), proceedings of the 4th Symposium on the Conservation and Workshop of Saproxylic Beetles, Vivoin (72) / France, 27th-29th June, 2006. Rev. Écol. (Terre Vie), suppt. 10. (enkel in het Engels) (.pdf)
- THOMAES A., MAES D. 2014. “Rode-Lijststatus van het Vliegend hert (Lucanus cervus). Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2014 (1549345)”, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. (.pdf)
- THOMAES A., VANDEKERKHOVE, K. 2004. “Ecologie en verspreiding van Vliegend hert in Vlaanderen”. Rapport IBW Bb R2004.015. Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Geraardsbergen. (.pdf)
- THOMAES, A., KERVYN, T., BECK, O. & CAMMAERTS, R., onbekend jaar. « Stag beetle (Lucanus cervus) distribution in Belgium (Coleoptera: Lucanidae)”, poster. (enkel in het Engels)
Plannen en programma‘s
Nuttige links
De zoogdieren in het Brussels Gewest
Focus - Actualisering : juni 2021
De tweede zoogdierenatlas in het Brussels Gewest inventariseert de aanwezigheid van 47 inheemse en vijf uitheemse soorten in de periode 2001-2017. Dit komt overeen met bijna 70% van de Belgische zoogdierenfauna (met inbegrip van uitheemse en mariene soorten). Drie soorten die tijdens de eerste atlasperiode (1997-2000) werden geïdentificeerd, werden tijdens de tweede atlasperiode niet meer waargenomen, namelijk twee vleermuissoorten en de otter. Daarentegen werden zes nieuwe soorten geïnventariseerd: het everzwijn, de bever, twee soorten vleermuizen en twee uitheemse soorten. Voor 13% van de inheemse soorten tonen de waarnemingen een afname van het verspreidingsgebied tussen de twee atlasperiodes.
Een nieuwe zoogdierenatlas, gemaakt met de hulp van de burgers
De eerste zoogdierenatlas in het Brussels Gewest bestreek de periode 1997-2000. Een tweede atlas, over de periode 2001-2017, werd onlangs voltooid.
Dit project, dat werd uitgevoerd door Natuurpunt en Natagora in opdracht van Leefmilieu Brussel, verzamelde alle bestaande gegevens over zoogdieren in het Brussels Gewest uit eerdere studies. Deze gegevens werden aangevuld met bijkomende gegevens die met de hulp van burgers werden verzameld. Het grote publiek werd gevraagd waarnemingen van gemakkelijk herkenbare zoogdieren te melden via een website. Voor de inventarisatie van de moeilijker te herkennen soorten werden ongeveer 60 vrijwilligers opgeleid om respectievelijk met cameravallen en (niet-dodelijke) vallen te werken. Na de validatie van de gegevens werden 24.109 waarnemingsgegevens van 1909 tot 2017 verzameld, waarvan er 20.392 betrekking hebben op de periode die de huidige atlas bestrijkt. Meer uitleg over de gebruikte methodologie is te vinden in de factsheet over zoogdieren.
De verzamelde informatie draagt bij tot een betere kennis van de evolutie van de zoogdiersoorten die in het Brussels Gewest voorkomen en vormt een waardevolle ondersteuning voor het uitwerken van passende beschermings- en beheermaatregelen.
47 inheemse zoogdiersoorten geobserveerd tussen 2001 en 2017
De onderstaande tabel toont de volledige lijst van wilde zoogdiersoorten die in het Brussels Gewest zijn waargenomen, ingedeeld volgens de zeldzaamheidsklasse (2001-2017). Hij laat zien in hoeveel kilometerhokken (van het raster dat werd gebruikt om de waarnemingen van de atlas vast te leggen) de soort werd waargenomen vóór 2000 (areaal vóór 2000) en in de periode tussen 2001 en 2017 (areaal 2001-2017), en toont de trend van de uitbreiding (de methode voor het berekenen van de mate van zeldzaamheid en de trends wordt uitgelegd in de factsheet over zoogdieren).
In de periode 2001-2017 werden 52 soorten zoogdieren waargenomen in het Brussels Gewest, wat gelet op de beperkte gewestelijke oppervlakte (162 km2) een vrij grote soortenrijkdom betekent. Vijf van deze soorten zijn uitheems. Bovendien zijn 20 van deze soorten (waaronder vier exoten) occasioneel of zeer zeldzaam.
Drie soorten van de eerste atlas werden niet waargenomen tijdens de tweede atlasperiode:
- Twee soorten vleermuizen: de mopsvleermuis en de vale vleermuis, soorten waarvan de laatste waarnemingen in het Gewest dateren van het eind van de jaren '90;
- de Europese otter, die sinds de tweede helft van de 20ste eeuw in het Gewest als uitgestorven wordt beschouwd.
Daarentegen zijn zes soorten nieuw in vergelijking met de vorige atlasperiode:
- het everzwijn;
- de Europese bever (1 waarneming);
- Twee soorten vleermuizen: de Kuhls dwergvleermuis (twee waarnemingen) en de tweekleurige vleermuis (twee waarnemingen);
- Twee uitheemse soorten: de Chinese muntjak (één waarneming) en de wasbeer (twee waarnemingen, waarvan één in het Vlaamse Gewest nabij de gewestgrens).

In 2010 werd voor het eerst een bever waargenomen in het Brussels Gewest, meer bepaald in het kanaal. Een andere positieve vaststelling is dat sommige soorten die lange tijd niet in het gewest werden waargenomen, weer heel schuchter hun opwachting hebben gemaakt. Dat is het geval voor de das en de boommarter.
In Vlaanderen zijn 13 inheemse zoogdiersoorten aanwezig die niet of niet meer voorkomen in het Brussels Gewest. Voor vier van deze soorten kan geen vestiging in het Brussels Gewest meer worden verwacht wegens de ongeschiktheid van de aanwezige habitats of hun verspreidingsgebied. Anderzijds werden twee soorten vleermuizen waargenomen in Brussel, maar niet in Vlaanderen (de grote hoefijzerneus, de Kuhls dwergvleermuis).
Evenzo telt het Waalse Gewest 17 inheemse zoogdiersoorten die niet of niet meer voorkomen in het Brussels Gewest, waaronder vijf soorten waarvan de vestiging in het Brusselse Gewest uitgesloten lijkt. Alle soorten die in het Brussels Gewest zijn waargenomen, zijn ook aanwezig in het Waals Gewest.
In totaal zijn in België 75 soorten wilde zoogdieren geregistreerd, waaronder zeezoogdieren en exoten.
Een gewest met bijzonder veel vleermuizen
Aan de 17 soorten vleermuizen die in de zoogdierenatlas zijn opgenomen, moet de grijze grootoorvleermuis (Plecotus austriacus) worden toegevoegd die door Pletocus de vleermuizenwerkgroep van Natagora) geregistreerd is in het kader van de monitoring die het voor het Brussels Gewest uitvoert. Als we weten dat België 23 soorten vleermuizen telt, is de fauna van Brussel bijzonder rijk aan Chiroptera.
Deze rijkdom is te verklaren door de zeer hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz. van het Zoniënwoud en zijn ligging in de nabijheid van gunstige jachtgebieden, met name boven en rond de vijvers van het hydrografisch netwerk van de Woluwe. De aanwezigheid van veel oude bomen met holten is ook een essentieel element voor de meeste vleermuizen. De aanwezigheid van zes soorten vleermuizen van communautair belang (zie de focus over de lokale staat van instandhouding van de soorten opgenomen in de “Habitatrichtlijn” en de “Vogelrichtlijn”) was een bepalende factor voor de aanwijzing van de speciale beschermingszones die samen het Brusselse Natura 2000-netwerk vormen.
De vos, de dwergvleermuis, de rode eekhoorn en de steenmarter zijn de soorten met het grootste aantal waarnemingen
Sommige soorten, die meestal overal voorkomen (d.w.z. in verschillende habitats aanwezig zijn) en een groot aanpassingsvermogen hebben, vinden in het stedelijk milieu gunstige omstandigheden voor hun ontwikkeling. In 2017 bijvoorbeeld is de vos aanwezig op een groot deel van het Brusselse grondgebied (164 van de 200 mazen die het gewest bestrijken). Deze soort, die minder schuw is geworden, heeft zich aangepast aan de mens en maakt gebruik van het overvloedige voedsel dat in de stad aanwezig is, vooral in vuilnisbakken. Meer recent heeft de steenmarter zich eveneens snel uitgebreid: terwijl de waarnemingen van vóór 2001 zich over 3 kilometerhokken uitstrekten, besloegen ze tijdens de tweede atlas 100 mazen. Merk op dat vossen en steenmarters territoriale roofdieren zijn en daarom van nature in betrekkelijk lage dichtheden aanwezig zijn. De vos, de steenmarter, maar ook de dwergvleermuis en de rode eekhoorn zijn de zoogdieren waarvoor de waarnemingen het grootste gebied bestrijken.
Voor 13% van de inheemse soorten vertonen de waarnemingen een afname van het verspreidingsgebied tussen de twee atlasperiodes.
Percentage zoogdieren per trendklasse (ruimtelijk verloop, inclusief exoten)
Bron : Zoogdierenatlas 2001-2017

De trend geeft aan of de soort in de periode 2001-2017 in meer of minder kilomeerhokken werd waargenomen in vergelijking met de periode vóór 2001. Deze tendens is positief of stabiel voor ongeveer driekwart van de inheemse soorten. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat als de soort in de laatste atlasperiode in meer kilometerhokken werd aangetroffen dan vóór 2001, dit niet noodzakelijk betekent dat het verspreidingsgebied van de soort daadwerkelijk is toegenomen. Deze toename kan verband houden met een grotere intensiteit van de waarnemingen, verbeterde opsporingsmethoden of een betere kennis van de ecologie van de soorten en hun habitat.
Anderzijds zijn de waarnemingen geografisch minder uitgebreid voor ongeveer 13% van de inheemse soorten: de mol, twee soorten woelmuizen, de waterspitsmuis, en ook drie soorten vleermuizen. Dit wijst waarschijnlijk op een afname van het verspreidingsgebied van deze soorten.
Een verscheidenheid aan soorten die de verscheidenheid aan milieus weerspiegelt
De rijkste gebieden voor zoogdiersoorten zijn het Zoniënwoud, de Woluwevallei, het Laarbeekbos, het Ter Kamerenbos, het Verrewinkelbos en enkele andere semi-natuurlijke gebieden zoals de Vogelzang of het Scheutbos. De rijkdom aan zoogdieren hangt niet alleen samen met de aanwezigheid van talrijke bosgebieden en de aangrenzende borders, maar ook met de aanwezigheid van talrijke waterlopen en vijvers (knelgebieden voor vleermuizen, habitat voor met name de waterspitsmuis en de bunzing), overblijvende kruidenformaties (haas, dwergmuis) of braamstruiken, struiken en fruitstruiken (egel, muis, rat, steenmarter, wezel, enz.).
De rijkste kilometerhokken tellen tot 26 zoogdiersoorten.
De ruimtelijke spreiding van de soortenrijkdom kan worden verklaard door het meer of minder groene karakter van de rastermazen, maar ook door het feit dat de onderzoeksinspanningen meer op de groene gebieden zijn geconcentreerd.
Rijkdom aan zoogdiersoorten waargenomen per kilometerhok gedurende 2001-2017
Bron : Atlas van de zoogdieren 2001-2017

De steenmarter en de boommarter, soorten van regionaal belang, breiden zich uit
In de Natuurverordening werd het begrip "soorten van gewestelijk belang" ingevoerd. Ze worden gedefinieerd als "inheemse soorten voor de instandhouding waarvan het Gewest een bijzondere verantwoordelijkheid draagt vanwege hun belang voor het gewestelijk natuurerfgoed en/of vanwege hun ongunstige staat van instandhouding". Deze status geldt voor 4 soorten zoogdieren: de steenmarter(Martes foina), de boommarter(Martes martes), de eikelmuis(Eliomys quercinus) en de hazelmuis(Muscardinus avellanarius).
Zoals eerder vermeld, is de steenmarter - een synanthropische soort - de laatste tien jaar sterk in aantal toegenomen, in die mate zelfs dat zijn aanwezigheid in het gewest zeer algemeen is geworden, wat met enkele samenlevingsproblemen gepaard gaat (zie infofiche).
De boommarter, een ander klein roofdier, is een bosbewoner. In het Brussels Gewest is de soort zeer zeldzaam, aangezien ze slechts één keer werd waargenomen tijdens de realisatie van de eerste en de tweede atlas.
Anderzijds waren de waarnemingen van de eikelmuis talrijker en geografisch veel meer verspreid tijdens de recente atlas, wat zou kunnen wijzen op een uitbreiding van de soort op het Brusselse grondgebied.
In het Brussels Gewest werd geen enkele hazelmuis waargenomen. Gezien het beperkte verspreidingsvermogen van de soort en het feit dat de dichtstbijzijnde populatie momenteel op ongeveer 50 km afstand ligt, gescheiden door zeer ongeschikte habitats, is het zeer onwaarschijnlijk dat de soort in de nabije toekomst het Brussels Gewest zal bereiken.
Vijf invasieve uitheemse zoogdiersoorten in het Brussels Gewest
Sinds de laatste atlas zijn twee nieuwe invasieve uitheemse soorten uitzonderlijk waargenomen: de Chinese muntjak en de wasbeer. Beide soorten zijn opgenomen in de Europese lijst van invasieve uitheemse soorten. Daarnaast worden nog steeds drie soorten waargenomen die al ten tijde van de eerste atlasperiode aanwezig waren: de Siberische aardeekhoorn (algemeen bekend als de Koreaanse eekhoorn) en, veel zeldzamer, de muskusrat en het damhert. De Siberische grondeekhoorn en de muskusrat zijn ook opgenomen in de bovengenoemde Europese lijst. Het damhert is opgenomen in de Brusselse lijst van invasieve soorten (Bijlage IV Natuurordonnantie. Zie de focus invasieve uitheemse soorten ).
Volgens de risico-analyses van het Belgisch forum voor invasieve soorten zou de Siberische aardeekhoorn, die algemeen voorkomt in het Zoniënwoud en omgeving, een impact kunnen hebben op broedvogels of op inheemse knaagdiersoorten die in het bos aanwezig zijn. Geen van de uitgevoerde monitoringstudies heeft formeel bewijs gevonden van een effect op de avifauna van het Zoniënwoud. In peri-urbane bossen kan de grondeekhoorn ook bijdragen tot een verhoogde overdracht van de ziekte van Lyme (http://ias.biodiversity.be/species/show/31, geraadpleegd op 8/9/2020).
Instandhouding en ontsnippering van habitats, een uitdaging voor de biodiversiteit
Het zeer dichte Brusselse wegennet beperkt de bewegingsvrijheid van landzoogdieren, maar ook van vleermuizen, die grote open ruimten mijden en structuren nodig hebben om zich te oriënteren (echolocatie). De verlichting vormt eveneens een bedreiging voor de vleermuizen (invloed op insectenpopulaties, verstoring van de vliegroutes, enz.).
Voor grote zoogdieren die zich voeden aan de rand van het bos of op open plekken, is de sterke verstedelijking aan de rand van het Zoniënwoud in de afgelopen decennia nadelig geweest. Ook voor andere zoogdieren die minder met het bos te maken hebben, heeft de vernietiging en versnippering van habitats zoals bosjes en struikgewas negatieve gevolgen gehad.
In het algemeen is het behoud van de verbindingen en de vermindering van de versnippering van natuurlijke habitats een belangrijke uitdaging voor de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).. Zowel in het Brusselse als in het Vlaamse Gewest zijn de afgelopen jaren verschillende studies over dit onderwerp uitgevoerd, die tot diverse heraansluitingsprojecten in het Zoniënmassief hebben geleid (zie de focus over de reeën ). Andere projecten worden momenteel bestudeerd. De wetenschappelijke monitoring heeft aangetoond dat de oversteekplaatsen voor wilde dieren (ecoducten, tunnels, ecobuizen) die ter hoogte van bepaalde weg- of spoorweginfrastructuren zijn aangelegd, hoofdzakelijk door kleine en grote zoogdieren worden gebruikt en dat het plaatsen van hekken langs de randen van de ring het aantal verongelukte dieren aanzienlijk heeft verminderd.
In het Brussels Gewest omvat het behoud en de herverbinding van habitats ook de ontwikkeling van het Brussels ecologisch netwerk en de bescherming van groene ruimten met een hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz. (zie de focus en de factsheet over semi-natuurlijke gebieden en beschermde groene ruimten, evenals de focus op het groene netwerk). Ook met het probleem van de lichtvervuiling wordt rekening gehouden, met name via de voorwaarden die worden opgelegd in de milieuvergunningen en bij de inrichting van de openbare ruimte.
Om te downloaden
Factsheets
- 1. Zoogdieren in het Brussels Gewest (.pdf)
- 10. Natuurlijke habitats in de Brusselse groengebieden (.pdf)
- 19. De ree in thet Brussels Hoofdstedelijk gewest (.pdf)
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus : De ree in thet Brussels Gewest (2020)
- Monitoring van de soorten (2020)
- Invasieve uitheemse soorten (2020)
- Semi-natuurlijke sites en beschermde groene ruimten (2021)
- Focus : De fragmentatie en het isolement van de groene ruimten (2014)
- Focus : Het groene netwerk (2015)
- Focus : Natuurlijke habitats in de Brusselse groene ruimten (2011)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Zoogdieren in het Brussel Hoofdstedelijk Gewest
- De steenmarter (infofiches-Biodiversiteit)
- Nestkasten voor de eekhoorn (infofiches-Biodiversiteit)
- Nestkasten voor de egel (infofiches-Biodiversiteit)
- Nestkasten voor de eikelmuis (infofiches-Biodiversiteit)
- De vos
- De ree
- Het everzwijn
- Kaart « Brussels ecologisch netwerk »
- Kaart “Brusselse egels”
- Kaart “Brusselse eikelmuis”
- Kaart “Brusselse eekhoorns”
Studies en rapporten
- NATUURPUNT 2020. « Van dwergspitsmuis tot wild zwijn: deze soorten profiteren van faunapassages in Zoniënwoud”, in Natuurbericht, juni 2020.
- VERCAYIE D., PAQUET A., FEYS S., WILLEMS W. & PAQUET J-Y. 2020. « Zoogdierenatlas van het Brussels Gewest. 2001-2017 », rapport Natuurpunt Studie 2017/39 in opdracht van Leefmilieu Brussel, Mechelen. (wordt binnenkort gepubliceerd)
- VERCAYIE D. & SWINNEN K. 2018. “Monitoring van de ecologische infrastructuur ter ontsnippering van het Zoniënwoud”, eindrapport, Rapport Natuurpunt Studie 2018/12, Mechelen.
Plannen en programma‘s
Nuttige links
Amfibieën en reptielen in het Brussels Gewest
Focus - Actualisering : januari 2022
In de eerste amfibieën- en reptielenatlas (2005) werd een algemene achteruitgang van de inheemse soorten vastgesteld: zes soorten (van de 14) die vroeger voorkwamen, konden niet meer worden waargenomen en werden als plaatselijk uitgestorven beschouwd. De tweede atlas, die ongeveer tien jaar later werd opgesteld, bevestigt deze vaststelling, want op één uitzondering na kon geen van deze soorten worden teruggevonden, ondanks een aanzienlijke toename van de kennis. Het fenomeen van de aanwezigheid van uitheemse soorten of soorten die uit het zuiden van België komen, waarop reeds in de eerste atlas de aandacht werd gevestigd, is nog toegenomen. In vergelijking met de eerste atlas is het aantal waargenomen amfibieënsoorten per km2 meer dan verdubbeld en zijn nieuwe interessante sites geïdentificeerd.
Bedreigde soorten
Amfibieën die in onze streken voorkomen, zijn kikkers, padden, tritons en salamanders. Water is voor deze soorten van cruciaal belang, want hun eieren zijn niet bedekt met een schaal en de jonge larven die uit het ei komen, leven uitsluitend in het water waar hun metamorfose plaatsvindt. Volwassen amfibieën leiden over het algemeen een hoofdzakelijk terrestrisch leven in koele, beschutte omgevingen en zijn aquatisch wanneer ze zich voortplanten.
Deze soorten zijn zeer kwetsbaar omdat ze afhankelijk zijn van uiteenlopende ecologische omstandigheden, met name de aanwezigheid van geschikte aquatische en terrestrische milieus die zich dicht of zelfs zeer dicht bij elkaar bevinden. Amfibieënpopulaties nemen overal ter wereld drastisch af als gevolg van vervuiling, de verspreiding van besmettelijke ziekten (mycosen) en de aantasting en versnippering van hun habitat.
Amfibieën spelen nochtans een belangrijke ecologische rol in onze ecosystemen, met name omdat ze als roofdieren en/of prooien een belangrijke schakel in de voedselketen vormen.
Goed om te weten
Amfibieën hoeven niet te drinken omdat het water direct door hun huid wordt opgenomen.
Op grond van de Natuurordonnantie zijn alle Europese amfibieën- en reptielensoorten beschermd in het hele Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Een nieuwe amfibieën- en reptielenatlas, gemaakt met de hulp van de burgers
In het kader van het Brussels programma voor informatie en toezicht inzake biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). werd een eerste amfibieën- en reptielenatlas opgesteld die de periode 1984-2003 bestrijkt. In de daaropvolgende jaren werden specifieke studies uitgevoerd naar de populaties van de groene kikker en de vuursalamander.
Eind 2016 lanceerde Leefmilieu Brussel een nieuwe grote telling van wilde amfibieën en reptielen, in samenwerking met natuurverenigingen Natagora en Natuurpunt. Dit project bestreek een periode van 3 jaar (tussen 2016 en 2019), maar omvatte alle gegevens die tussen januari 2004 en september 2019 waren verzameld.
De uitwerking van deze nieuwe atlas was gebaseerd op de medewerking van vrijwilligers die, door hun waarnemingen te melden, in grote mate hebben bijgedragen tot de samenstelling van de database (‘burgerwetenschap’- of ‘citizen science’-project, zie factsheet over zoogdieren en ‘Burgers verzamelen gegevens over de Brusselse biodiversiteit - crowdsourcing’). Er werden verschillende acties gevoerd om deze vrijwilligers te mobiliseren en op te leiden (webpagina, opleidingen, technische handleidingen, enz.). De deelnemers werden uitgenodigd om hun waarnemingen en foto’s in te voeren op de website ‘Waarnemingen.be'. Deze gegevens werden vervolgens door meerdere experts gevalideerd.
Meer informatie over de inventarisatiemethode is te vinden in de factsheet over amfibieën en reptielen in het Brussels Gewest en in de atlas.
Uitheemse soorten zoals schildpadden die al dan niet opzettelijk op het grondgebied van het Gewest zijn geïntroduceerd (uit gevangenschap ontsnapte dieren), werden eveneens in de inventaris opgenomen indien hun aanwezigheid in het wild reeds lange tijd werd vastgesteld, ongeacht of ze zich daar al dan niet voortplanten.
Wat het probleem van de introducties betreft, hebben de opstellers van de atlas een onderscheid gemaakt tussen:
- Inheemse soorten, waarvan de aanwezigheid in het Brussels Gewest het resultaat is van natuurlijke processen, zonder tussenkomst van de mens.
- Neo-inheemse soorten, die al dan niet opzettelijk zijn geïntroduceerd, maar die van nature voorkomen binnen maximaal enkele tientallen kilometers van Brussel. Soorten die in hun inheemse staat zijn uitgestorven, maar die in het betrokken gebied voorkomen in de vorm van niet-officieel geïntroduceerde populaties, kunnen onder deze categorie vallen.
- Uitheemse soorten, die al dan niet opzettelijk zijn geïntroduceerd en waarvan het gebied ver verwijderd is van hun oorspronkelijke verspreidingsgebied en daarvan verschilt.
8 inheemse of neo-inheemse amfibieënsoorten zijn waargenomen en 4 soorten worden als uitgestorven beschouwd in het Brussels Gewest
Van de 12 amfibieënsoorten die ooit in het Brussels Gewest voorkwamen, komen er vandaag nog 8 voor, waarvan één (vroedmeesterpad) in de vorm van geherintroduceerde populaties (neo-inheemse soortNiet door de mens geïmporteerde soort, die dus afkomstig is uit de eigen streek.). De populaties van rugstreeppadden, kamsalamanders, poelkikkers en boomkikkers zijn al meer dan 30 jaar verdwenen en worden in het Gewest als uitgestorven beschouwd. Hoewel de vroegere aanwezigheid van rugstreeppadden, kamsalamanders en boomkikkers in het Brussels Gewest vaststaat, bestaat er enige twijfel over de aanwezigheid van de poelkikker.

De amfibieën- en reptielenatlas bevat een beschrijving van elke geïnventariseerde soort, met inbegrip van de verspreiding van de soort, de habitat, de dichtheid en de maatregelen die nodig zijn om het behoud ervan te garanderen. De lezer kan ook de infofiches raadplegen die beschikbaar zijn in de online bibliotheek.
De gewone pad en de bruine kikker zijn de meest waargenomen en wijdverspreide amfibieënsoorten
De gewone pad en de bruine kikker zijn de meest waargenomen en wijdverspreide amfibieënsoorten in de periode 2004-2019. Ze worden gevolgd door de alpenwatersalamander en de kleine watersalamander. In termen van het aantal kilometerhokken waarin de soorten zijn waargenomen, is de bruine kikker koploper met 103 hokken (op een totaal van 200 hokken die het Gewest volledig of gedeeltelijk bestrijken), gevolgd door de gewone pad (91), de alpenwatersalamander (81) en de kleine watersalamander (56).
De vuursalamander en de groene kikker zijn bijzonder zeldzame soorten in het Brussels Gewest. De salamanderpopulaties komen uitsluitend voor in het Zoniënwoud, in de hoger gelegen delen van de vallei van de Vuilbeek en de Karregatbeek, waar ze een geïsoleerde populatie vormen. Hun dichtheid is laag in vergelijking met andere populaties in Vlaanderen (Van Doorn, 2020). De aanwezigheid van de salamander in het Zoniënwoud is al meer dan een eeuw bekend, maar in de 20e eeuw zijn de waarnemingen van de soort zeer zeldzaam gebleven.
Een gemiddelde van 2,3 amfibieënsoorten per kilometerhok geteld voor de periode 2004-2019, dat wil zeggen meer dan het dubbele van het aantal dat in de vorige atlas werd beschreven
De onderstaande kaart toont het aantal amfibieënsoorten die zijn waargenomen per kilometerhok voor de periode 2004-2019:

Amfibieën werden in 70% van de kilometerhokken aangetroffen. Hoewel het aantal waarnemingen per hok afneemt naar het stadscentrum toe, zijn ook in het dichtbebouwde centrum amfibieën aanwezig. Het gaat om inheemse soorten (vaak geïntroduceerd in het stadscentrum) en uitheemse soorten (meerkikkers in de ruime zin).
De meest gevarieerde kilometerhokken van het Gewest (tot 8 soorten) bevinden zich in de rand en komen overeen met de vijvers en waterlopen van het Rood Klooster, de Geleytsbeek, de Neerpedebeek en de Molenbeek (met onder meer de moerassen van Jette en Ganshoren). Andere sites zijn ook zeer gevarieerd, met name langs de vallei van de Woluwe en de zijrivieren ervan, langs de Vogelzangbeek, in het Koninklijk Domein of in Neder-Over-Heembeek voorbij het militair hospitaal en in de vallei van de Tweebeek.
In vergelijking met de vorige atlas is het aantal gemelde amfibieënsoorten per kilometerhok aanzienlijk toegenomen. Terwijl voor de periode 1984-2003 gemiddeld één soort per hok werd gemeld, is voor de periode 2004-2019 een gemiddelde van 2,3 soorten per hok gemeld.
De meest opmerkelijke ontdekkingen betreffen:
- het hele noordelijke deel van het Gewest: met name Neder-Over-Heembeek en de vallei van de Tweebeek (moerassen, vochtige zones ...), Laken, Jette (Koning Boudewijnpark), Molenbeek (Scheutbos);
- het uiterste westen: het hele westen van de gemeente Anderlecht, maar ook het Bemptpark in Vorst;
- het zuidoostelijke derde deel van het grondgebied: verschillende sectoren van het Zoniënwoud en zijn omgeving, het Bergojepark, het Woluwepark, enz.
- enkele hokken in het stadscentrum met sites die voor de eerste atlas niet werden onderzocht, zoals het Josaphatpark en het Kruidtuinpark.
Hoewel deze verbetering kan worden verklaard door de grotere onderzoeksinspanningen voor de tweede atlas, houdt ze zeker ook gedeeltelijk verband met de acties die op gewestelijk niveau zijn ondernomen om natuurlijkere milieus te herstellen, met name via het programma ‘Blauw netwerkHet blauw netwerk is een programma dat sinds 1999 uitgevoerd wordt en verschillende doelstellingen heeft: scheiding van afvalwater en zuiver water om de wateraanvoer in de zuiveringsstations te beperken, herstelling van sommige bestanddelen van het gewestelijke hydrografische netwerk, heraanleg van een aantal stukken rivier, vijvers en vochtige zones om hun biologische waarde te herwaarderen, zodat ze eventueel bijzondere beschermingsmaatregelen kunnen genieten, en vrijwaring van de landschappelijke en recreatieve functie van deze sites.’ (zie factsheet over het onderwerp), en met de algemene verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewaterEr wordt gewoonlijk een onderscheid gemaakt tussen zeewater en binnenwater, wat op zijn beurt in oppervlaktewater en grondwater wordt onderverdeeld. Het oppervlaktewater wijst op het water dat op de oppervlakte van de aarde afvloeit of stagneert en bevat het water van de meren, rivieren en waterpartijen (vijver, kunstmatige bekkens, poelen, ...)..
De meerkikker: een uitheemse soort waarvan de aanwezigheid sterk is toegenomen in het Brussels Gewest
De groep van de ‘groene kikkers’ en ‘meerkikkers’ (geslacht Pelophylax) bestaat uit verschillende taxa, waarvan sommige met elkaar kunnen kruisen. De middelste groene kikker (Pelophylax kl. esculentus) is op die manier een kruising tussen de poelkikker (Pelophylax lessonae) en de meerkikker (Pelophylax ridibundus). De eerste twee zijn inheems in België, maar de derde niet. Hun identificatie kan lastig zijn door de gelijkenissen tussen sommige van deze taxa en de variaties binnen eenzelfde taxon. Naast deze identificatieproblemen is er ook nog het probleem van de introducties: de groep van de ‘meerkikkers’ omvat in feite verschillende soorten, die allemaal uitheems zijn en waarvan er verschillende in Brussel zijn gemeld. Ze zijn niet gemakkelijk te identificeren in het veld. Minstens twee van deze soorten, de meerkikker (Pelophylax ridibundus) en de Anatolische meerkikker (Pelophylax cf. bedriagae), komen met zekerheid voor op het grondgebied van het Gewest.
In de periode die de tweede atlas bestrijkt, werden op verschillende plaatsen in Brussel kikkers van het geslacht Pelophylax gemeld. In de meeste gevallen bleek na onderzoek van de foto's dat het om meerkikkers ging. Voor de periode 2004-2019 werd de aanwezigheid van groene kikkers niettemin slechts op twee sites gevalideerd (de moerassen van Jette-Ganshoren en het zuiden van Anderlecht). Dit is goed nieuws aangezien deze soort bij de vorige atlas niet geteld kon worden en als plaatselijk uitgestorven werd beschouwd (de laatste waarnemingen werden in de jaren ‘90 gedaan in het Moeraske en in enkele vijvers in Bosvoorde). Volgens de opstellers van de huidige atlas is het niettemin zeer waarschijnlijk dat de waargenomen individuen afkomstig zijn van inheemse populaties die bij de vorige atlas niet werden opgemerkt.
De meerkikker is vandaag een van de meest verspreide amfibieën in Brussel en is de enige niet-inheemse amfibie waarbij acclimatisatie in het Gewest is vastgesteld. Van alle amfibieën en reptielen is de meerkikker bovendien de soortengroep die er het sterkst op is vooruitgegaan sinds de vorige atlas. Vóór 2004 werden meerkikkers waargenomen in 13 kilometerhokken. Sindsdien zijn ze geïnventariseerd in 46 kilometerhokken die verscheidene gemeenten bestrijken. Deze toename van het aantal bekende sites is zeker voor een deel te danken aan een betere kennis van de verspreiding, maar het is ook aannemelijk dat de meerkikker, die in 1992 voor het eerst in Brussel is waargenomen, de laatste jaren bepaalde delen van de stad heeft gekoloniseerd.
De meerkikker is opgenomen in de lijst van invasieve soorten van de ordonnantie Natuur. De vrees in verband met zijn aanwezigheid in onze ecosystemen is te wijten aan zijn invasief karakter (meerdere legsels per jaar, groot verspreidingsvermogen, pionierssoort, groter dan de inheemse groene kikker, vroege ontwaking uit de winterslaap...), maar ook aan het feit dat deze soort kan kruisen met de inheemse groene kikker, met het risico dat het genoom van de inheemse groene kikker wordt vervangen door dat van de meerkikker. Over de impact van deze uitheemse kikkers op de inheemse fauna is echter niet veel bekend.
4 inheemse of neo-inheemse reptielensoorten werden waargenomen
Het Brussels Gewest telt 2 inheemse reptielensoorten: de hazelworm en de levendbarende hagedis. Deze soorten zijn niet wijdverspreid en komen vooral voor in het Zoniënwoud en op enkele andere plaatsen.
De muurhagedis en de ringslang, die vandaag in het Gewest voorkomen, worden als neo-inheemse soorten beschouwd aangezien hun natuurlijke verspreidingsgebied ten zuiden van Samber en Maas ligt. Sinds de jaren ‘90 hebben geïntroduceerde populaties van de muurhagedis zich ook ten noorden van deze lijn verspreid, vooral langs spoorwegen. De soort komt nu voor in heel Vlaanderen en in het noorden van Wallonië. In het Brussels Gewest is de aanwezigheid van deze hagedis bevestigd in de belangrijkste spoorweg- en industriezones van het Gewest, die een geschikte habitat bieden (aanwezigheid van open milieus, droge terreinen met aanwezigheid van stenen, enz.). De muurhagedis is een soort die krachtens de Europese wetgeving (Habitatrichtlijn) strikt moet worden beschermd, en die als zodanig specifiek wordt opgevolgd (zie focus Lokale staat van instandhouding voor Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten)
In Brussel is één populatie van de ringslang aanwezig, in de moerassen van Jette-Ganshoren en de omgeving ervan. Deze geïntroduceerde populatie is volledig geïsoleerd, aangezien de dichtstbijzijnde bekende populaties, die eveneens zijn geïntroduceerd, zich op ongeveer 40 km afstand bevinden.

Verschillende soorten schildpadden die het gevolg zijn van introducties, komen voor in het Gewest en worden op grote schaal waargenomen. Met ongeveer 600 waarnemingen in de periode 2004-2019 is de roodwangschildpad het meest verspreide reptiel in Brussel. Deze soort komt vandaag voor in vele vochtige zones en vijvers in Brussel, en ook aan de rand van het Zoniënwoud.
In hun jonge jaren zijn roodwangschildpadden vraatzuchtige carnivoren die zich voeden met aquatische organismen. De volwassen dieren zijn hoofdzakelijk vegetarisch, maar kunnen het ook gemunt hebben op vissen, amfibieën en kuikens van watervogels. De schade die ze veroorzaken in biologisch rijke milieus, kan dan ook problematisch zijn. Het klimaat in het Brussels Gewest is (nog) niet warm genoeg om een succesvolle voortplanting mogelijk te maken, maar er zijn reeds gevallen van voortplanting van Noord-Amerikaanse waterschildpadden geconstateerd, met name in Frankrijk.
Voor meer informatie over het probleem van invasieve soorten (met inbegrip van uitheemse schildpadden) raadpleegt u het onderwerp ‘Invasieve uitheemse soorten’ in de rubriek ‘Het leefmilieu, een stand van zaken’ op de website van Leefmilieu Brussel.
Inheemse amfibieënsoorten waarvan de verdwijning wordt bevestigd
In de eerste amfibieën- en reptielenatlas werd een algemene achteruitgang van de inheemse soorten vastgesteld. Met name zes inheemse soorten die in het verleden in de hoofdstad voorkwamen, werden als uitgestorven beschouwd. De huidige atlas bevestigt deze vaststelling, aangezien op één uitzondering na (de groene kikker) geen van de als uitgestorven beschouwde soorten kon worden teruggevonden, ook al nam de kennis de laatste 15-20 jaar aanzienlijk toe.
En een toenemend aantal neo-inheemse of uitheemse soorten
Het fenomeen van de recente vestiging van soorten die vreemd zijn aan de Brusselse fauna, waarop reeds in de eerste atlas de aandacht werd gevestigd, is de laatste tijd toegenomen. Het betreft enerzijds de recente verschijning van neo-inheemse soorten en anderzijds de vermeerdering en uitbreiding van uitheemse soorten, met name verschillende niet-geacclimatiseerde waterschildpadden, meerkikkers en Anatolische meerkikkers.
Maatregelen voor het beheer van amfibieën en reptielen die moeten worden voortgezet en versterkt
Het Brussels Gewest kent dezelfde trend als andere regio's in West-Europa: een afname van de populaties, zowel van sterk bedreigde als van vaker voorkomende soorten. De achteruitgang en versnippering van geschikte aquatische en terrestrische habitats, door uitdroging of overwelving, zijn de belangrijkste historische oorzaken van deze afname. De toenemende verstedelijking, met inbegrip van intensieve bebouwing en een steeds dichter wordend wegennet, vormt vandaag een bedreiging voor de habitats van amfibieën en reptielen. Daarom worden maatregelen genomen om de habitats te beschermen en te herstellen: openlegging van overwelfde waterlopen, aanleg van poelen, herstel van aangetaste vochtige zones, aanleg van ecologische oevers, herstel van de onderlinge verbinding van vochtige zones, verwijdering van vissen uit bepaalde waterpartijen, onderhoud van open plekken in het bos die gunstig zijn voor reptielen, aanleg van paddentunnels (die nog steeds zeldzaam zijn) of specifieke maatregelen ten gunste van bepaalde soorten zoals de vuursalamander. Bovendien organiseren natuurbeschermingsverenigingen tijdens de trek reddingsacties langs de weg voor amfibieën.
Om te downloaden
Factsheets
- 5. Amfibieën- en reptielen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.pdf) (2022)
- 18. Lokale staat van instandhouding voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.pdf) (2018)
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Rapport over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.pdf) (2012)
- Zoekkaart : Amfibieën en Reptielen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
- Muurhagedis (infofiche -biodiversiteit) (.pdf)
- Levendbarende hagedis (infofiche - biodiversiteit) (.pdf)
- Bastaardkikker (infofiche - biodiversiteit) (.pdf)
- Bruine kikker (infofiche - biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).) (.pdf)
- Vroedmeesterpad (infofiche - biodiversiteit) (.pdf)
- Gevlekte ringslang (infofiche - biodiversiteit) (.pdf)
- Gewone pad (infofiche - biodiversiteit) (.pdf)
- Meerkikker s.l. (infofiche - biodiversiteit) (.pdf)
- Hazelworm (infofiche - biodiversiteit) (.pdf)
- Vuursalamander (infofiche - biodiversiteit) (.pdf)
- Alpenwatersalamander (infofiche - biodiversiteit) (.pdf)
- Vinpootsalamander (infofiche - biodiversiteit) (.pdf)
- Kleine watersalamander (infofiche - biodiversiteit) (.pdf)
Studies en rapporten
- GRAITSON E, PAQUET A. & VERBELEN D. 2022 « Amfibieën- en reptielenatlas van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest », Natagora, Natuurpunt en Leefmilieu Brussel
- JOORIS R. 2007. “Inventarisatie amfibieën en reptielen in het Brussels Hoofstedelijk Gewest”, Natuurpunt (.pdf)
- VAN DOORN L. 2020. « The Fire Salamander in the Brussels-Capital Region”, monitoring Report 2020
- VAN DOORN L & WELLEKENS B. 2017. « The Fire Salamander in the Brussels-Capital Region - Present and Future”, Monitoring Report 2009-2017
- VERBELEN D. & GRAITSON E., 2017. « Handleiding inventarisatie Amfibieën en Reptielen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest”, Natuurpunt & Natagora
- WEISERBS A. & JACOB J.-P. 2005. « Amfibieën en reptielen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest – Atlas 2005», Aves & Aves & Brussels Instituut voor Milieubeheer
Plannen en programma‘s
Nuttige links
Libellen en waterjuffers in het Brussels Gewest
Uit de atlas van de libellen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest blijkt dat van de ongeveer 69 soorten Odonata die tussen 2015 en 2019 in België werden geregistreerd, in dezelfde periode 49 soorten met zekerheid werden waargenomen op het grondgebied van het gewest, waarvan er 34 goed ingeburgerd lijken te zijn. Ondanks zijn beperkte oppervlakte van 162 km², zijn hoge bebouwingsdichtheid en zijn bevolking van meer dan 1,2 miljoen inwoners, herbergt Brussel een verrassend groot deel van de libellensoorten die in België voorkomen. De algemene populatiestatus en de staat van instandhouding van de meeste soorten zijn sinds het begin van deze eeuw aanzienlijk verbeterd.

Libellen (Anisoptera) en waterjuffers (Zygoptera) behoren tot de orde van de Odonata. De aanwezigheid van deze insecten is nauw verbonden met de aanwezigheid van open water, aangezien hun larven een aquatische levenswijze hebben. Hun lange levensduur als larve, hun hoge positie in de trofische keten en hun gevoeligheid voor de chemische kwaliteit van het water maken hen tot goede bio-indicatoren voor de toestand van de aquatische ecosystemen en de semi-natuurlijke gebieden die deze ecosystemen omringen (Lafontaine et al. 2019). De oppervlakte van de watermassa's, de lengte en de natuurlijkheid van de oevers zijn eveneens van invloed op de rijkdom aan Odonata, evenals de aanwezigheid van zonnige zones op de oevers (Lafontaine et al. 2013). De gelijktijdige aanwezigheid van veel Odonatasoorten in een gebied of regio is een duidelijk teken dat de voorwaarden voor hun voortbestaan en dus de kwaliteit en de diversiteit van de ecosystemen worden gerespecteerd. Sommige soorten zijn ook afhankelijk van specifieke milieus (b.v. de aanwezigheid van stilstaand water of van specifieke planten). Libellen en waterjuffers zijn ook zeer aantrekkelijk voor het publiek en relatief gemakkelijk te observeren en te identificeren.
Een atlas opgesteld met de steun van de participatieve wetenschapEen eerste inventaris van de verschillende Odonatasoorten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd uitgevoerd door onderzoekers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en was het voorwerp van een in 2013 gepubliceerde samenvatting (LAFONTAINE et al., 2013). Deze publicatie werd gevolgd door de invoer van een toenemend aantal gegevens over deze insecten door vrijwillige waarnemers op het participatieve wetenschapsplatform waarnemingen.be. Dit is het uitgangspunt van de atlas, de eerste die voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is opgesteld (in 2006 werd een nationale atlas opgesteld). Deze atlas is te danken aan de vrijwillige waarnemers, onder toezicht van het KBIN en met de steun van Leefmilieu Brussel. De gegevens voor de atlas werden verzameld over een periode van 5 jaar, van 2015 tot 2019. In de analyses werd ook rekening gehouden met oudere gegevens.
In de periode 1989-2019 werden meer dan 23.000 waarnemingen ingevoerdDe gegevens werden verzameld in mazen van 1 km² (overeenkomend met UTM- of Universal Transversale Mercator-vierkanten). Het gewest telt 200 mazen (waarvan sommige zich slechts zeer gedeeltelijk binnen de gewestelijke perimeter bevinden). Daarvan zijn respectievelijk 154 en 144 mazen tussen 1989 en 2019 (de periode waarop de atlas betrekking heeft) en tussen 2015 en 2019 (de periode waarin de atlas werd opgesteld) ten minste één keer onderzocht. Een aantal mazen werd niet onderzocht, in de meeste gevallen omdat ze geen potentiële habitats voor Odonata bevatten en/of omdat ze te ver buiten het gewest liggen en slechts een deel van het Brusselse grondgebied bestrijken. Een maas werd als voldoende onderzocht beschouwd als er ten minste 3 waarnemingen werden gedaan (het geval voor 117 mazen) of, beter nog, als er ten minste 3 soorten werden waargenomen (het geval voor 111 mazen).
De waarnemingen werden ingevoerd in de databank waarnemingen.be (zie Burgers verzamelen gegevens over de Brusselse biodiversiteit), met precieze X- en Y-coördinaten. De meest onverwachte van de in deze periode verzamelde gegevens werden door deskundigen gevalideerd aan de hand van foto's, en soms zelfs rechtstreeks op het terrein.
De waarnemers kregen verschillende observatiestatussen voorgesteld, gaande van de eenvoudige waarneming van de aanwezigheid tot de waarneming van voortplantingstekenen (aantal op een plaats waargenomen individuen, paring, leggen van eitjes, afgeworpen vellen, larven, enz.). Deze statussen werden gebruikt om de voortplantingsstatus van de soort vast te stellen.
In totaal werden tussen 1989 en 2019 meer dan 23.000 waarnemingen van Odonata geregistreerd op de website waarnemingen.be. Het aantal waarnemingen is in de loop der jaren toegenomen, vooral in de periode van de atlas (17.500 nieuwe gegevens).
De laatste vijftien jaar is het aantal Odonatasoorten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bijna verdubbeld, vooral na de komst van zuidelijke soortenTot op heden zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in totaal 59 soorten ten minste één keer waargenomen (72 in heel België), waarvan sommige slechts in de 19de eeuw werden waargenomen. Tegen het begin van de 21ste eeuw was het aantal Odonata in de regio gedaald tot 27 soorten. De trend is sindsdien omgebogen en tijdens de onderzoeken voor de atlas werden tussen 2015 en 2019 niet minder dan 49 soorten waargenomen.
Uit de gegevens die in de periode 2020-2021 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op waarnemingen.be werden ingevoerd, blijkt dat er in die periode 45 soorten Odonata werden geregistreerd, waaronder een nieuwe soort, de sierlijke witsnuitlibel (Leucorrhinia caudalis), die onlangs aan de lijst van gewestelijke soorten is toegevoegd, en ten minste twee soorten die zich daar voor het eerst hebben voortgeplant (Ceriagrion tenellum en Aeshna affinis). De twee laatste soorten waren reeds waargenomen tijdens de periode van de atlas, maar er waren geen aanwijzingen dat ze zich ter plaatse voortplantten.
Deze vrij uitzonderlijke soortenrijkdom in een stedelijke omgeving kan worden verklaard door het naast elkaar bestaan van kwalitatief goede bosgebieden en een nog steeds belangrijk hydrografisch netwerk, waarvoor daadkrachtige beheermaatregelen de laatste jaren de waterkwaliteit aanzienlijk hebben verbeterd (Lafontaine et al., 2013).
Het aantal soorten dat regelmatig in het gewest wordt waargenomen, is de laatste jaren dan ook aanzienlijk toegenomen. Dit is deels te danken aan de terugkeer van soorten die sinds de 19de eeuw niet meer waren gezien, maar ook aan de komst van volledig nieuwe soorten. In het bijzonder, en hoogstwaarschijnlijk in verband met de opwarming van de aarde, zijn sinds het begin van de 21ste eeuw veel zuidelijke soorten ontdekt, zodat het aantal in België en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aanwezige Odonatasoorten is toegenomen.
Meer dan 65% van de Odonatasoorten die van oudsher in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bekend zijn, nemen toe of zijn aanwezig met overvloedige en stabiele populatiesZoals blijkt uit onderstaande tabel van de 49 soorten die tussen 2015 en 2019 werden waargenomen:
- zijn 21 niet-bedreigde soorten die zich voortplanten;
- zijn 4 zeldzame/zeer zeldzame soorten die zich voortplanten;
- zijn 3 kwetsbare soorten die zich voortplanten;
- zijn 5 zeldzame/zeer zeldzame bezoekers en zeldzame/zeer zeldzame soorten die zich voortplanten;
- is 1 een zeldzame bezoeker en een nieuwe soort die zich voortplant;
- is 1 een onregelmatige en invasieve soort die zich voortplant;
- zijn 14 zeldzame/zeer zeldzame bezoekers.
Bijna twee derde van de Odonatasoorten die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voorkomen, planten zich dus hier voort. Van deze soorten is ongeveer een kwart zeldzaam, zeer zeldzaam of kwetsbaar.
De atlas heeft het mogelijk gemaakt de status van de soort te verduidelijken, met name wat de voortplanting in het gewest betreft.
Evolutie van de stand van de Odonatasoorten die van oudsher in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voorkomen (59 soorten)
Bronnen: Lafontaine et al. 2019 en Lafontaine 2022 (persoonlijke mededeling), waarnemingen.be (observatiegegevens 2020-2021)

*Uitgestorven (BHG): soorten die in het BHG gedocumenteerd zijn aan de hand van oude gegevens (vaak vóór 1900), maar die na 1980 niet meer zijn waargenomen
Tijdens de observatieperiode 2020-2021 is de toestand van sommige soorten in gunstige of ongunstige zin veranderd (zie tabel).
Van de 59 soorten die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn waargenomen (soms vóór 1900), worden er 8 beschouwd als uitgestorven in het gewest en bevinden 3 zich in een slechtere situatie dan in het verleden. Bijna de helft van hen bevindt zich in een betere situatie en iets minder dan een kwart wordt geacht zich in een stabiele situatie te bevinden met een aanzienlijk aantal individuen die zich voortplanten.

Donkergroen = positieve evolutie
Lichtgroen = ongewijzigde status
Oranje = negatieve evolutie
Rood = uitgestorven in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
? = occasionele bezoeker, status niet gedefinieerd
In minder dan twee decennia is de toestand van de Odonatapopulaties sterk verbeterd, zowel wat betreft het aantal waargenomen soorten als hun staat van instandhouding.
Deze positieve trend is vooral te danken aan een beter beheer van de zoetwaterecosystemen in Brussel, waarmee de Odonata sterk verbonden zijn.
Het programma voor het blauwe netwerk heeft geleid tot een algemene verbetering van de waterkwaliteit en het oeverbeheer, de openstelling van bepaalde stukken van waterlopen, een toename van het debiet en een beter beheer van de vispopulaties, met een vermindering van de visstand (vissen zijn predatoren van de libel). Hieruit blijkt dat een passend beheer zeer snel gunstige gevolgen voor de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). kan opleveren.
Merk op dat ook de waarnemingsdruk is toegenomen, wat heeft geleid tot steeds meer ingevoerde waarnemingen, vooral tijdens de periode van de atlas.
320 voor Odonata gunstige locaties geïdentificeerdTussen 2010 en 2019 konden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in totaal 546 potentiële sites worden geïdentificeerd. Deze gebieden omvatten zowel lotische (ecosystemen met stromend water) als lentische (ecosystemen met stilstaand, langzaam vernieuwd water, zoals meren, vennen, vijvers of poelen) milieus die bijzonder geschikt zijn voor Odonata. Op 320 van deze 546 locaties werd tussen 2010 en 2019 ten minste één libellensoort geregistreerd.
Slechts 20 sites in het gewest herbergen echter ten minste 20 verschillende soorten Odonata (Lafontaine et al., 2019).


Lees de transcriptietekst
Zicht op het Woluwepark en zijn vijvers.
Twaalf van deze 20 gebieden bevinden zich in het stroomgebied van de Hoog-Woluwe, dat de nabijheid van het Zoniënwoud combineert met de aanwezigheid van vijvers van zeer goede kwaliteit die goed met elkaar in verbinding staan. Zeven locaties liggen verspreid in kleine bekkens die een combinatie zijn van bosjes, beken, vijvers en soms moerassen. Het braaklandDoor de mens verwaarloosde zone die geleidelijk wordt ingenomen door spontane plantengroei. van Josafat is uniek door zijn ligging ver van het watersysteem en door de afwezigheid van vijvers (zie kader hieronder). Met 29 soorten is het niettemin het vierde grootste gebied in het gewest en het enige buiten de Hoog-Woluwe dat meer dan 25 soorten herbergt, d.w.z. meer dan de helft van de gewestelijke soorten.
Er zijn echter nog steeds bedreigingen voor de soortenDe algemene toestand van de Brusselse soorten is dus sinds het begin van de 21ste eeuw aanzienlijk verbeterd. Toch zijn er nog steeds bepaalde bedreigingen voor de Odonatapopulaties, met name het risico van een geleidelijke verdwijning van bepaalde sites. Omgevingen die kansen bieden voor een hele reeks bijzondere soorten – zoals braakland, vooral als het gedeeltelijk nat is, open plekken, bosranden (waarvan het herstel voorzien in het Beheerplan van het Zoniënwoud maar waarvan een deel in het verleden verloren is gegaan) en natuurlijke weiden – zijn steeds minder aanwezig in Brussel. Sommige soorten planten zich voort in tijdelijke poelen, die bijvoorbeeld te vinden zijn op braakliggende terreinen, zoals het braakland van Josafat, dat bijzonder rijk is aan Odonatasoorten.
Het braakland van Josafat, één van de rijkste vindplaatsen van Odonata in het gewestVan 2012 tot 2022 werden inventarisaties van de Odonata uitgevoerd op het terrein van het voormalige spoorwegstation Schaarbeek-Josafat, het zogenaamde "braakland van Josafat". Het is een postindustrieel braakliggend terrein van ongeveer 24 ha, ingesloten in het stedelijk weefsel van het noordoosten van Brussel. Het gebied is momenteel op de biologische waarderingskaart grotendeels ingedeeld als A (zeer hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz.). De vegetatie op het terrein is zeer gevarieerd en er zijn twee ondiepe poelen. Het is bijzonder rijk aan vliesvleugeligen en Odonata.
In 2019 waren hier al 29 soorten Odonata geregistreerd, meer dan de helft van de soorten van het gewest. Sindsdien zijn er nog vijf soorten ontdekt, met als laatste de smaragdlibel (Cordulia aenea) in april en mei 2022. Het braakland is ook de enige plaats in het gewest waar de vermenigvuldiging van de zwervende pantserjuffer (Lestes barbarus) en de tengere pantserjuffer (Lestes virens) is aangetoond door de waarneming van tandems (parende koppels) en eitjes in augustus en september 2019. De zwarte heidelibel (Sympetrum danae) heeft zich augustus 2014 op het braakland voortgeplant toen er poelen ontstonden. Deze poelen werden kort daarna vernietigd door het aanbrengen van grond. Sindsdien is in de regio geen broedpopulatie van deze soort meer aangetroffen, hoewel er wel zwervende exemplaren zijn waargenomen. Het gebied blijkt ook de belangrijkste broedplaats te zijn voor de zeldzame tengere grasjuffer (Ischnura pumilio) en de gaffelwaterjuffer (Coenagrion scitulum). De bruine winterjuffer (Sympecma fusca) wordt hier meer waargenomen dan elders in Brussel.
De uitzonderlijke rijkdom aan libellen van het braakland van Josafat, een atypische plaats gezien haar afstand tot het hydrografisch netwerk en de vijvers, is waarschijnlijk te danken aan drie factoren:
- door zijn omvang, zijn floristische en entomologische diversiteit en de afwezigheid van onderbrekingen en scheidingen is het braakland een bevoorrecht jachtgebied voor de volwassen dieren van talrijke soorten;
- de ondiepe, zeer zonnige poelen omringd door moerasvegetatie, die zich na de werken in 2012 op natuurlijke wijze hebben ontwikkeld en die de afgelopen jaren door zorgvuldig beheer zijn herschapen, vormen een uiterst gunstig broedmilieu met een dichtbije en gemakkelijke toegang tot foerageerplaatsen (waar de Odonata zich voeden);
- de Diegemse vlakte, waar de site zich bevindt, is door zijn topografie een belangrijke toegangsweg tot de stad voor de trek, zoals blijkt uit de talrijke waarnemingen van passerende of rustende vogels.
Om te downloaden
Verslagen over de staat van het leefmilieu
- Focus: Monitoring van de soorten (februari 2020)
- Focus: Biologische kwaliteit van de voornaamste waterlopen en vijvers (februari 2020)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
Studies en rapporten
- LAFONTAINE, R-M., CARPENTIER, C., GOFFETTE, J., OGER, M., MAREE S., PASAU, B., DAEMS, V., DE BOECK, B., BOECKX, A., BOON, L. & DEVILLERS, P. 2019. Atlas des libellules de la Région de Bruxelles Capitale. Rapport final à la subvention SUB/2018/IRSNB – Bruxelles Environnement
- DEVILLERS P., LAFONTAINE R.-M, PASAU B., DAEMS V., DE BOECK B., BOECKX A., BOON L., DEVILLERS-TERSCHUREN J., 2019, "La friche Josaphat à Bruxelles, Schaerbeek. Un site urbain enclavé d'une richesse odonatologique exceptionnelle", Les Naturalistes belges 100, 3 (2019): 1-22, 22p. (.PDF)opent een nieuw venster
- LAFONTAINE, R.-M., DELSINNE, T., DEVILLERS, P., 2013, "Évolution des populations de libellules de la Région de Bruxelles-Capitale - leurs récentes augmentation - importance de la gestion des étangs", Les Naturalistes belges, 2013, 94, 2-3-4: 33-70, 44 p. (.PDF)
- LAFONTAINE R.-M., persoonlijke mededeling, 2022.
Plannen en programma's
Biodiversiteit: dagvlinders
Focus - Actualisering : december 2009
Ondanks zijn stedelijk karakter kan het Brussels gewest bogen op een zeer rijke flora en fauna. Meer dan 14% van zijn grondgebied is ingekleurd als “Speciale Beschermingszone” in het kader van het Europese netwerk Natura 2000. Deze gebieden herbergen natuurlijke habitats en diersoorten die bijzonder zeldzaam zijn op Europese schaal: enkele soorten vleermuizen (mopsvleermuis, vale vleermuis, …), het vliegend hert (het grootste insect van Europa), bepaalde boshabitats (zoals alluviale elzen- en essenbosjes), …
De biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). steunt op een kwetsbaar ecologisch evenwicht en staat onder sterke druk op verschillende vlakken. In het Brussels gewest is dit vooral het gevolg van de voortschrijdende verstedelijking die ten koste gaat van de vaak rijke groene ruimten (braaklandDoor de mens verwaarloosde zone die geleidelijk wordt ingenomen door spontane plantengroei., halfnatuurlijke ruimten), de recreatieve druk en de aanwezigheid van invasieve uitheemse soorten (zie fiche Invasieve uitheemse soorten).
Voor het beheer van dit natuurlijk patrimonium steunt Leefmilieu Brussel o.a. op de gegevens verzameld in het kader van thematische studies die gevoerd worden met het oog op een wetenschappelijke en systematische follow-up van de fauna, de flora en de lokale ecosystemen. Zo werd een inventaris van dagvlinders opgesteld in de periode 2006-2008. De database telt ruim 6 600 observaties in de periode 1830-2008, en is gebaseerd op terreinobservaties (71%), verzamelingen van particulieren en musea (21%) en de wetenschappelijke literatuur (8%). De participatie van het publiek in het verzamelen van observaties werd aangemoedigd, met name door de publicatie en de verspreiding van een identificatiegids van vlinders en de organisatie van telwandelingen en telweekends.
De database telt 69 soorten dagvlinders, voor 46 ervan staat vast dat ze zich gedurende een lange periode hebben voortgeplant in het Brussels Gewest (standvlinders). Op basis van de observaties na 1997 zijn naar schatting 18 (39%) van deze 46 soorten uitgestorven in het Gewest, en zijn er 8 (17%) zeer zeldzaam geworden.
Verdeling van 46 soorten standdagvlinders volgens zeldzaamheidsklasse – Brussels gewest (periode 1997-2008)
Bron : Leefmilieu Brussel, dpt. Biodiversiteit

Het Gewest telt op dit moment 28 standvlinders, waaronder het ica- rusblauwtje, de citroenvlinder, het landkaartje, het groot koolwitje, de koninginnenpage, de kleine vos en de dagpauwoog. Drie soorten zijn ingedeeld bij de bedreigde soorten (de grote weerschijnvlinder, de sleedoornpage en het groentje).
Vroeger waren 5 gemeenten (Ukkel, Watermaal-Bosvoorde, Oudergem, Brussel-Stad en Anderlecht) elk een thuishaven van meer dan 25 soorten standvlinders. Alleen de gemeente Ukkel kan zich vandaag nog op een dergelijke soortenrijkdom beroepen.
In vergelijking met andere taxonomische groepen, lijken de dagvlinderpopulaties biezonder sterk te hebben geleden onder de wijziging van de biotopen door de grootschalige verstedelijking van het Gewest in de voorbije decennia (zeldzaam worden van open milieus en waterrijke gebieden, versnippering, …). Bepaalde groepen die zich thuis voelen in de waterrijke gebieden, zoals amfibieën en waterjuffers, zijn ten andere eveneens sterk bedreigd
Evolutie per gemeente van de soortenrijkdom aan dagvlinders (vergelijking van de waarnemingen in de periodes 1830-1996 en 1997-2008)
Bron : Leefmilieu Brussel, dpt. BiodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).

* De ogenschijnlijke toename van soorten zou het gevolg kunnen zijn van een vertekening t.g.v. onvoldoende waarnemingen tijdens de periode 1830-1996
(Toegang tot de interactieve kaart)
De ree in het Brussels Gewest
Focus - Actualisering : juni 2020
De drie Gewesten voeren samen een programma uit om de reeënpopulaties in het Zoniënwoud te monitoren. Na een periode van relatieve stabiliteit tussen 2008 en 2013 wijzen de waarnemingen op een afname van de reeënpopulaties sinds 2014. Verscheidene hypothesen worden aangevoerd : aanrijdingen door auto's, stroperij, loslopende (zwerf)honden en jagende vossen, veranderingen in de opvangcapaciteit van het gebied, toenemende recreatieve druk, aanwezigheid van everzwijnen, ziekten. Er is momenteel geen duidelijke verklaring en waarschijnlijk zijn er meerdere factoren in het spel.
Een soort die voornamelijk aanwezig is in het Zoniënwoud... maar niet alleen daar
Samen met het everzwijn, dat discreet aanwezig is in het Brusselse Zoniënwoud, is de ree (Capreolus capreolus) het laatste grote plantenetende wilde zoogdier dat nog in het Gewest leeft (in de 19de eeuw werd de soort weliswaar opnieuw uitgezet).
Reeën leven in bossen en bosjes, maar hebben ook open ruimten nodig. De soort komt vooral voor bij de overgang tussen verschillende biotopen (bosranden, grasland met bosjes, enz.). In Brussel is ze vooral aanwezig in het Zoniënwoud, met een zeer variabele dichtheid afhankelijk van de sector. Sinds 2001 zijn er ook waarnemingen gedaan in andere semi-natuurlijke gebieden zoals in het noordwesten rond Jette-Ganshoren of in het Scheutbospark in Molenbeek.
Als herbivoren helpen reeën de vegetatie in hun ecosysteemGeheel van de planten- en dierengemeenschappen in een territorium, beschouwd in hun wisselwerking met de milieufactoren. te beheren, aangezien ze jonge bomen grazen. Ze dragen dus bij aan het onderhoud van open plekken of halfopen gebieden, maar kunnen soms ook de herbebossing bemoeilijken wanneer ze zich in jonge aanplantingen voeden. Net als andere dieren vertrappen ze de bodem, waardoor ze sommige zaden ondergraven en andere blootleggen.
Waarnemingen van reeën in het Brussels Gewest
Bron: Leefmilieu Brussel, Zoogdierenatlas 2001-2017 (2020)

Samenwerking tussen de drie Gewesten om de reeënpopulaties in het Zoniënwoud te volgen
Sinds 2008 voeren de drie Gewesten samen een monitoringprogramma uit voor de reeënpopulaties in het Zoniënwoud, met de steun van de vzw Wildlife & Man.
Ze gebruiken daarvoor de kilometerindex (Abundance Kilometric Index of AKI), die tendensen in de evolutie van de reeënpopulatie aan het licht brengt, zonder echter de exacte dichtheid te bepalen.
Elk jaar leggen boswachters en opgeleide vrijwilligers gelijktijdig en volgens een strikt protocol vooraf bepaalde circuits van 3 tot 5 km te voet af. Sinds 2009 worden de tellingen vier keer uitgevoerd in een bepaalde maand, langs 24 parcours die samen goed zijn voor 118,5 km (parcours 1 werd enkel in 2008 afgelegd). Normaal gesproken wordt er dus elk jaar 474 km afgelegd om de reeën in het volledige woud te tellen.
Parcours voor de monitoring van de reeënpopulaties in het Zoniënwoud op basis van de kilometerindex
Bron: Leefmilieu Brussel 2019

Het totale aantal geobserveerde reeën wordt vervolgens gedeeld door het aantal afgelegde kilometers en omgezet in een kilometerindex (aantal geobserveerde reeën per kilometer). Deze waarde is gezien het gebruikte protocol statistisch significant en van jaar tot jaar vergelijkbaar. Ze wordt gebruikt om populatievariaties op te sporen (groei, stabiliteit of regressie) en geeft de bosbeheerders de mogelijkheid om in te grijpen als dat nodig is.
De reeënpopulatie neemt sinds enkele jaren af in het Zoniënwoud
Van 2008 tot 2013 werd de globale reeënpopulatie geschat op minstens 150 individuen, verspreid over de 5.000 hectare van het Zoniënwoud, d.w.z. gemiddeld meer dan 3 individuen per 100 hectare (of km2) (HUYSENTRUYT et al., 2016). Die lage dichtheid moet in verband gebracht worden met enerzijds het sterk vertegenwoordigde ‘kathedraalbeukenbosBos bestaande uit of rijk aan beuken, dat zeer weinig licht laat filtreren, zoals de kerkramen van een kathedraal.’ (gelijkjarig, eensoortig bos, arm aan voedingsstoffen voor reeën) en anderzijds de regulering van de reeënpopulatie door het wegverkeer en loslopende (zwerf)honden (jagen is verboden in het Zoniënwoud). Het Zoniënwoud wordt bovendien druk bezocht en de verstoringen die daarmee gepaard gaan, zijn zeker niet bevorderlijk voor de reeënpopulaties.
De volgende tabellen en cijfers geven de belangrijkste resultaten van de telling weer:

Jaarlijkse evolutie van de gemiddelde kilometerindex en betrouwbaarheidsintervallen (95%) op de verschillende parcours in het Zoniënwoud
Bron: Wildlife & Man 2019

Terwijl in de periode 2008-2013 de gemiddelde kilometerindex 1 ree per kilometer bedroeg, is hij sinds 2014 nooit hoger dan 0,75 en sinds 2017 zelfs minder dan 0,60.
Op basis van de hypothese dat de overvloedige natuurlijke verjonging van de beuk die de laatste jaren werd waargenomen, de oorzaak zou kunnen zijn van een lagere detecteerbaarheid van de dieren tijdens de tellingen (dichtheid van de onderbegroeiing), hebben de wetenschappelijke partners de monitoringsmethodologie in 2017 aangepast.
Sindsdien is de index echter niet meer gestegen. De precieze oorzaak van deze daling is onduidelijk. Er zijn verschillende hypothesen geopperd, die elkaar kunnen overlappen: botsingen met auto's, stroperij, impact van zwerfhonden, jagende vossen (vooral op de kalveren), veranderingen in de onthaalcapaciteit van het gebied, toenemende recreatieve druk (herhaalde verstoringen kosten de dieren veel energie), aanwezigheid van everzwijnen en ziekten. Alleen verder onderzoek kan een definitief antwoord geven.
Inmiddels blijven de bosbeheerders alert voor het fenomeen van predatie door honden, de gezondheid van de waargenomen reeën en sporen van mogelijke stroperij op de reeënpopulatie.
Daarnaast zoeken de Gewesten in het kader van de intergewestelijke samenwerking oplossingen voor de versnippering van het woud, door verbindingen aan te leggen (ecoducten, ecobuizen, hangbruggen, enz.). Er zijn al twee ecoducten aangelegd. Eén in het Brusselse deel, boven lijn 161 (als onderdeel van de compensaties voor het GEN-ontwikkelingsproject), het andere in het Vlaamse deel in het kader van het Europese project Life+ OZON, boven de Ring 0. Deze voorzieningen zullen naar verwachting de connectiviteit binnen het Zoniënwoud verbeteren en de sterfte onder de bosfauna langs deze wegen doen dalen.
Een studie van het Vlaams Gewest in 2019-2020 heeft de impact van 3 verbindingsvoorzieningen in het Zoniënwoud onderzocht. Eén van de bevindingen is dat het ecoduct over de Ring veel gebruikt wordt door wilde dieren, vooral vossen en reeën (Natuurpuntstudie 2020). Daarnaast is ook het aantal verkeersdoden gedaald dankzij de barrières die langs de Ring zijn aangebracht.
Andere verbindingsprojecten worden momenteel bestudeerd.
Om te downloaden
Factsheets
- 01. Zoogdieren in het Brussels Gewest (.pdf) (wordt geactualiseerd)
- 10. Natuurlijke habitats in de Brusselse groengebieden (.pdf)
- 19. De ree in thet Brusels Hoofdstedelijk gewest
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus : Zoogdieren in het Brussels Gewest (editie 2019-2020)
- Focus : Natuurlijke habitats in de Brusselse groengebieden (editie 2007-2010)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Zoogdieren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
- Kaart « Fragmentatie van de groene ruimten»
- Kaart « Fragmentatie van open en gesloten milieus”
Studies en rapporten
- ANONIEM 2014. « La biodiversité en Wallonie – Evolution des populations – Grand gibier ». Accessed 28/05/2020 (html) (enkel in het Frans)
- CASAER, J., HUYSENTRUYT, VERCAMMEN, J, MALENGREAUX, C. & LICOPPE, A. 2018. “Ondersteuningsproject bij de uitvoering van de reemonitoring in het Zoniënwoud. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2017 (47) ». Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel (.pdf)
- HUYSENTRUYT F., VERCAMMEN J., MALENGREAUX C., LICOPPE A. , CASAER J. 2016. « Ondersteuningsproject bij de uitvoering van de reemonitoring in het Zoniënwoud. Jaarlijks rapport. Periode : 2008-2016 ». Wildlife and Man, ANB, SPW, BE-IBGE, 34pp. (.pdf)
- LEEFMILIEU BRUSSEL 2020. "Zoogdierenatlas van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest", in afwachting van publicatie
- MALENGREAUX C., CASAER J. 2008. « Mission d’appui pour la mise en place d’un recensement chevreuil dans le massif sonien », studie gerealiseerd door Wildlife & Man in samenwerking met INBO in opdracht van Leefmilieu Brussel (BHG), Agentschap Natuur & Bos (Vlaanderen) et SPW (Wallonië), 41 pp. (.pdf) ) (enkel in het Frans)
- NATUURPUNT 2020. « Van dwergspitsmuis tot wild zwijn: deze soorten profiteren van faunapassages in Zoniënwoud”, in Natuurbericht, juni 2020.
- SPW – DIRECTION DE L ETAT ENVIRONNEMENTAL 2017. « Rapport sur l’état de l’environnement wallon 2017 », 365 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- WILDLIFE & MAN, INBO 2019. « IK en Forêt de Soignes – KI in Zoniënwoud – Résultats 2008-2019 /Resultaten 2008-2019 », in opdracht van Leefmilieu Brussel (BHG), Agentschap Natuur & Bos (Vlaanderen) et SPW (Wallonië), 10 pp. (.ppt).
Plannen en programma‘s
Paddenstoelen en korstmossen
Focus - Actualisering : januari 2014
Paddenstoelen en korstmossen spelen een zeer belangrijke rol in de ecosystemen en zijn hierdoor belangrijke elementen van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). in het Brussels Gewest. Deze twee groepen waren onlangs het voorwerp van een inventaris op schaal van het Gewest. De atlas van de paddenstoelen, die de periode 1980-2009 beslaat, geeft een overzicht van 1038 soorten basidiomyceten (vooral “hoedpaddestoelen”), wat bijna 60% is van het aantal getelde soorten in Vlaams-Brabant. Een tiental Brusselse gebieden, waaronder in het bijzonder het Zoniënwoud, herbergt een belangrijke schimmelbiodiversiteit. Deze studie heeft ook een achteruitgang van de symbiotische paddenstoelen aan het licht gebracht. De inventaris van de korstmossen, die in 2011 werd opgesteld, heeft 130 epifytische korstmossen geregistreerd. Dit komt overeen met 65% van de epifytische korstmosflora in het Vlaams Gewest. In het algemeen kon ook een positieve evolutie van de korstmosflora worden vastgesteld. Deze hangt wellicht samen met een daling van de uitstoot van verzurende verontreinigende stoffen.
Paddenstoelen en korstmossen: essentiële organismen voor de ecosystemen
Zowel de paddenstoelen als de korstmossen vervullen belangrijke functies in de ecosystemen: ontbinding van organisch materiaal (saprofytische paddenstoelen), symbiose met hogere plantensoorten via de zwamwortels of mycorrhiza’s (symbiotische paddenstoelen), parasitisme (bepaalde paddenstoelen), voedingsbronnen en schuilplaatsen voor tal van kleine of microscopische levende organismen (paddenstoelen en korstmossen), kolonisatie van nieuwe milieus (korstmossen), materialen voor nestbouw (korstmossen), enz. Bovendien zijn de paddenstoelen en korstmossen in het algemeen zeer gevoelig voor wijzigingen van hun omgeving, wat hen tot goede bio-indicatoren maakt. Belangrijk in dit verband is dat de korstmossen zeer gevoelig zijn voor luchtverontreiniging. Hierbij geldt als vuistregel dat hoe vuiler de lucht is, hoe kleiner de soortenvariatie zal zijn. Bovendien reageren niet alle korstmossoorten op dezelfde manier op de verschillende verontreinigende stoffen.
Atlas van de paddenstoelen
De paddenstoelenatlas van Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd opgesteld door de vzw Natuurpunt met de steun van onder andere Leefmilieu Brussel. De atlas dekt de periode 1980-2009 en omvat de basidiomyceten (vooral hoedpaddenstoelen) en myxomyceten (organismen die, hoewel ze vandaag niet meer als paddenstoelen worden beschouwd toch nog altijd worden bestudeerd door mycologen). De ascomyceten (gisten, schimmels, truffels, morieljes enz.) zijn niet opgenomen in de inventaris.
Door de waarnemingen in Brussel konden 1038 basidiomyceten geïnventariseerd worden, wat bijna 60% is van de in Vlaams-Brabant getelde soorten. Daarnaast werden 35 soorten myxomyceten en 217 soorten ascomyceten waargenomen in het Brussels Gewest.

Een tiental Brusselse sites herbergt een grote biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). aan paddenstoelen. Dit is vooral het geval in het Zoniënwoud, waar tal van soorten voorkomen, ook zeldzame en bedreigde soorten. Deze diversiteit kan met name worden verklaard door de verscheidenheid aan bodems, biotopen en aanwezige soorten en door de uitgestrektheid van het bosgebied. Het historische karakter van dit oude woud, de bescherming die het geniet, de aanwezigheid van tal van oude bomen en het vrij grote volume aan dood hout vormen aanvullende verklaringen voor deze rijkdom. Op basis van de gegevens van voor 1980 ramen de auteurs van de atlas het aantal hier geïnventariseerde paddenstoelensoorten op meer dan 1000. Deze verscheidenheid is weliswaar ongelijk verdeeld over het Zoniënwoud. De rijkste gebieden komen hoofdzakelijk overeen met de natuurreservaten. Ook is het vooral op vochtige en kalkrijke bodems dat de paddenstoelen zich bevinden.
In het algemeen stellen de auteurs van de atlas vast dat de symbiotische soorten erop achteruitgaan (algemeen waargenomen fenomeen in Vlaams-Brabant en Nederland), net als de myxomyceten, terwijl de saprofyten er net op vooruitgaan. De ectomycorrhizische symbiotische paddenstoelen (m.a.w. die paddenstoelen waarvan de draden niet doordingen in de plantencellen), die zeer verspreid zijn bij de macromyceten (“grote paddenstoelen”), zijn het sterkst bedreigd. Deze evolutie houdt verband met het verlies van hun natuurlijke habitats, de grote bezoekersdruk in bepaalde groene ruimten (inklinking van de bodem) en eutrofiëringsverschijnselen (onvoldoende afvoer van maaisel en dode bladeren, luchtvervuiling, stikstofaanvoer). De schijnbare achteruitgang van de myxomyceten zou daarentegen kunnen worden toegeschreven aan het feit dat ze moeilijker waar te nemen zijn en slechts door een beperkt aantal specialisten gekend zijn.
Inventarissen van de epifytische korstmossen
Korstmossen ontstaan uit een symbiotische associatie van een paddenstoel en een alg. Epifytische korstmossen groeien op boomstammen, takken of bladeren.
De onderstaande gegevens geven een overzicht van de rijkdom aan epifytische korstmossen die in verschillende periodes werd waargenomen in het Brussels Gewest. Ter gelegenheid van de inventaris van 2011 werden 130 epifytische korstmossen geteld in het Brussels Gewest, wat overeenkomt met 65% van de epifytische korstmosflora in het Vlaams Gewest.
Deze gegevens zijn moeilijk onderling vergelijkbaar (vooral omdat in het kader van de inventaris van 2011 bijna 2 keer meer bomen werden onderzocht dan voor de vorige inventaris). Ze laten er echter geen twijfel over bestaan dat, na een periode van duidelijke achteruitgang, de trend is gekeerd in het voorbije decennium.

Deze positieve evolutie houdt verband met een reductie van de emissies van verzurende polluenten en vooral van zwaveloxiden. De onderzoeken die in het kader van de inventaris werden uitgevoerd, tonen aan welke factoren, in de milieuomstandigheden die vandaag aanwezig zijn in het Brussels Gewest, de grootste impact hebben op de soortenrijkdom en op het type van korstmos dat lokaal voorkomt. Deze factoren zijn: de omtrek van de bomen en de concentraties van stikstofoxiden en fijne deeltjes. Op plaatsen waar deze concentraties hoog zijn, is de diversiteit en de groei van de korstmossen kleiner.
Maatregelen die de biodiversiteit van paddenstoelen en korstmossen ten goede komen
De maatregelen van het Gewest voor het behoud van de groene ruimten, de verbetering van de natuurlijke habitats en de vermindering van de vervuiling – vooral van de lucht – dragen eveneens bij tot de verbetering van de flora van paddenstoelen en korstmossen.
Voor de paddenstoelen in het bijzonder kunnen we het behoud van de diversiteit van de milieus vermelden, het herstel van de vochtige gebieden, het behoud van oude bomen en dood hout, het feit dat de kadavers van wilde dieren niet systematisch worden verwijderd, de beperking van de toegang van het publiek tot bepaalde zones, de aanleg van integrale natuurreservaten, de keuze van de machines die worden gebruikt voor de boswerkzaamheden en de beperking van de verrijking van het milieu met voedingsstoffen (bijvoorbeeld door het maaisel en de dode bladeren in de parken weg te ruimen). Het plukken van paddenstoelen is overigens ten strengste verboden in het Brussels Gewest sinds 2002 (behalve afwijkingen voor wetenschappelijke of pedagogische doeleinden).
Wat de korstmossen betreft, kunnen bepaalde specifiekere beheersmaatregelen worden getroffen: behouden van wildere zones in de parken, bij de aanplanting van bomen rekening houden met de aantrekkelijkheid van de soort voor de korstmossen (zure schors voor zuurminnende korstmossen, ruwe schors, enz.), behoud van dikke bomen, enz.
Bronnen
- STEEMAN R., ASPERGES M., BUELENS G., DE CEUSTER R., DECLERCQ B., KISZKA A., LEYSEN R., MEUWIS T., MONNENS J., ROBIJNS J., VAN DEN WIJNGAERT M., VAN ROY J., VERAGHTERT W. & VERSTRAETEN P. 2011. “Paddenstoelen in Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 1980-2009. Verspreiding en ecologie”, Natuurpunt Studie, studie uitgevoerd dankzij de steun van Leefmilieu Brussel.
- VAN DEN BROECK D. 2012. « Atlas van de epifytische korstmossen en de erop voorkomende lichenicole fungi van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest”, studie uitgevoerd door de Nationale Plantentuin van België in opdracht van Leefmilieu Brussel, 161 pagina's
Invasieve uitheemse soorten
Indicator - Actualisering : februari 2020
De verspreiding van invasieve exoten in de natuur vormt een van de voornaamste bedreigingen voor de inheemse biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).. Bovendien kunnen de invasieve soorten aanzienlijke gevolgen met zich meebrengen voor de economie en de volksgezondheid.18 van de 66 soorten op de lijst van invasieve uitheemse soorten die zorgwekkend zijn voor de Europese Unie zijn waargenomen in het Brussels Gewest. Tientallen andere soorten, die niet op de Europese lijst voorkomen maar wel opgenomen zijn in de bijlage van de Natuurordonnantie over de invasieve soorten en/of in de databank van het Belgisch Forum Invasieve Soorten, zijn eveneens in het Brussels Gewest aanwezig
Impact op de ecosystemen, maar soms ook op de menselijke gezondheid en de economie
De mens introduceert reeds eeuwenlang, doelbewust of per ongeluk, dier- en plantensoorten evenals zwammen en micro-organismen buiten hun natuurlijk verspreidingsgebied. Sommige soorten kunnen zich aan de nieuwe omgeving aanpassen, planten zich voort en verspreiden zich soms zelfs in die mate dat ze de semi-natuurlijke habitat koloniseren. Door de groeiende mondialisering van de economie en de explosieve toename van het toerisme zijn deze soorten ook steeds talrijker.
Wanneer bepaalde uitheemse soorten zich echter blijven verspreiden in de lokale natuur, kan dit leiden tot het verdwijnen van inheemse soorten en het ecosysteemGeheel van de planten- en dierengemeenschappen in een territorium, beschouwd in hun wisselwerking met de milieufactoren. sterk beïnvloeden (concurrentie met de lokale soorten om voedsel of broedplaatsen, invasief gedrag bij afwezigheid van of gebrek aan natuurlijke vijanden, buitensporige predatie, binnendringen van oppervlaktewaterenEr wordt gewoonlijk een onderscheid gemaakt tussen zeewater en binnenwater, wat op zijn beurt in oppervlaktewater en grondwater wordt onderverdeeld. Het oppervlaktewater wijst op het water dat op de oppervlakte van de aarde afvloeit of stagneert en bevat het water van de meren, rivieren en waterpartijen (vijver, kunstmatige bekkens, poelen, ...)., verspreiding van ziekten, enz.). Ze kunnen eveneens ernstige gevolgen met zich meebrengen voor de economie (schade aan de gewassen, beperkingen voor de scheepvaart of de waterrecreatie, regulerende maatregelen, alsook maatregelen voor het herstel van de biodiversiteit enz.) en de volksgezondheid (infectieziekten, allergieën, brandwonden enz.).
De aanwezigheid van deze uitheemse of exotische soorten - die invasief of woekerend worden genoemd – zou de Europese Unie elk jaar zo'n 12 miljard euro kosten (gegevens voor 2015, https://ec.europa.eu/environment/efe/news/alien-invasion-2014-11-13_fr). De druk op de biodiversiteit en de ecosystemen is groot.
Deze invasieve uitheemse soorten worden dan ook uitvoerig onderzocht om hun aanwezigheid en evolutie te observeren, hun ecologie en mogelijke impact te beschrijven, en vast te stellen welke beheersmaatregelen moeten worden getroffen om hun impact te beperken.
Een Europees wettelijk kader voor invasieve uitheemse soorten
Op 1 januari 2015 is een Europese verordening betreffende invasieve uitheemse soorten in werking getreden. Deze heeft tot doel de negatieve impact van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten in de Europese Unie te voorkomen en zoveel mogelijk te beperken door middel van een overkoepelende, tussen de lidstaten gecoördineerde aanpak.
De verordening heeft betrekking op een aantal soorten die opgenomen zijn in een lijst, gebaseerd op verscheidene criteria zoals het vermogen van de soort om zich in het milieu voort te planten en de ernst van hun negatieve impact op de biodiversiteit, de gezondheid van de mens of de economie. De opname in de lijst houdt ook rekening met de noodzaak van een gezamenlijke actie op het niveau van de Europese Unie en de verwachte efficiëntie van de maatregelen die men zal nemen. De wetenschappelijke beoordeling van de risico's wordt gecontroleerd door een wetenschappelijk platform met experts van de 28 lidstaten.
De lijst moet regelmatig worden bijgewerkt en ten minste om de 6 jaar volledig opnieuw worden onderzocht. Hij werd goedgekeurd in 2016 en twee keer geactualiseerd (2017 en 2019), en telt op dit moment 66 voor de Unie zorgwekkende soorten.
Op deze 66 soorten zijn onder meer de volgende maatregelen van toepassing :
- preventieve maatregelen (verbod op het houden, de handel, het transport, het kweken en het vrijlaten ervan);
- de invoering van een monitoringssysteem;
- de vroegtijdige uitroeiing van de soorten bij hun eerste waarneming;
- het optimaal beheer van de soorten die al wijdverspreid zijn.
Volgens de verordening kunnen de lidstaten ook hun eigen nationale lijst opstellen van invasieve soorten die een versterkte regionale samenwerking vereisen.
In het Brussels Gewest voorziet de in 2012 goedgekeurde natuurordonnantie de uitvoering van maatregelen voor de preventie van de intrede van nieuwe soorten op het grondgebied van het Gewest en voor de beperking van hun impact, met inbegrip van maatregelen voor de uitroeiing van reeds aanwezige invasieve soorten. Toch wordt het Brussels wettelijk kader aangepast om rekening te houden met de nieuwe Europese bepalingen. Daarnaast, rekening houdend met het grensoverschrijdende karakter van deze problematiek, wordt op dit moment een samenwerkingsakkoord goedgekeurd dat erop gericht is de acties die worden ondernomen op gewestelijk, communautair en federaal niveau te coördineren (zie lager).
18 invasieve uitheemse soorten van de Europese lijst waargenomen in het Brussels Gewest
18 soorten van de Europese lijst van de invasieve uitheemse soorten zijn in het Brussels Gewest waargenomen. De meeste komen ook voor op de lijst van ongeveer zeventig invasieve uitheemse soorten in bijlage IV van de natuurordonnantie. Een derde van deze 18 soorten zijn land- of waterplanten. De rest zijn 4 soorten ongewervelden en 8 soorten gewervelden (1 reptiel, 2 vissen, 2 vogels, 3 zoogdieren).
Merk op dat voor bepaalde soorten, zoals de wasbeer, het aantal waarnemingen uiterst beperkt is. Eén van deze soorten werd overigens niet meer geïnventariseerd sinds 2004.

Onderstaande kaart toont de zones (ruiten met zijden van 250 meter) waarin één of meer invasieve uitheemse soorten uit de Europese lijst werden waargenomen in het Brussels Gewest.
Kaart: Waarneming van invasieve uitheemse soorten die op de Europese lijst staan, Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Bron: Leefmilieu Brussel, departement BiodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). (november 2019)

(Toegang tot de interactieve kaart, bijgewerkt met de meest recente gegevens) »
Hierbij dient gezegd dat er geen systematische monitoring is die een nauwkeurige follow-up van de verspreiding van deze invasieve soorten mogelijk maakt. Voor bepaalde soorten is het dus mogelijk dat de verspreiding op het grondgebied veel groter is dan blijkt uit de observatiegegevens uit de database “biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).” van Leefmilieu Brussel. De kaart weerspiegelt ook de observatie-intensiteit, aangezien bepaalde zones zoals de groene ruimten en bosgebieden van het Gewest vaker worden bezocht door de observatoren (natuuronderzoekers, personeel van Leefmilieu Brussel, enz.).
De vele observaties van invasieve uitheemse soorten van de Europese lijst in het Zoniënwoud houden vooral verband met het feit dat de Siberische grondeekhoorn (Tamias sibiricus), ook Koreaanse grondeekhoorn genoemd, die op de Europese lijst staat, hier heel veel voorkomt.
De populatie van Koreaanse grondeekhoorns heeft zich hier gevestigd doordat enkele gekweekte dieren ontsnapt of uitgezet zijn in de jaren ’60-’70. Door gebrek aan natuurlijke predatoren hebben ze zich kunnen vermenigvuldigen en is hun aantal op korte tijd exponentieel gegroeid. Deze eekhoorns zijn nu talrijk aanwezig, vooral in het Zoniënwoud en directe omgeving. De Koreaanse eekhoorn is minder schuw en leeft minder in de bomen dan de gewone eekhoorn (Sciurus vulgaris), en laat zich dus gemakkelijker waarnemen. Aangezien beide soorten verschillende ecologische niches innemen, zouden ze in principe geen concurrenten mogen zijn. Doordat de Koreaanse eekhoorn zeer grote voedselvoorraden aanlegt en zijn populatie zeer groot is, mag voedselconcurrentie met de gewone eekhoorn, andere zoogdieren en zaadetende vogels echter niet worden uitgesloten, zeker in jaren met weinig zaden. Uit de gegevens die hierover beschikbaar zijn, kon echter niet worden afgeleid welke impact deze soort heeft op de biodiversiteit in het Zoniënwoud.
Andere soorten van de Europese lijst die vooral in het Zoniënwoud leven, hebben daarentegen een aangetoonde negatieve impact. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum), een zeer invasieve soort die plaatselijk zorgt voor een aanzienlijke verschraling van de fauna en die “fotosensibiliserende” chemische stoffen bevat die ernstige brandwonden kunnen veroorzaken bij contact met de huid.
Vele andere in het Brussels Gewest en/of in Vlaanderen en Wallonië aanwezige soorten die niet op de Europese lijst voorkomen, zijn eveneens problematisch. Dat is bijvoorbeeld het geval met de eenjarige Ambrosia (Ambrosia artemisiifolia), een buitengewoon allergene plant, de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica), de Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), de groene parkieten (Psittacula krameri en eupatria, Myiopsitta monachus) en de grote Canadese gans (Branta canadensis).
Om een interregionale benadering mogelijk te maken, overweegt men een nationale lijst - en ook regionale lijsten - op te stellen die in het kader van de Europese reglementering past.
In afwachting van een dergelijke lijst is de database “Harmonia” over de invasieve soorten die de inheemse biodiversiteit bedreigen, samengesteld en bijgewerkt door het Belgische forum over de invasieve soorten, een referentie ter zake. In juni 2019 telde deze database 101 soorten die in België voorkomen, waarvan 44 op de zwarte lijst staan (soorten met een hoge milieu-impact). Bijna tweederde van deze invasieve soorten zijn vaatplanten.
Van de schildpad zijn 7 subsoorten aanwezig in de Brusselse vijvers
In Brussel komt deze watersoort voor in tal van parken met natte zones, en vooral in het Josafatpark (Schaarbeek), het Ossegempark (Laken), de vijvers van Elsene, de Kruidtuin (Sint-Joost-ten-Node), het Vijverspark (Anderlecht), het Pedepark (Anderlecht), het Koning Boudewijnpark (Jette), het park van Woluwe (Sint-Pieters-Woluwe). Ze komt ook voor in of aan de rand van het Zoniënwoud, bijvoorbeeld ter hoogte van de site van het Rood Klooster in Oudergem, de Hoefijzervijver, de vijver van de Verdronken Kinderen en het Solvaypark in Watermaal-Bosvoorde. Veel van deze waterschildpadden werden als huisdier gekocht in dierenwinkels en later door hun eigenaars vrijgelaten in de poelen en vijvers in de Brusselse parken en vijvers.
De lettersierschildpad (Trachemys scripta) komt oorspronkelijk uit Amerika. Er zijn tal van ondersoorten. De soort heeft een voorkeur voor stilstaand water, zelfs als het relatief vervuild is. Ze houdt van moerassen en vijvers met een modderige bodem en een overvloedige vegetatie. In hun eerste levensjaren zijn de lettersierschildpadden vraatzuchtige carnivoren die zich voeden met waterorganismen: jonge vissen, kleine vissen, larven van amfibieën en de amfibieën zelf, insecten, ... De volwassen dieren zijn vooral planteneters, maar wagen zich soms ook aan vissen, amfibieën en kuikens van watervogels. De schade die hun aanwezigheid aanbrengt aan biologisch waardevolle milieus kan dus problematisch zijn. Daarnaast is er het economische verlies door de schade die deze schildpadden kunnen aanbrengen aan de waterplanten die zijn aangeplant door de beheerders van de groene ruimten. Tot slot kunnen ingevoerde schildpadden ziekten overbrengen.
De schildpadden houden hun winterslaap onder water. Voor een succesvolle voortplanting is het klimaat in het Brussels Gewest op dit moment (nog) niet warm genoeg, maar in Frankrijk, Spanje, Slovenië en Italië werden al gevallen waargenomen van voortplanting van Noord-Amerikaanse waterschildpadden. De vrijgelaten dieren kunnen meerdere jaren overleven in de natuur en zelfs vrij strenge winters overleven.
De onderstaande kaarten tonen de utibreiding van de aanwezigheid van lettersierschildpaden in de loop van het voorbije decennium in het noordelijke en centrale gedeelte van het land. Deze kaarten zijn echter niet opgesteld op basis van systematische inventarissen, maar steunen grotendeels op observatiegegevens van het type “crowdsourcing”. De interpretatie ervan moet ook genuanceerd worden aangezien steeds meer observatoren hun gegevens invoeren op het platform www.waarnemingen.be.
Waarnemigen van de lettersierschildpad (Trachemys scripta) in en rond het Brussels Gewest in de periodes 2006-2009 en 2015-2018 (op basis van de bevestigde waarnemingen op de website waarnemingen.be)
bron: www.waarnemingen.be, geraadpleegd op 22/11/2019

In het Brussels Gewest werden volgens de gegevens van de tweede amfibieën- en reptielenatlas (in afwerkingsfase) 514 waarnemingen van lettersierschildpadden geregistreerd in de periode 2004-2019.
Deze waarnemingen hebben betrekking op tal van natte gebieden in het Gewest (in 48 vierkanten van 1 x 1 km van het UTM-raster van de 200 vierkanten die helemaal of voor een stuk op Brussels grondgebied liggen werd minstens één waarneming vastgesteld). In de vorige atlas, die betrekking had op de periode 1984-2003, werden schildpadden waargenomen in 29 vierkanten van km2.
Krachtens de Europese verordening over de invasieve uitheemse soorten geldt voor de lettersierschildpad een totaalverbod op het invoeren, houden, verkopen, vervoeren, telen en uitzetten in de natuur.
Acties op gewestelijk en nationaal niveau
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beschikt over een juridisch kader voor de strijd tegen en het beheer van de invasieve uitheemse soorten. De ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud omvat een bijlage die een overzicht geeft van de invasieve uitheemse soorten (bijlage IV). Deze lijst wordt de “Brusselse lijst” genoemd. Voor deze soorten (28 diersoorten en 46 plantensoorten) gelden al verschillende verbodsbepalingen, zonder mogelijkheid van afwijking, namelijk:
- De opzettelijke introductie of herintroductie in de natuur;
- De verkoop, het gratis of tegen vergoeding overdragen, het ruilen of aanschaffen.
De lijst verbiedt ook het aanplanten van uitheemse soorten in de natuurreservaten en machtigt de Regering om maatregelen te treffen voor de uitroeiing van bepaalde invasieve soorten.
21 soorten van de Brusselse lijst staan ook op de Europese lijst van 66 soorten. De Brusselse lijst en de Europese lijst vullen elkaar aan, maar op het vlak van bepaalde verbodsbepalingen of uitzonderingen ontbreekt het aan coherentie tussen de twee wetteksten.
De Brusselse wetgeving wordt op dit moment aangepast om rekening te houden met nieuwe Europese bepalingen.
Het natuurbeheerplan omvat een maatregel die specifiek betrekking heeft op het beheer van invasieve soorten.
Verschillende acties werden reeds ondernomen, waaronder meer bepaald:
- het informeren en sensibiliseren van de bevolking omtrent de problemen die bepaalde invasieve soorten veroorzaken en de acties die ze kunnen ondernemen om deze tot een minimum te beperken, met inbegrip van het voederen (infosheets, brochures en folders, website enz.) ;
- het informeren en sensibiliseren van beroepsbeoefenaars in de tuinbouwsector om het kweken en verkopen van invasieve planten terug te dringen en het gebruik van alternatieve inheemse soorten aan te sporen (via de cofinanciering van het nationale project LIFE+ “AlterIAS”, dat op dit moment beëindigd is);
- het verspreiden van informatie (technische fiches) en het opleiden van veldpersoneel om bepaalde invasieve planten te beheren ;
- het beheren in het veld van bijzonder problematische invasieve soorten zoals de Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica), de reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum) of ook nog de grote Canadese gans (Branta canadensis);
- het financieren via openbare aanbestedingen of subsidies van projecten die de potentiële impact van bepaalde exoten in het Brussels Gewest onderzoeken.
Gezien de transgewestelijke aard van het probleem werkt Leefmilieu Brussel tevens samen met werkgroepen, panels van deskundigen en begeleidingscomités voor onderzoeken die op bovengewestelijk en internationaal niveau worden georganiseerd.
Op nationale schaal werd recentelijk een samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de drie Gewesten goedgekeurd, om bepaalde acties te coördineren. Van de lopende acties vermelden we in het bijzonder de ontwikkeling van een website en de opstelling van een actieplan betreffende de introductie- en verplaatsingskanalen van invasieve uitheemse soorten. Voor België zijn de kanalen die als het meest problematisch worden beschouwd voor de introductie van invasieve soorten het water, de grondverplaatsingen en de handel in nieuwe gezelschapsdieren. Een rapport over de haalbaarheid van de uitvoering van maatregelen voor de uitroeiing of de beperking van de verspreiding voor een veertigtal invasieve uitheemse soorten die onder de Europese verordening vallen, werd opgesteld met de medewerking van tientallen beheerders en wetenschappers uit de 3 gewesten van het land.
Om te downloaden
Methodologische fiches
Factsheets
- n°14. Biodiversiteit : monitoring van dier- en plantensoorten (.pdf)
- n°2. Vogels (.pdf)
- n°8. Vissen (.pdf)
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Kaart “Invasieve exotische soorten”
- Amfibieën en reptielen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2017 (.pdf)
- Dagvlinders in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2017 (.pdf)
- Dieren in de natuur : Geef ze te eten, observeer ze!, 2017 (.pdf)
- Rapport over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2012 (.pdf)
- Infofiche : « Het Veelkleurig Aziatisch Lieveheersbeestje : Harmonia axyridis » (.pdf)
- Infofiche : « De halsbandparkiet en de grote Alexanderparkiet : Psittacula krameri en Psittacula eupatria » (.pdf)
- Infofiche : « De Monnisparkiet - Myiopsitta monachus » (.pdf)
- Infofiche : « Invasieve planten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : situatie en actieplan : De reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum) » (.pdf)
- Infofiche : « Invasieve planten van het Brussels Hoofdstedeijk Gewest : De Japanse duizendknoop (Fallopia Japonica) » (.pdf)
- Infofiche : « Invasieve planten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest – De Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) » (.pdf)
- Infofiche : «Alsemambrosia : Ambrosia artemisiifolia » (.pdf)
Studies en rapporten
- ADRIAENS, T., BRANQUART, E., GOSSE, D., RENIERS, J., VANDERHOEVEN, S. 2019. “Feasibility of eradication and spread limitation for species of Union concern sensu the EU lAS Regulation (EU 1143/2014) in Belgium”. Report prepared in support of implementing the lAS Regulation in Belgium. Institute for Nature and Forest Research, Service Public de Wallonie, National Scientific Secretariat on Invasive Alien Species, Belgian Biodiversity Platform (.pdf). (enkel in het Engels)
- IPBES 2018. “The IPBES regional assessment report on biodiversity and ecosystem services for Europe and Central Asia”, 892 pages (.pdf) (enkel in het Engels).
- RIEGEL , J., LAFONTAINE, R.-M., PASTEELS, J. & DEVILLERS, P. 2001. « Potential influence of the Siberian Chipmunk Tamias sibiricus (Laxmann) on the regression of the bird fauna of the Forêt de Soignes”, Brussels. Summary Cahiers d'Éthologie, sous presse (.pdf)
Plannen en programma’s
Nuttige links
Monitoring van de natuurlijke habitats in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Focus - Actualisering : december 2020
Habitats van communautair belang (Natura 2000) en habitats van gewestelijk belang zijn onderworpen aan wetenschappelijke monitoring. Daarmee kan de staat van deze habitats worden geëvalueerd en kunnen beheermaatregelen worden gestuurd. Voor de meeste habitats is het aantal sleutelsoorten in de kruidlaag en hun dekking in de bemonsterde zones onvoldoende. De indicatoren met betrekking tot de verstoring en de structuur van boshabitats worden vaak positief beoordeeld. Aan de andere kant is de aanwezigheid van dood hout meestal onvoldoende. Voor niet-beboste milieus brengt de monitoring de eutrofiëring van verschillende habitats aan het licht, evenals de overmaat aan slib en het gebrek aan horizontale structuur in de gemonitorde vijvers. Aan de positieve kant is er een niet-significante aanwezigheid van invasieve soorten en geen of weinig verruiging.
Beschermde natuurlijke habitats in het Brussels Gewest
Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden (speciale beschermingszones) die een speciale beschermingsstatus hebben vanwege de habitats of soorten die ze bevatten. Het Brussels Gewest telt 10 natuurlijke habitattypes van communautair belang. Deze zijn opgenomen in bijlage 1 van de Habitatrichtlijn, die met name habitats omvat die dreigen te verdwijnen of waarvan het verspreidingsgebied beperkt is.
Meer informatie over de Habitatrichtlijn, de aanwezige habitats van communautair belang en de monitoring van soorten en habitats die door de Europese wetgeving in het Brussels Gewest worden beschermd, is te vinden in de factsheets over de lokale staat van instandhouding van soorten in het kader van respectievelijk de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn , de factsheet over de monitoring van de natuurlijke habitats , de semi-natuurlijke gebieden en de groene ruimten met een beschermde status en op de website van Leefmilieu Brussel (beschrijving van de in het Brussels Gewest aanwezige habitats van communautair belang ).
De Brusselse wetgeving introduceert, via de Natuurordonnantie, het concept van natuurlijke habitats van gewestelijk belang (HGB). Ze worden gedefinieerd als "natuurlijke habitats (...) voor de instandhouding waarvan het Gewest een bijzondere verantwoordelijkheid draagt vanwege hun belang voor het gewestelijk natuurerfgoed en/of vanwege hun ongunstige staat van instandhouding". Deze HGB's hebben grotendeels betrekking op open habitats (weiden, rietvelden enz.), die steeds zeldzamer worden in het Brussels Gewest, alsook op de flora en fauna die er afhankelijk van is. Meer informatie over HGB's is beschikbaar in de factsheet over semi-natuurlijke gebieden en groene ruimten met een beschermde status .
Voor habitats van communautair belang en HGB's die in Natura 2000-gebieden of natuurreservaten zijn opgenomen, gelden doelstellingen die moeten leiden tot een "gunstige staat van instandhouding" en beheermaatregelen om deze doelstellingen te bereiken.
Wetenschappelijke opvolging van beschermde habitats
De Habitatrichtlijn vereist monitoring en rapportage over de staat van de habitats en soorten op de schaal van de biogeografische regio (de Atlantische biogeografische regio in het geval van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en op de schaal van de speciale beschermingszone.
Naast deze verplichtingen wilde het Brussels Gewest, net als Vlaanderen en andere lidstaten, een instrument ontwikkelen om de staat van instandhouding van soorten of habitats op lokaal niveau te bepalen. Dit beantwoordt aan een behoefte aan een concreet instrument dat kan worden gebruikt als basis voor het bepalen van de staat van instandhouding op hogere niveaus, maar ook aan de behoefte aan een monitoring- en evaluatie-instrument om de beheermaatregelen op het terrein te sturen.
Deze focus stelt de resultaten voor van de opvolging van de staat van instandhouding van natuurlijke habitats van communautair en gewestelijk belang op lokale schaal in het Brusselse Gewest sinds 2011 (2011, 2012, 2016, 2018 en 2019).
De evaluatiemethodologie is gebaseerd op wetenschappelijke studies uitgevoerd door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor duurzaam natuurbeheer), waarbij gebruik gemaakt is van referentiedocumenten die op Europees niveau zijn opgesteld.
Deze methode is gebaseerd op parameters die voor elke habitat zijn gedefinieerd en die het mogelijk maken de staat van instandhouding ervan te beschrijven. Deze parameters werden uitgesplitst in een of meer indicatoren die de verstoring van de habitat, de kwaliteit en de structuur ervan weerspiegelen (fysieke componenten van een habitattype, afmetingen, ruimtelijke relaties enz.). Voor elke indicator wordt de waargenomen waarde vergeleken met de referentiewaarden, waarmee een score per indicator wordt bepaald.
De protocollen voor de bemonstering, het werk op het terrein en de evaluatie werden van de ene campagne tot de andere geleidelijk verbeterd. Het hoofddoel is te komen tot een standaardisering van de bemonsterings- en evaluatiemethodologie om de gegevens onderling te kunnen vergelijken (tussen sites of tussen campagnes). De evaluatiemethodologie wordt in detail beschreven in de factsheet over de monitoring van de natuurlijke habitats in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest .
De resultaten worden voorgesteld voor boshabitats enerzijds en voor andere habitats anderzijds. We merken op dat sommige Natura 2000-habitats vanuit ecologisch oogpunt vrij heterogeen zijn. Als gevolg daarvan zijn sommige ervan onderverdeeld in meer relevante subtypes.
De meeste gemonitorde boshabitats hebben een goede structuur, maar onvoldoende dood hout
Voor elke geëvalueerde habitat en indicator tonen de tabellen het percentage bezochte bemonsteringszones die zich voor de indicator in een gunstige staat van instandhouding bevonden.
De onderstaande tabel heeft betrekking op de boshabitats van communautair belang die in het Brussels Gewest aanwezig zijn:

De bevindingen van de evaluatie van 2019 volgen in grote lijnen dezelfde trends als die van de vijf evaluaties die in de periode 2011-2019 zijn uitgevoerd.
Wat de verstoringsindicatoren betreft, presteren de bemonsterde habitats over het algemeen goed. De belangrijkste verstoringen hebben betrekking op de aanwezigheid van een aanzienlijk deel invasieve exotische soorten in habitat 9190 (oude zuurminnende eikenbossen met Amerikaanse eik, valse acacia, laurierkers, enz.) en, in mindere mate, in habitat 91E0 subtype mesotroof elzen-essenbos. Habitat 91E0 Alluviale bossen subtype schietwilgenbos lijkt sterk te worden beïnvloed door verruiging (verstoring van de bodem door menselijke interventie) en wordt gemarkeerd door een sterke aanwezigheid van brandnetels en kleefkruid. Deze evolutie zou in verband kunnen worden gebracht met een uitdroging van het milieu.
In het algemeen wordt een gebrek aan sleutelsoorten in de bemonsterde zones vastgesteld, vooral in de kruidlaag. De beperkte aanwezigheid van sleutelsoorten op de bemonsterde percelen lijkt een van de belangrijkste beperkingen te zijn voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van deze habitats. Als we echter het hele bosmassief in ogenschouw nemen, zijn de sleutelsoorten grotendeels aanwezig in de 5 typen boshabitats. Dit betekent dat er een bijzonder goed potentieel voor kwalitatieve ontwikkeling is, maar dat veel belangrijke soorten relatief zeldzaam zijn en een beperkt aantal locaties met gunstige groeiomstandigheden vinden. Bovendien zijn de bezochte percelen niet arm aan soorten, maar in de meeste gevallen zijn de soorten die de habitats onderscheiden afwezig of ondervertegenwoordigd.
Boshabitats scoren goed op structurele parameters zoals het aantal vegetatielagen en het aantal groeiklassen. Naast een moslaag, een kruidlaag, een struiklaag en een boomlaag hebben boshabitats ook een boomlaag met verschillende hoogtes. Merk op dat groeiklasse 7, die overeenkomt met zeer dikke stammen, niet in alle bosgebieden is aangetroffen. Toch is de naleving van dit criterium niet essentieel om te kunnen beoordelen of de horizontale structuur zich in een gunstige staat van instandhouding bevindt.
De 'minimale structurele oppervlakte' is de minimale oppervlakte die nodig is om ervoor te zorgen dat alle fasen van de ontwikkeling van het bos voortdurend naast elkaar aanwezig zijn, zonder menselijke tussenkomst. De grootte ervan hangt af van het type bos. De meeste boshabitats scoren slecht op deze structurele parameter, die verband houdt met de versnippering van het Zoniënwoudmassief. Deze resultaten moeten echter met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, vooral omdat bij de evaluatie van deze parameter alleen rekening is gehouden met de oppervlakken die zich binnen het Brussels Gewest bevinden, zonder rekening te houden met de habitatoppervlakken die in het Vlaams Gewest overlopen. De methode en de interpretatie die momenteel worden gebruikt om deze indicator te beoordelen, zijn aan voorbehoud onderworpen en kunnen in de toekomst worden herzien.
Op enkele subtypes van alluviale bossen na, is de aanwezigheid van dood hout onvoldoende (te weinig dik dood hout en een te laag aandeel dood hout).
Over het algemeen goede scores voor indicatoren met betrekking tot verstoring van de gemonitorde graslanden en wetlands
De onderstaande tabel heeft betrekking op de niet-boshabitats van communautair of gewestelijk belang in het Brussels Gewest:

Indicatoren met slechte scores voor de meerderheid van de bemonsterde locaties zijn onder meer:
- Het frequente tekort aan sleutelsoorten en/of de ontoereikende aanwezigheid van sleutelsoorten in de kruidlaag;
- EutrofiëringOvermatige toevoer van voedingsstoffen in het water, met als gevolg een woekering van de vegetatie, zuurstofvermindering en onevenwicht van het ecosysteem. of overmatige stikstofverrijking van bepaalde milieus (vijvers, rietvelden, droge heidevelden, zilverschoongraslanden, kamgraslanden);
- Overtollig slib en sediment en onvoldoende horizontale structuur in de gemonitorde vijvers.
Meer informatie is beschikbaar in de factsheet over de monitoring van de natuurlijke habitats in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest .
Positief is dat er goede scores worden toegekend aan bepaalde criteria, waaronder met name de niet-significante aanwezigheid van invasieve soorten en de beperkte of niet-bestaande verruiging.
De meeste heidehabitats verkeren in een ongunstige staat
In het Zoniënwoud is droge heide een relicthabitat met op sommige plaatsen een beperkte oppervlakte. Dit type habitat wordt in de context van het Zoniënwoud dan ook meer beschouwd als een structureel element van zuurminnende boshabitats. Het speelt een belangrijke en effectieve rol als habitat voor soorten van Europees en gewestelijk belang zoals vleermuizen, de hazelworm (Anguis fragilis), de levendbarende hagedis(Lacerta vivipara), enz.
Als we kijken naar de uitgevoerde evaluaties van de Europese droge heidehabitats in de evaluatieperiode 2011-2019, blijkt dat de meeste bemonsteringspunten een aantal lacunes vertonen. Ofwel is de habitat afwezig en is er eerder sprake van een beboste situatie, ofwel is de habitat volledig gedegradeerd. Uit de tabel blijkt dus dat de heidehabitats zich in een ongunstige staat bevinden, met name als gevolg van de criteria 'herbebossing' en 'aanwezigheid van sleutelsoorten'.
Om te downloaden
Factsheets
- 10. Natuurlijke habitats in de Brusselse groengebieden (.pdf)
- 18. Locaal staat van instandhouding voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.pdf)
Thema “Grondgebruik en landschappen in Brussel”
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Semi-natuurlijke ruimten en beschermde groene ruimten (editie 2015-2018)
- Focus : Lokale staat van instandhouding voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (editie 2015-2016)
- Focus : Natuurlijke habitats in de Brusselse groengebieden (editie 2007-2010)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Rapport over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2012 (.pdf)
- Kaart « Natura 2000 habitats »
- Kaart “ Natuurgebieden “
Studies en rapporten
- ANTEA GROUP 2019 « Opvolging van de lokale staat van instandhouding van de habitattypes van communautair en gewestelijk belang in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Gegevensverzameling 2019 », studie uitgevoerd in opdracht van Leefmilieu Brussel (.pdf)
- BOSCH H., HOFFMANN M., VAN DEN BERGH E., VANDEVOORDE B., PROVOOST S. 2009. “Criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de Natura 2000-habitattypen. Versie 2.0”, rapporten van het Instituut voor natuur- en Bosonderzoek 2009 (46) , INBO, Brussel. (.pdf)
- BRUXELLES ENVIRONNEMENT (VANWIJNSBERGHE S., REINBOLD G., VAES F., ENGELBEEN M., VAN DER WIJDEN B., BECK O., ROTSAERT G., DO U.) 2019. « Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek I – Plaatsbeschrijving », Brussel. (.pdf)
- DE BIE E., WOUTERS J., OOSTERLYNCK P., DE SAEGER S., DENYS L., VANDEKERKHOVE K., THOMAES A., DE KEERSMAEKER L., VANDENBORRE J. & PAELINCKX D. 2018. “Beoordelingskader voor ‘regionaal belangrijke biotopen’ (rbb) en andere natuurstreefbeelden”, eindrapport, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2018, Brussel. (.pdf)
PPlannen en programma‘s
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek I – Plaatsbeschrijving, 2019 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek II - Beheerdoelstellingen en – maatregelen, 2019 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek III - Beheerplannen voor de archeologische sites, natuurreservaten en bosreservaten, 2019 (.pdf)
- Gewestelijk Natuurplan 2016-2020 voor het Brussels Gewest, 2016 (.pdf)
Natuurlijke habitats in de Brusselse groene ruimten
Focus - Actualisering : december 2011
Ondanks zijn stedelijke karakter en zijn beperkte oppervlakte (16.138 hectare) vindt men op het Brusselse grondgebied een aanzienlijke diversiteit aan natuurlijke habitats.

Door de aanwezigheid van het Zoniënwoud (1.657 ha in het Brussels Gewest) zijn de boshabitats ruim vertegenwoordigd, aangezien ze bijna 3.620 ha ofwel 22 % van het grondgebied uitmaken. Dit cijfer omvat de "centrale gebieden" (grote beboste domeinen) - d.w.z. gebieden van (aangetoonde of potentiële) hoge biologische waardeErkende waarde van een site, beoordeeld op basis van een reeks criteria zoals de aanwezigheid van weinig verstoorde hydrologische elementen (bronnen), de diversiteit en schaarste van de plaatselijke dier- en plantsoorten, de aanwezigheid van schaarse soorten, de rijpheid van de vegetatie (onvervangbare site behalve op zeer lange termijn, b.v. een eeuwenoud bos), enz. die van groot belang zijn voor de werking van het Brusselse ecologische netwerk (geheel van gebieden waarvan het beheer dient bij te dragen tot de instandhouding of het herstel van een gunstige staat van instandhouding voor soorten of habitats) - evenals "ontwikkelingsgebieden" die eveneens als interessante gebieden gelden in termen van biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., maar die sterker ingekapseld kunnen zijn in het stedelijke weefsel (residentiële tuinen, stadsparken, enz.).
Het merendeel van de boshabitats heeft een hoge biologische waarde die zich met name laat verklaren door de hoge gemiddelde leeftijd van de bomen, de diversiteit van het reliëf en de bodem en de anciënniteit van de bezetting door het bos. De aanwezigheid van bepaalde types van boshabitats die op Europees niveau als zeldzaam en/of kenmerkend worden beschouwd, heeft het overigens mogelijk gemaakt om 1.872 ha van voornamelijk publieke bossen en wouden op te nemen in het "Natura 2000"-netwerk van habitats van communautair belang die het voorwerp uitmaken van een specifiek beschermingsstatuut. In het Brusselse deel van het Zoniënwoud is 112 ha bovendien beschermd als bosreservaatHet bosreservaat is een bos of een deel hiervan dat wordt beschermd met het doel kenmerkende of merkwaardige uitzichten of opstanden van inheemse houtsoorten in stand te houden en er de gaafheid van de bodem en van het milieu te vrijwaren., waarvan 36 ha als integraal reservaat.
Volgens een eerste (op het niveau van het Zoniënwoud nog maar gedeeltelijk en volgens de erg strikte criteria van de "Habitatrichtlijn" 92/43/EEG uitgevoerde) evaluatie van de staat van instandhouding van de Brusselse natuurlijke habitats bevindt slechts een beperkt gedeelte van de boshabitats zich op dit ogenblik in een gunstige staat van instandhouding. Verschillende criteria en indicatoren leveren niettemin relatief goede resultaten op. Bovendien blijkt uit de waargenomen aanwezigheid van meer dan 90 % van de soorten die karakteristiek zijn voor deze types van habitats dat er een goed potentieel bestaat voor een kwalitatieve verbetering van deze omgevingen.
De verbetering van de staat van instandhouding van deze habitats berust voor alles op de wijziging van de structuur (verticale en horizontale verdeling van de bomen) en de samenstelling van de vegetatie alsook op een verhoogde aanwezigheid van dood hout. In sommige bosstations vormen de verstoringen die verband houden met recreatieactiviteiten of lozingen van afvalwaterWater dat in huishouding of industrie dienst heeft gedaan en gewoonlijk met verschillende stoffen beladen is., eveneens een prioriteit. Ten slotte blijkt de aanwezigheid van invasieve exotische soorten op bepaalde plaatsen ook problematisch.
Weiland- en grasvegetatiehabitatsIn het Brussels Gewest situeren de grasformaties zich vooral in relictuele landelijke gebieden en, in hun ornamentele of recreatieve vorm, in parken en tuinen. Deze habitats bestrijken een oppervlakte van 1.083 ha, goed voor bijna 7 % van het grondgebied, en worden beheerd door erg uiteenlopende actoren.
Slechts een gering gedeelte (20 ha) van de grasvegetatie in het Brussels Gewest is opgenomen in de habitats van communautair belang. Niettemin bevindt bijna 90 % van de weilanden, de rietvelden en de moeraszeggen zich in "Natura 2000"-gebied en worden zij door de nieuwe ordonnantie betreffende het natuurbehoud beschouwd als "natuurlijke habitats van gewestelijk belang" omwille van hun belang voor het gewestelijk natuurlijk erfgoed en/of hun ongunstige staat van instandhouding. Verder geniet bijna 100 ha grasformaties het statuut van natuurreservaatGebied dat om wetenschappelijke, esthetische of educatieve redenen wettelijk wordt beschermd met het doel een of meer kenmerken van het landschap in stand te houden. . Desalniettemin bestaat er geen enkel beschermingsstatuut voor 80 % van de weilanden en andere vormen van grasvegetatie op het gewestelijke grondgebied hoewel zij soms erg interessante biotopen bevatten. Over het algemeen wordt voor het merendeel van deze groene ruimten geen aangepast ecologisch beheer gevoerd.
Vochtige habitatsDankzij de valleien van de Zenne en de Woluwe beschikt het Gewest over tal van vochtige gebieden. Onder druk van de verstedelijking zijn deze omgevingen echter geleidelijk aan verdwenen en vertegenwoordigen zij thans een totale oppervlakte van zo’n 170 ha, waarvan de helft zich in het woud bevindt (sommige types van bos- en grashabitats worden ten andere ook als vochtige habitats beschouwd). Deze habitats spelen nochtans een belangrijke rol voor het stedelijk milieu: natuurlijke waterzuivering, bescherming tegen overstromingen, ondersteuning van de biodiversiteit, opslag van CO2, landschappelijke en pedagogische waarde, …
80 % van de vochtige gebieden geniet een beschermingsstatuut als habitat van communautair of gewestelijk belang en/of als natuur- of bosreservaat . Ondanks deze bescherming staan deze vochtige gebieden onder druk door verschillende oorzaken: de belangrijkste bedreigingen zijn de eutrofiëringOvermatige toevoer van voedingsstoffen in het water, met als gevolg een woekering van de vegetatie, zuurstofvermindering en onevenwicht van het ecosysteem., de ruderalisering (aanzienlijke verandering van een site door ongecontroleerde menselijke activiteiten, zoals de accumulatie van puin) en de uitdroging.
Hoewel Brussel initieel een waterstad was, gelegen in een relatief dicht hydrografisch net, is dit net heden ten dage extreem gereduceerd en zijn verloop aan de oppervlakte onderbroken. Het Gewest telt op dit ogenblik nog circa 91 km aan waterlopen - waarvan 60 km in de openlucht - evenals een kanaal dat het Gewest over een lengte van 14,5 km doorkruist. In termen van oppervlakte zijn de vijvers goed voor 101,4 ha en is het kanaal goed voor 81,6 ha, wat het totaal op iets meer dan 1 % van het gewestelijke grondgebied brengt.
De vijvers zijn verder klein, van het eutrofe tot zelfs hypereutrofe type (d.w.z. rijk of erg rijk aan nutriënten) en ondiep. Gezien hun potentieel, zouden sommige evenwel kunnen evolueren naar het Europese habitattype 3150 “natuurlijk eutrofe meren (Magnopotamion – Hydrocharition)".
De verbetering van de meest aangetaste aquatische habitats berust voor alles op het verder verbeteren van de fysisch-chemische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewaterEr wordt gewoonlijk een onderscheid gemaakt tussen zeewater en binnenwater, wat op zijn beurt in oppervlaktewater en grondwater wordt onderverdeeld. Het oppervlaktewater wijst op het water dat op de oppervlakte van de aarde afvloeit of stagneert en bevat het water van de meren, rivieren en waterpartijen (vijver, kunstmatige bekkens, poelen, ...)..
BraaklandenHet is moeilijk om deze categorie nauwkeurig te omschrijven en zij kan de andere habitattypes overlappen. Meestal gaat het om "braakliggende terreinen" op verwaarloosde percelen waar al dan niet gebouwen op staan. Het zijn gebieden waar zich in alle vrijheid een spontane vegetatie kan ontwikkelen., Aangezien de steden andere abiotische invloeden genieten dan het platteland (in het bijzonder een warmer en droger klimaat), treffen we bovendien op de stedelijke braaklanden specifieke microhabitats aan voor tal van soorten. Daardoor zijn de braaklanden vaak van een bijzonder groot biologisch belang. Bovendien hebben ze dikwijls een officieuze recreatieve functie en vertegenwoordigen sommige van hen de enige mogelijkheid om voldoende grote nieuwe openbare parken aan te leggen in de centrale wijken.
Tussen 1998 en 2008 zouden naar schatting 20 à 25 % van deze braaklanden zijn bebouwd. Deze evolutie heeft te maken met de grote druk vanuit de vastgoedsector op deze ruimten, waarvan de grote meerderheid in het GBP niet als groene gebieden zijn bestemd (departement Strategie Groene ruimten 2012 op basis van verschillende bronnen). Ook de inpalming van de stedelijke braaklanden door invasieve exotische soorten is zorgwekkend.
Tuinen, parken en privédomeinenDe parken, tuinen en privédomeinen zijn goed voor 50 à 60 % van de Brusselse groene ruimten. Afgezien van hun sociale en patrimoniale functies, vervullen de parken en tuinen ook belangrijke hydrologische functies (waterretentie en/of infiltratie van regenwater) en spelen zij een grote rol voor de ecologie (voor sommige van hen is dit te wijten aan hun grote ecologische rijkdom en voor andere omdat zij een verbindingsgebied vormen tussen groene ruimten). De diversiteit van deze ruimten, hun multifunctionaliteit, hun eventuele klassering of hun privatieve karakter maken het echter vaak moeilijk om de bescherming van de biodiversiteit in hun beheer te integreren.
Om te downloaden
Factsheet(s)
Rapport(en) van Leefmilieu Brussel
Uit de Synthese 2007-2008 van de Staat van het Leefmilieu
Studie(s)
- « Opstellen van een structuurvisie voor het Brussels Ecologisch Netwerk », études IBGE-BIM studies, 531 pagina’s + bijlage (beperkte verspreiding)
Plannen en programma's
Gezondheidstoestand van de beuken en eiken in het Zoniënwoud
Indicator - Actualisatie : februari 2021
In het Brusselse Zoniënwoud worden sinds 2009 campagnes gevoerd om de vitaliteit van de inheemse beuken en eiken te controleren. Een groot gedeelte van de beuken vertoont symptomen van afsterven, terwijl de eik – en meer bepaald de wintereik – het beter lijkt te doen. Voor de jaren 2018, 2019 en 2020 vertoonde tussen meer dan de helft en twee derde van de geobserveerde beuken een ontbladering van meer dan 25%, een percentage dat als waakzaamheidsdrempel wordt beschouwd. Tot dusver blijkt uit waarnemingen op basis van uiterlijke tekenen van afsterving niet dat de extreme droogte en hitte van de afgelopen jaren een significant effect hebben gehad op de beuken in het Zoniënwoud. Opvolging blijft echter noodzakelijk, aangezien de situatie snel kan evolueren.
Een kwetsbaar woud
Het Zoniënwoud beslaat bijna 10% van het Brussels grondgebied en vertegenwoordigt een natuurlijk, sociaal en cultureel erfgoed dat zeer belangrijk is voor het Brussels Gewest. Er zijn echter verscheidene factoren die het bos kwetsbaar maken: de bezoekersdruk, de aard van de bodem (vrij droge grond op een deel van de hellingen, verdichting van de bodem aan de oppervlakte, vrij ondiepe verharde bodemhorizon op verschillende plaatsen, …), overwicht van vaak verouderde beukenpopulaties, onevenwichtige structuur van de bestanden wat ouderdom betreft, luchtvervuiling, enz. De klimaatwijzigingen aan de gang kunnen bovendien de werking van de ecosystemen aantasten, bijvoorbeeld op het vlak van de aangroei van de bospopulatie of de ontwikkeling van gewasvernielende populaties. In dat verband werd een verkennend onderzoek uitgevoerd op aanvraag van Leefmilieu Brussel (Daise et al, 2009). Dit onderzoek wees uit dat, in het Zoniënwoud, de beuk en de zomereik het risico lopen om sterk getroffen te worden in het geval er zich een klimaatwijziging voltrekt volgens het middelste scenario van de door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) ontwikkelde instrumenten (zie Synthese 2007-2008, fiche “Zoniënwoud en risico‘s verbonden aan de klimaatwijziging”). Meer recent is uit een onderzoek, verricht naar de invloed van klimaatvariabelen op de groei van beuken, met name in het Zoniënwoud (via de studie van boomringen of dendrochronologie) eveneens gebleken dat de tegen het einde van de 21ste eeuw op gewestelijk niveau verwachte klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. het voorbestaan op lange termijn van de beukenbossen zou kunnen bedreigen (Latte N, Claessens H. 2015, zie Focus 'Klimaatverandering en groei van de beuk in het Zoniënwoud' ).
Meer in het algemeen worden de laatste dertig jaren in de hele wereld tekenen waargenomen van meer of minder uitgesproken bossterfte met meerdere oorzaken.
Jaarlijkse follow-up van de gezondheidstoestand van de inheemse beuken en eiken
Het Brussels Gewest heeft een permanent systeem opgezet voor de opvolging van de gezondheidstoestand van de drie belangrijkste boomsoorten van het Zoniënwoud. Het gaat om de beuk (Fagus sylvatica) en de inheemse eiken (wintereik of Quercus petraea en zomereik of Quercus robur). Die boomsoorten bestrijken ongeveer 70% van het Brussels woud, in zuivere of gemengde bestanden. De methode – die wordt uitgevoerd volgens een wetenschappelijk protocol dat op Europees niveau op punt werd gesteld (ICP Forest) – is gebaseerd op de visuele waarneming in de zomer van bomen die in “proefpercelen” staan (perceel van 400 m x 400 m). Het aantal en de verdeling van de bomen in het bosmassief is zo gekozen dat ze een representatieve steekproef vormen. De waarneming heeft betrekking op bomen die voldoende groot zijn (volgens diameter) en ook voldoende hoog (kruin die het licht kan opvangen) en houdt rekening met verschillende criteria zoals ontbladering, ontkleuring, vruchtvorming of schade en symptomen die ons in staat stellen om de vitaliteit van de bomen te beoordelen. Sinds 2009 worden in het Brussels Gewest waarnemingscampagnes gevoerd.
Betrekkelijk constante en vrij hoge gemiddelde ontbladering van beuken in 2016, 2018, 2019 en 2020
Ontbladering – gedefinieerd als het verlies van bladeren in het bovenste deel van de kruin in vergelijking met een gezonde boom – is een integrerend criterium dat de invloed weerspiegelt van onder meer het klimaat (met name droogtes), de bodemkwaliteit, aanvallen van parasieten of de leeftijd van de boom.
In 2020 bedroeg de gemiddelde ontbladering 33% voor de beuk, 24% voor de zomereik en 25% voor de wintereik.
Evolutie van de gemiddelde ontbladering van alle beuken en eiken die zijn opgenomen in de monitoring (2009-2020)
Bron : Earth and Life Institute Environmental Sciences (UCL), 2020

Met uitzondering van het jaar 2017 werden de laatste 5 jaar gekenmerkt door een vrij constante en vrij hoge gemiddelde ontbladering van de beuken, in de orde van grootte van 30% of iets meer. Deze vaststelling kan ten minste gedeeltelijk worden verklaard door de overvloedige vruchtvorming die in 2016, 2018 en 2020 werd waargenomen en waarbij een groot gedeelte van de reserves van de boom voor de productie van beukennootjes wordt gebruikt, ten koste van de ontwikkeling van de bladeren. De overvloedige en terugkerende productie van beukennootjes kan ook gevolgen hebben voor de structuur en dus op lange termijn voor de ontbladering, aangezien bloemknoppen worden geproduceerd ten koste van knoppen die nieuwe twijgen produceren. Volgens de onderzoekers zou deze evolutie ook verband kunnen houden met de veroudering van beukenopstanden.
De gemiddelde ontbladering voor zomereiken bedraagt 24%, wat een aanzienlijke daling is ten opzichte van 2018 en 2019. Voor de wintereiken, waarvoor het aantal waarnemingen beperkt is, is de gemiddelde waarde in 2020 25%, net als in 2019.
Bij beuken houden de schommelingen over de jaren duidelijk verband met schommelingen in de intensiteit van de vruchtvorming na een onvolmaakte tweejaarlijkse cyclus. Bij eiken konden de schommelingen in de ontbladering niet worden verklaard.
Men mag niet uit het oog verliezen dat de visuele beoordeling van de ontbladering bepaalde tekortkomingen heeft (deels subjectiviteit bij de evaluatie, ook al worden er sessies voor opleiding en onderlinge kalibratie van de waarnemers georganiseerd, soms beperkte zichtbaarheid van de toppen die evolueert in de tijd, met name als gevolg van mogelijke kap binnen percelen, …), waardoor de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden. Bovendien geeft de evaluatie dan wel een algemeen beeld van het verlies aan vitaliteit van de boom, maar volstaat de intensiteit van de ontbladering niet om een volledige diagnose van de gezondheidstoestand van de bomen te stellen. De verminderde bladbiomassa kan overigens een tijdelijk reguleringsmechanisme van de boom zijn om met de stress die hij te verwerken krijgt om te gaan. Daarom wordt bij de gezondheidsmonitoring ook rekening gehouden met andere criteria die de vitaliteit van de bomen weerspiegelen (zie verder).
In 2020 vertoonde 20% van de beuken een sterke tot ernstige ontbladering
Het ontbladeringspercentage is een courant gebruikte indicator, ook op Europees niveau, voor de kwantificering van de intensiteit van het afsterven. Een ontbladering van meer dan 25% wordt door de deskundigengroep van ICP Forests beschouwd als een waakzaamheidsdrempel. De aantasting wordt als sterk beschouwd vanaf een ontbladering van 41% en als ernstig vanaf een ontbladering van 61%.
Evolutie van het percentage bomen opgenomen in de monitoring met een ontbladeringspercentage van meer dan 25% (2014-2020)
Bron : Earth and Life Institute Environmental Sciences (UCL), 2020

Evolutie van het percentage bomen opgenomen in de monitoring met een ontbladeringspercentage van meer dan 40% (2014-2020)
Bron : Earth and Life Institute Environmental Sciences (UCL), 2020

In 2020 vertoonde 56% van de beuken een ontbladering van meer dan 25% (matig, sterk of ernstig), maar slechts 20% vertoonde een achteruitgang van meer dan 40% (sterk of ernstig). Deze verhoudingen vertonen geen duidelijke trend over de gehele observatieperiode, maar pieken zijn vooral zichtbaar in de jaren met een hoge vruchtvorming (2009, 2011, 2016, 2018 en 2020). Het percentage ernstig achteruit gegane beuken is gedurende de hele periode zeer beperkt gebleven (< 3%) en er zijn geen dode bomen op stam waargenomen.
In datzelfde jaar vertoonde 31% van de zomereiken een ontbladering van meer dan 25% (23% met een matige en 3% met een sterke achteruitgang). De 'ernstige' categorie was niet vertegenwoordigd. Net als bij beuken vertonen deze verhoudingen geen duidelijke evolutie, maar sommige jaren (2014, 2016 en 2017) worden gekenmerkt door een grote dominantie van bomen met weinig of geen achteruitgang.
In 2020 behoorden de wintereiken meestal tot de achteruitgangsklasse 'geen' of 'gering', aangezien slechts 20% een achteruitgang van meer dan 25% vertoonde en geen enkele waargenomen boom de drempel van 40% overschreed. Hoewel dit aandeel zeer laag is, is het toch hoger dan in de periode 2013-2016, toen het nul was.
Resultaten die moeilijk te interpreteren en te vergelijken zijn met die van de aangrenzende gewesten
Deze evolutie, over een nog beperkte tijdspanne, blijkt moeilijk te interpreteren aangezien er zoveel factoren zijn die de ontbladering van een boom kunnen beïnvloeden (bodemkwaliteit, individuele eigenschappen van de bomen, weersomstandigheden, vruchtvorming, stamomtrek, plaats ten opzichte van omliggende bomen, vorm van de takken in de top, ongedierte, …). Bovendien vertoont het protocol van de follow-up zelf bepaalde beperkingen (de bestudeerde bomen verschillen van jaar tot jaar, voor de wintereik is de steekproef beperkt, subjectiviteit verbonden aan de waarnemer, moeilijkheden bij het waarnemen van niet-gedomineerde bomen, enz.).
Deze waarnemingen zijn trouwens moeilijk te vergelijken met de gegevens die in de aangrenzende gewesten werden opgetekend, aangezien de beschreven populaties er anders zijn (leeftijd en densiteit van de populaties, bodemcondities, het (micro)klimaat, het reliëf, enz.) en de kwaliteit van de waarnemingen kan variëren naargelang het netwerk (“waarnemerseffect”).
In Wallonië is het monitoringprotocol identiek aan dat van het Brussels Gewest en wordt de ijking door hetzelfde universiteitsteam uitgevoerd. De in Vlaanderen toegepaste scoremethode verschilt daarentegen enigszins van de methode die in de andere 2 gewesten en in de meeste partnerlanden van het project wordt toegepast. Voor beuken kan dit leiden tot een minder sterke score in vergelijking met het standaardprotocol, terwijl in het geval van eiken een lichte overschatting mogelijk is. Aan de hand van de ontbladeringswaarden die in de naburige gewesten werden genoteerd, is het echter wel mogelijk om grootteordes te bepalen.
De onderzoekers belast met de fytosanitaire opvolging hebben de evolutie van de gemiddelde ontbladering van alle bestudeerde bomen in het Zoniënwoud vergeleken met de evolutie van de bomen in het Waals Gewest (vooral in de Ardennen) en het Vlaams Gewest.
Vergelijkende evolutie van de gemiddelde ontbladering van de beuken en eiken in het Brusselse Zoniënwoud, in Wallonië en in Vlaanderen
Bron : Earth and Life Institute Environmental Sciences (UCL), 2020 (op basis van gegevens uit het Vlaamse Gewest - Bosvitaliteitsinventaris et van gegevens uit het Waalse Gewest - Suivi de l’état sanitaire des peuplements , intégré à l’Inventaire Permanent des Ressources Forestières de Wallonie)

De gemiddelde ontbladering van de beuken in het Brusselse Zoniënwoud is ongeveer 10% lager dan in Wallonië en 10% hoger dan in Vlaanderen. Volgens de onderzoekers kan het verschil tussen de percelen in het Brusselse Zoniënwoud en die in de Hoge Ardennen in verband worden gebracht met een achteruitgang die aan het begin van de opvolging (2010) voorafging en die verband zou kunnen houden met perioden van bodemverzadiging. Het verschil met het Vlaams Gewest kan worden verklaard door methodologische verschillen. Niettemin volgen de curven redelijk vergelijkbare evoluties in de drie gewesten.
Wat de eiken betreft, lijken de ontbladeringswaarden die de laatste jaren zijn waargenomen, relatief gelijklopend in Wallonië, Vlaanderen en het Brussels Gewest. De piek die in 2012 in Wallonië werd vastgesteld, houdt verband met een sterke aanval van parasitaire rupsen die de Ardennen trof, terwijl de vlakke gebieden gespaard bleven.
In 2019 vertoonde volgens de INBO-gegevens (2020) 21,1% van de beuken en 26,4% van de zomereiken in het Vlaams Gewest een ontbladering van meer dan 25%, wat aanzienlijk minder is dan in het Brussels Gewest. Sinds 1996 monitort ook het Vlaams Gewest de groei en de vitaliteit van de beuk in het Zoniënwoud. Afhankelijk van de proefpercelen en de jaren schommelt het ontbladeringscijfer tussen 10 en 30%. Voor twee van de drie proefsites stellen de onderzoekers geen significante tendens vast. Op de derde site wordt sinds 2013 een lichte toename van de ontbladering waargenomen (Roskams P., Sioen G. 2017).
Op Europees niveau (30 landen) bedroeg de gemiddelde ontbladering in 2009 ongeveer 19% voor de beuken en 24% voor de eiken. In 2017 had 25% van de bomen, op Europese schaal, meer dan 25% ontbladering (INBO 2019).
In de evaluatie van de gezondheidstoestand van de bomen spelen ook andere criteria mee
Een verslechtering van de kruinstructuur van bepaalde eiken vastgesteld tussen 2017 en 2020
De kruin van een boom is het geheel van takken en bladeren van de eerste groene tak tot de laatste scheut van de boom. Zijn structuur varieert volgens het ontwikkelingsstadium dat de boom heeft bereikt en de stress die hij in de loop van de tijd heeft ondergaan. Het protocol dat wordt gebruikt om de levenskracht van boomkruinen te beoordelen, onderscheidt 4 verschillende klassen - die overeenkomen met min of meer dichte kruinvormen - voor de eik en 8 klassen voor de beuk (4 voor 2013).
Indeling van de zomereiken en de wintereiken naar kruinstructuur (2012-2020)
Bron : Earth and Life Institute Environmental Sciences (UCL), 2020

Volgens de onderzoekers die belast zijn met de monitoring, werd in de afgelopen jaren een verslechtering van de kruinstructuur van de eiken waargenomen, waarbij voor het eerst sinds het begin van de monitoring bepaalde zomereiken een zeer hoge sterfte van de takken van de kruin en bepaalde wintereiken een aanzienlijke vereenvoudiging (minder takontwikkeling) vertoonden. De meest achteruitgegane vormen blijven grotendeels in de minderheid en vertonen geen gestage toename. De structuur van de wintereiken is in 2018 abrupt achteruitgegaan en is sindsdien stabiel gebleven. De meerderheid vertoont echter nog altijd dichte vertakking.
Indeling van de beuken naar kruinstructuur (2012-2020)
Source : Earth and Life Institute Environmental Sciences (UCL), 2020

Door de invoering van nieuwe klassen voor beuken in 2013 worden de eerdere resultaten niet voorgesteld. De waarnemingen van 2020 worden vergeleken met de jaren 2014, 2016 en 2018 vanwege de tweejaarlijkse afwisseling van de bezochte percelen voor beuk.
In vergelijking met 2014 is er een aanzienlijke daling van de minst gedegradeerde klassen (1 en 2, optimale of suboptimale vertakking) en een toename van de frequentie van de tussenklasse 4 (verschijning van 'klauwen'). De gecumuleerde frequentie van de meest achteruitgegane klassen (5 tot 7) vertoont geen regelmatige evolutie en bedraagt 18% in 2020, net als in 2015.
Om een betere kijk te krijgen op de evolutie van de ontbladering en van de structuur van de kruin, waarvan de oorzaken nog onduidelijk zijn (afgevallen dode takken, verschil in interpretatie door de verschillende waarnemers, …), worden de boomkruinen (structuur en ontbladering) sinds de monitoringcampagne van 2014 ook fotografisch gevolgd. Het heeft met name de mogelijkheid geboden het verband tussen vruchtvorming en ontbladering te bevestigen.
Ontkleuring van de bladeren afwezig of zeldzaam bij de wintereiken
De meest voorkomende oorzaken van de ontkleuring van de bladeren zijn een gebrek aan mineralen, luchtverontreiniging, aanvallen door parasieten of droge periodes in de zomer of in het voorjaar.
In 2020 vertoonde bijna 30% van de beuken een ontkleuring van meer dan 10%, net als in 2017 en 2019. In 2019 en 2020 zou deze ontkleuring kunnen worden verklaard door warmtepieken. In 2017 kan de ontkleuring van bijna 40% van de beuken waarschijnlijk worden verklaard door een tekort als gevolg van de sterke vruchtvorming in 2016.
De eiken - en vooral de wintereiken - vertonen gewoonlijk slechts een lichte ontkleuring. In 2020 vertoonden enkele zomereiken matige tot ernstige ontkleuring. Bij eiken gaat de ontkleuring vaak gepaard met de ontwikkeling van echte meeldauw (een ziekte die door bepaalde schimmels wordt veroorzaakt) op de epicormische scheuten.
Anders dan in de vorige jaren werd van 2016 tot 2020 bij zowel de beuken als de eiken geen aantasting door ontbladerende insecten waargenomen.
Tot dusver blijkt uit de waarnemingen niet dat de extreme droogte en hitte van de afgelopen jaren grote gevolgen hebben gehad voor de beuken in het Zoniënwoud.
De analyse van de trends over de gehele periode 2009-2020 liet een kleine (0,23% per jaar) maar significante toename van de ontbladering voor beuken zien. Dit zou verband kunnen houden met de toename van de leeftijd van de bomen in deze periode. Voor eiken werd geen significante lineaire trend vastgesteld.
In het algemeen suggereren de waarnemingen op basis van de uiterlijke tekenen van afsterving dat, in de context van het Zoniënwoud, de 3 soorten goed bestand zijn tegen de extreme droogte en hitte van de laatste jaren. In het geval van de beuk is de gezondheidstoestand sinds het begin van de monitoringperiode vrij slecht geweest en zal deze naar verwachting niet verbeteren naarmate de leeftijd van de bemonsterde bomen toeneemt, maar er zijn geen parameters die wijzen op een versnelling van deze achteruitgang in de afgelopen jaren. Deze weerstand van de beuken zou verband kunnen houden met hun vermogen om de waterreserves in de diepe bodemlagen te benutten. Voorts is uit de bovengenoemde dendrochronologische studie gebleken dat de groei van de beuken in het Zoniënwoud sinds de jaren 90 is afgenomen. Deze evolutie lijkt meer verband te houden met de evolutie van het klimaat dan met de veroudering van de populaties. Een voortzetting van de monitoring is noodzakelijk om een mogelijk vertraagd effect van de extreme weersomstandigheden van de afgelopen jaren aan het licht te brengen.
Toekomstgericht bosbeheer
Het gewestelijke plan voor het beheer van het Zoniënwoud is aangepast om rekening te houden met nieuwe elementen die het voorbije decennium naar voren zijn gekomen, waaronder de risico's van sterfte van bepaalde soorten (met name beuken en zomereik) als gevolg van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. en de veroudering van de beukenopstanden.
Voor de bestaande beukenpopulaties voorziet het plan onder meer de aanleg van meer en grotere open plekken, om de concurrentie tussen de bomen te verminderen en hun groei te versnellen, zodat men de exploitatieleeftijd en dus ook de risico's, in het bijzonder van stormschade (het vallen van bomen), kan beperken. Het beheer zou ook voorrang moeten geven aan de sterkste beuken, aangezien zij waarschijnlijk genetische eigenschappen bezitten die ze stressbestendiger maken, zodat hun afstammelingen erg nuttig zouden kunnen zijn. De doelstelling om de landschapsexpressie van de beukenkathedraal, die in het in 2003 goedkeurde beheerplan 50% van de oppervlakte van het Brusselse Zoniënwoud besloeg, in stand te houden, is neerwaarts herzien naar 20% van het woud. Gelet op de landschapskwaliteiten van de kathedraalexpressie voorziet het nieuwe plan de ontwikkeling van eikenbossen met bomen van dezelfde leeftijd, die kathedralen zullen vormen op basis van jonge aanplantingen van wintereik (9% van het woud). Het beheer van de resterende oppervlakten zal gericht zijn op de geleidelijke invoering van een meer getrapte en minder dichte structuur met een mengeling van soorten. De soorten die de op het einde van de eeuw verwachte klimatologische omstandigheden het best zullen verdragen (wintereik, winterlinde), zullen voorrang krijgen. Diversificatie is trouwens goed voor de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). en maakt de bosecosystemen beter opgewassen tegen verstoringen van het milieu, ziekten en stormwinden (weerstandsvermogen).
Om te downloaden
Methodologische fiche
Tabellen met de gegevens
- Evolutie van de gemiddelde ontbladering van alle beuken en eiken die zijn opgenomen in de monitoring (% ontbladering) (2009-2020) (.xls)
- % bomen opgenomen in de monitoring met een ontbladeringspercentage van meer dans 25% (2009-2020) (.xls)
- % bomen opgenomen in de monitoring met een ontbladeringspercentage van meer dans 40% (2009-2020) (.xls)
- Indeling van de zomereiken en de wintereiken naar kruinstructuur (2012-2020) (.xls)
- Indeling van de beuken naar kruinstructuur (2013-2020) (.xls)
Factsheets
- 21. Inventaris van het bospatrimonium van het Brusselse Zoniënwoud (.pdf) (te verwachten publicatie - website Leefmilieu Brussel)
- 22. Houtoogst, groei en regeneratieIn bosbouw, operatie waarbij een rijpe bebossing (of boompopulatie) op natuurlijke of kunstmatige wijze wordt vervangen. in het Brusselse Zoniënwoud (.pdf) (te verwachten publicatie - website Leefmilieu Brussel)
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus : Inventaris van het bospatrimonium van het Brusselse Zoniënwoud (editie 2019-2020) (te verwachten publicaite - website Leefmilieu Brussel)
- Focus : Houtoogst, groei en regeneratie in het Brusselse Zoniënwoud (editie 2019-2020) (te verwachten publicatie - website Leefmilieu Brussel)
- Focus : Klimaatverandering en groei van de beuk in het Brussels Zoniënwoud (editie 2015-2016)
- Focus : Aanpassing aan klimaatveranderingen (editie 2011-2014)
- Zoniënwoud en risico’s verbonden aan de klimaatwijziging (editie 2007-2008)
- Hoofdstuk « Semi-natuurlijk leefmilieu en openbare groene ruimten » (editie 2003-2006) (.pdf)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Rapport over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, september 2012 (.pdf)
- Kaart “Bosbouwkundig potentieel van de beuk in het Zoniënwoud, in 2000 en in 2100”
Studies en rapporten
- DÉPARTEMENT MILA – UNITÉ DES EAUX ET FORÊTS (UCL) 2009. « Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2009». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 55 pp. + bijlagen. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2020. « Suivi de l’état sanitaire des arbres en forêt de Soignes bruxelloise 2020 ». Etude réalisée pour le compte de Bruxelles Environnement, 81 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2019. « Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2019 ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 63 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2018. « Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2018 ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 65 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2018. « Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2017 ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 59 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2017. « Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2016 Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 66 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2016. « Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2015 ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 67 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2014. « Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2014 ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 63 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2013. « Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2013 ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 54 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2012. « Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2012». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 58 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2011. « Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2011». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 82 pp. + bijlagen. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2010. « Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2010». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 66 pp. + bijlagen. (.pdf) (enkel in het Frans)
- INSTITUUT VOOR NATUUR EN BOSONDERZOEK, “Natuurindicatoren - Aandeel beschadigde bosbomen” (html)
- IPBES 2018. “The IPBES regional assessment report on biodiversity and ecosystem services for Europe and Central Asia”, 892 pages (.pdf) (enkel in het Engels).
- GESTION DES RESSOURCES FORESTIERES (ULg-Gembloux Agro-Bio Tech) 2015. « Analyse de l’influence du changement climatique du hêtre en forêt de Soignes ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel , 14 pp.+ bijlagen. (.pdf) ) (enkel in het Frans)
- LATTE N. et al. 2015. “Dendroécologie du hêtre en forêt de Soignes – Les cernes des arbres nous renseignent sur les changements récents et futurs », in Forêt.Nature n°137, recherche financée par Bruxelles Environnement et l’Accord-cadre de recherches et de vulgarisation forestières (SPW, DGO3, DNF), pp.25-37. (enkel in het Frans)
- ROSKAMS P., SIOEN G. 2017. “De toestand van de beuk in de monitoringproefvlakken in het Zoniënwoud – anno 2017”, intern document van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) (persoonlijke mededeling).
- SERVICE PUBLIC WALLON, DIRECTION DE L’ETAT ENVIRONNEMENTAL. « Les indicateurs clés de l’environnement wallon 2014 – Etat de santé des forêts » (html) (enkel in het Frans)
- SIOEN G., VERSCHELDE P., ROSKAMS P. 2015. “Bosvitaliteitsinventaris 2014. Resultaten uit het bosvitaliteitsmeetnet (Level 1)”, Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2015 (7887244), Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 79 pp. (html)
- UNITÉ DE GESTION DES RESSOURCES FORESTIÈRES ET DES MILIEUX NATURELS (FAC. DE GEMBLOUX AGRO-BIO TECH – ULg) 2009. « Etude de l’adéquation des essences aux stations forestières de la forêt de Soignes (zone bruxelloise) dans le contexte du changement climatique». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 368 pp.+ bijlagen. (.pdf) (enkel in het Frans)
Plannen en programma’s
- Gewestelijk Natuurplan 2016-2020 voor het Brussels Gewest (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek I - Plaatsbeschrijving , 2018 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek II - Beheerdoelstellingen en –maatregelen, 2018 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek III - Beheerplannen voor de archeologische sites, natuurreservaten en bosreservaten, 2018 (.pdf)
Nuttige links
Boserfgoed van het Brusselse Zoniënwoud
Focus – Actualisatie : januari 2021
De jaarlijkse inventaris van het boserfgoed draagt, samen met andere studies en veldwaarnemingen, bij tot een betere kennis van het Zoniënmassief. De inventaris verschaft essentiële gegevens voor een kwalitatief hoogstaand bosbeheer. Op basis daarvan kan men onder meer tot de volgende vaststellingen komen:
- 66% van de oppervlakte van het Zoniënwoud bestaat uit homogene of gemengde beuken- en eikenbossen;
- Bijna de helft van het beukenbosoppervlak bestaat uit oude beukenbossen van meer dan 120 jaar oud;
- Zowel in de beuken- als in de eikenbossen is er een aanzienlijk onevenwicht in de leeftijdsklassen, wat een duurzaam bosbeheer bemoeilijkt als de mens niet ingrijpt;
- Naar schatting groeit het beukenbos in het Brusselse Zoniënwoud 9 tot 11 m3/ha/jaar, wat het tot een van de productiefste beukenbossen van België en zelfs van de wereld maakt;
- Sinds 2005 vindt natuurlijke verjonging plaats in de oude beukenbestanden. De esdoorn, de es, de haagbeuk, de boskers en de berk verjongen ook goed op natuurlijke wijze;
- Met een gemiddelde van ongeveer 21 m3 dood hout per ha lijkt de hoeveelheid dood hout in het Zoniënwoud de laatste jaren te zijn toegenomen, maar deze gegevens moeten nog worden bevestigd.
De bosinventaris: een instrument voor bosbeheer
Met zijn 1.659 ha beslaat het Zoniënwoud ongeveer 10% van het Brusselse grondgebied. Zijn beheer, dat voornamelijk door de onderafdeling Bos en Natuur wordt verzekerd, is gebaseerd op talrijke wetenschappelijke gegevens en in het bijzonder op de inventaris van de staat van het boserfgoed van het Zoniënwoud.
Deze jaarlijkse inventaris wordt sinds 2008 uitgevoerd en is gebaseerd op een systematische bemonstering van percelen binnen elke vierkante maas (200 m bij 200 m) van een inventarisraster. De meetcampagnes voor de inventaris worden zo georganiseerd dat elk jaar een van de 8 in het Brusselse Zoniënwoud afgebakende kappen aan bod komt.
De metingen en waarnemingen betreffen niet alleen de bomen, maar ook de aanwezige flora, bepaalde sporen van de aanwezigheid van fauna, de bodem of de topografie. Na 8 jaar inventarisatie kunnen de waargenomen waarden aan de hand van een statistische verwerking worden geëxtrapoleerd naar het gehele woud. Alleen bomen met een stamomtrek van 40 cm of meer gemeten op 1,5 m van de grond worden in aanmerking genomen.
Eenmaal verwerkt leveren deze gegevens een schat aan informatie op (LEJEUNE P. et al. 2009):
- omvang en aard van het staande hout in de bestanden: volume staand hout, aantal bomen en dichtheid van het bestand, grondvlak (dwarsdoorsnede op 1,5 m van de grond van een boom of bestand), gemiddelde stamomtrek enz.;
- samenstelling: omvang en diversiteit van de houtachtige soorten die in de bestanden worden aangetroffen;
- structuur: verdeling van de bomen per grootteklasse (wat de leeftijd van de bomen en het demografische evenwicht van het bestand weerspiegelt);
- samenstelling en mate van de verjonging: deze parameter geeft de mate van verjonging van het bos aan, een essentiële voorwaarde voor de duurzaamheid ervan, en moet parallel met de structuur worden beschouwd;
- gezondheidstoestand: zichtbare gezondheid van de bomen;
- plantensamenstelling: lijst en relatief belang van de soorten die worden aangetroffen in de verschillende lagen van het plantendek (bomen, struiken, kruidachtige planten), een interessante indicator voor de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). van het ecosysteemGeheel van de planten- en dierengemeenschappen in een territorium, beschouwd in hun wisselwerking met de milieufactoren.;
- voorraad dood hout: de hoeveelheid dood hout, staand of rottend op de grond, is een andere interessante indicator voor de beoordeling van de biodiversiteit. Deze dode bomen zijn namelijk bevoorrechte ecologische niches voor veel organismen;
- berekening van de aanwas: nu de inventaris zijn tweede cyclus heeft bereikt en de bemonsteringspercelen opnieuw worden bezocht, kunnen de gegevens van de opeenvolgende etappes worden gebruikt om de groei van de bomen te meten (uitgedrukt in dikte, hoogte of volume).
De evolutie van het aantal aanwezige bomen maakt het ook mogelijk te controleren in hoeverre de door de beheerder geplande bomenkap verenigbaar is met het groeipotentieel van het woud.
In de volgende paragrafen worden de belangrijkste bevindingen van deze inventaris samengevat.
Grotendeels door beuk gedomineerde bosbestanden
60% van de oppervlakte van het Brusselse Zoniënwoud bestaat uit beukenbossen, waarvan 52% homogene beukenbossen. De homogene en gemengde eikenbossen vertegenwoordigen 6% van de oppervlakte. De resterende oppervlakte wordt ingenomen door naaldboombestanden (3%) en gemengde bestanden met diverse soorten (31%).
Naast beuk, zomereik (de meerderheid) en wintereik, vinden we onder de loofbomen met name esdoorn, berk, es, wilg, els, haagbeuk, boskers en kastanje. De voornaamste naaldboomsoorten (3%) zijn de grove den, de lork en de Corsicaanse den.
Samenstelling van de bosbestanden in het Zoniënwoud
Bron: Samenvatting 2020 van de bosinventaris van het Brusselse Zoniënwoud - Unité de gestion des ressources forestières et des milieux naturels (FUSAGX-ULg, 2020)

Deze gegevens zijn evenwel niet volledig te vergelijken met die van het beheerplan van het Zoniënwoud, omdat de bestanden anders worden ingedeeld. Als gevolg daarvan worden sommige eiken die vroeger tot de categorie ‘gemengd eikenbos’ behoorden, nu ingedeeld als ‘gemengd bestand’. Bovendien zijn de talrijke eikenaanplantingen van de laatste jaren (hoofdzakelijk in de vorm van homogene eikenbossen) nog te jong om in de inventaris te worden opgenomen (ter herinnering: alleen bomen met een omtrek > 40 cm worden geïnventariseerd).
De kaart met de soortensamenstelling van de bestanden, die is opgesteld in het kader van het tweede beheerplan van het Zoniënwoud, is beschikbaar in de factsheet over de inventaris van het boserfgoed van het Zoniënwoud (zie links hieronder).
Bijna de helft van het beukenbosoppervlak bestaat uit oude beukenbossen van meer dan 120 jaar oud.
In een evenwichtig bos moet elke leeftijdsklasse in theorie dezelfde oppervlakte innemen. Zowel in de beuken- als in de eikenbossen, de overheersende bestanden, is er een aanzienlijk onevenwichtig in de leeftijdsklassen.
Voor de homogene en gemengde beukenbossen betekent dit een oververtegenwoordiging van de oudste leeftijdsklassen en een ondervertegenwoordiging van de jongste, wat de duurzaamheid van deze bestanden in gevaar brengt. De recente natuurlijke verjonging van de beuken (zie hieronder) resulteert echter in een verhoogde vertegenwoordiging van de categorie 0-20 jaar oud.
In de homogene eikenbossen zijn de jonge leeftijdsklassen sterk vertegenwoordigd, vooral na de aanplantingen na de storm van 1990. De tussenliggende leeftijdsklassen (80 tot 140 jaar) zijn slecht vertegenwoordigd in zowel de homogene als de gemengde eikenbossen, wat in de toekomst tot een tekort aan oude eikenbestanden zal leiden.
Een van de meest productieve bossen van België
Op basis van de beschikbare inventarisgegevens heeft het departement Bos een raming gemaakt van de aanwas van de beukenbossen in het Brusselse Zoniënwoud (persoonlijke mededeling, 2021): deze zou tussen 9 en 11 m3/ha/jaar bedragen. Deze grootteorde, die overeenkomt met een zeer hoge productiviteit, is vergelijkbaar met andere evaluaties die voor het Zoniënwoud zijn uitgevoerd.
Deze waarden wijzen op een zeer gestage groei van de beuken en een momenteel gunstige situatie voor deze soort, die in dit stadium geen merkbare tekenen van achteruitgang vertoont (zie ook Gezondheidstoestand van beuken en eiken in het Zoniënwoud). Deze situatie kan echter snel veranderen.
De natuurlijke verjonging van verschillende soorten, een te benutten kans
Een van de voordelen van een natuurlijke verjonging is dat ze gratis is, een aangepaste lokale oorsprong heeft en vaak overvloedig opkomt. Bovendien ondergaan de beste zaailingen een natuurlijk selectieproces.
Afhankelijk van de milieuomstandigheden verjongen een aantal soorten min of meer gemakkelijk in het Zoniënwoud, soms zeer plaatselijk (gewone esdoorn, haagbeuk, boskers, berk, wilg, linde...). De natuurlijke verjonging van deze soorten biedt bosbouwers de gelegenheid het bos te verjongen en om te vormen in overeenstemming met de beheerdoelstellingen in het beheerplan. Dat plan wil de natuurlijke verjonging bevorderen daar waar ze spontaan optreedt en ze aanvullen met planten uit kwekerijen waar ze ontoereikend is of geen toekomst heeft (bv. door gebrek aan licht).
De beuk neemt een groot deel van de verjonging voor zijn rekening. Die vaststelling strookt met het feit dat jonge beuken goed bestand zijn tegen schaduw en dat het bladerdak van oudere beuken vrij dicht is. Natuurlijke verjonging van de beuk in het Zoniënwoud was zeer moeilijk te bewerkstelligen tot in 2005, toen de eerste zaailingen verschenen, zich ontwikkelden en ook nog eens levensvatbaar bleken. Sindsdien zijn er bijna om de twee jaar goede zaadzettingen.
De volgende grafieken geven een beeld van de verjonging in de homogene of gemengde beukenbossen volgens de inventaris van 2020. De verjonging wordt beoordeeld in % bedekking.
Verjonging in de beukenbossen (bemonsterde oppervlakte 992 ha)
Bron: Samenvatting 2020 van de bosinventaris van het Brusselse Zoniënwoud – Unité de gestion des ressources forestières et des milieux naturels (FUSAGX-ULg, 2020)

Zaailingen zijn planten van minder dan 30 cm hoog, gevestigde zaailingen zijn planten tussen 30 en 150 cm hoog, struwelen zijn planten tussen 150 en 300 cm hoog. Jongwas-staakhout zijn stammen van meer dan 3 m hoog en minder dan 40 cm dik.
De verjonging van de eik - een soort die in haar beginstadium een licht gebladerte nodig heeft - is kwantitatief zeer beperkt, wat de aanplant van deze soort rechtvaardigt.
Beheer gericht op het verhogen van de hoeveelheid dood hout
De aanwezigheid van dood hout, in alle stadia van ontbinding, draagt bij tot de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). van het bos. Staand of liggend dood hout is belangrijk voor een groot aantal soorten, als schuilplaats of als voedselbron: vleermuizen en holtebewonende vogels, kleine zoogdieren, amfibieën en reptielen, houtetende insecten, korstmossen, mossen, zwammen, enz.
Dood hout houdt ook het bodemvocht vast, stimuleert het bodemleven en draagt door zijn langzame ontbinding bij tot de vorming van humus en dus tot de vruchtbaarheid van het bos.
Vanuit landschappelijk oogpunt dragen de aanwezigheid van dood hout en het leven dat daarmee gepaard gaat, bij tot het creëren van een bossfeer.
De verhoging van de hoeveelheid dood hout op alle standplaatsen en in verschillende vormen is een belangrijke doelstelling van het beheerplan van het Zoniënwoud. Bepaalde zones van het woud, die meer specifiek gewijd zijn aan de vorming van een ecologisch netwerk in het woudmassief, onderscheiden zich door het behoud van een maximaal aantal dikke bomen en staand of liggend dood hout.
Op basis van de meetcampagnes in het kader van de bosinventaris (gegevens voor 2020) en met het beukenbos als referentie wordt het gemiddelde volume dood hout geraamd op ongeveer 21 m3/ha, d.w.z. ongeveer 6% van het totale staande volume (het minimale streefcijfer in het beheerplan is 5% of 8% voor bepaalde habitattypes).
In 2013 werd dat volume op basis van de gegevens van de inventaris geraamd op 14 m3/ha. Hoewel deze resultaten met de nodige omzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd, gezien de onnauwkeurigheidsmarge, stroken deze gegevens, die op een toename van de hoeveelheid dood hout wijzen, met de waarnemingen van de beheerders en deskundigen op het terrein. Indien deze positieve ontwikkeling wordt bevestigd, moet ze in verband worden gebracht met bepaalde wijzigingen in het bosbeheer die de laatste jaren zijn ingevoerd of versterkt (zie de factsheet over de bosinventaris).
Follow-up van de gezondheidstoestand van de bestanden
Net als andere wouden overal ter wereld is het Zoniënwoud het slachtoffer van wat wetenschappers ‘bossterfte’ noemen en waarvan de oorzaken velerlei zijn. Naast de follow-up van de vormgebreken en beschadigingen aan de bomen (wild, ruimingswerken) die in de bosinventarissen worden vastgesteld, is in 2009 een aanvullende gezondheidsmonitoring van de beuken- en eikenbestanden opgezet. Deze heeft betrekking op parameters zoals ontbladering, verkleuring, kruinstructuur en insectenschade.
De jaarlijkse herhaling van de waarnemingscampagnes moet zicht geven op de evolutie in de loop der jaren. Vandaag lijkt de situatie stabiel, maar om verergering te voorkomen, moeten maatregelen worden genomen om enerzijds de bodemverdichting te beperken en anderzijds te garanderen dat standplaatsgeschikte boomsoorten worden aangeplant bij de verjonging van het bos. Volgens Herbauts (1995) kan verdichting namelijk de hydrische stress of nutriëntentekorten verergeren. Het is ook van essentieel belang dat deze monitoring wordt voortgezet, aangezien de situatie snel kan veranderen.
Meer informatie over dit onderwerp is beschikbaar in de focus over de gezondheidstoestand van de beuken en eiken in het Zoniënwoud.
Positieve punten voor de biodiversiteit
In termen van biodiversiteit heeft het boserfgoed van het Brusselse Zoniënwoud talrijke troeven. Het massief telt een groot aantal beuken met een grote diameter die van grote ecologische waarde zijn voor vele soorten. Volgens de bosbeheerders telt het Brusselse Zoniënwoud meer dan vijf dikke bomen met een diameter van meer dan 80 cm per hectare, wat uitzonderlijk is voor een beheerd bos. Er is ook een aanzienlijke hoeveelheid staande afgetakelde en dode bomen en liggend dik dood hout. Sinds 2005 vindt natuurlijke beukverjonging plaats in de oude beukenbestanden. De esdoorn, de es, de haagbeuk, de boskers en de berk verjongen ook goed op natuurlijke wijze.
Bovendien vormt het Zoniënmassief vanwege zijn continuïteit in tijd en ruimte (5.000 ha onder bos gebleven) een oud bos en kan het worden beschouwd als een bewaarplaats voor de biodiversiteit van oude bossen. Dit resulteert in een rijke biodiversiteit, met name wat betreft soorten en habitats van communautair belang (Natura 2000).
... maar ook zwakke punten die het bosbeheer moet tegengaan
Het boserfgoed van het Zoniënwoud vertoont ook zwakke punten, die met name verband houden met de dominantie van gelijkjarige bestanden van hoofdzakelijk één enkele boomsoort (beuk), met een oververtegenwoordiging van de oudste leeftijdsklassen en een ondervertegenwoordiging van de jongste, wat de duurzaamheid van het woud in het gedrang brengt. Deze overheersing van de beuk resulteert in een weinig gestructureerd bos dat wordt gedomineerd door één enkele soort en één enkele laag. Dit is des te problematischer omdat volgens meerdere studies (zie links hieronder) de verwachte toename van de frequentie en de intensiteit van droge periodes in het voorjaar en van hittegolven in de zomer als gevolg van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. het voortbestaan van de beukenbossen in het Zoniënwoud op lange termijn in het gedrang kan brengen. Beukenaanplantingen zijn ook zeer gevoelig voor het risico op windval, met name door de frequente aanwezigheid van een ondiepe, verharde bodemhorizont (fragipan), de ouderdom, de bereikte hoogten en het structuurverlies van bepaalde bestanden na de stormen van 1990. Bovendien worden de oude eikenbossen gedomineerd door de zomereik die, net als de beuk, waarschijnlijk ook sterk zal worden getroffen door de voorspelde klimaatveranderingen. De wintereik, die beter bestand is tegen de huidige klimaatveranderingen, vormt over het algemeen een zeer kleine minderheid. Onder de huidige omstandigheden is het massief dus niet erg goed bestand tegen verstoringen van het milieu en met name tegen de verwachte klimaatverandering.
Het nieuwe gewestelijke beheerplan van het Zoniënwoud, dat in 2019 is goedgekeurd, wil met name het weerstandsvermogen van het massief vergroten dankzij onder meer een grotere diversificatie van de soorten, de geleidelijke invoering van een meer gelaagde en minder dichte structuur en de verjonging van de bestanden (zie factsheet 22. Houtkap, aanwas en verjonging in het Brusselse Zoniënwoud). In dit verband zou een groot deel van de bestanden die als gelijkjarig monospecifiek hooghoutBedrijfsvorm waarbij men uit de zaad of stekken voortgekomen bomen hun volle hoogteontwikkeling laat bereiken en ze slechts eenmaal kapt. worden beheerd, geleidelijk moeten evolueren naar ongelijkjarig hooghout met een mengeling van soorten van verschillende leeftijden. De natuurlijke verjonging die momenteel wordt waargenomen voor de beuk en andere soorten is een kans in het kader van deze overgang.
Om te downloaden
Factsheets
- 10. Natuurlijke habitats in de Brusselse groengebieden
- 20. Monitoring van de natuurlijke habitats in het Brussels Gewest (.pdf)
- 21. Inventaris van het boserfgoed van het Brusselse Zoniënwoud (.pdf)
- 22. Houtkap, aanwas en verjonging in het Brusselse Zoniënwoud (.pdf)
Carnet « Grondgebruik en landschappen in Brussel»
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Indicator : Gezondheidstoestand van de beuken en eiken in het Zoniënwoud (editie 2019-2020)
- Focus : Houtkap in het Brusselse Zoniënwoud (editie 2019-2020)
- Focus : Klimaatverandering en groei van de beuk in het Brussels Zoniënwoud (editie 2015-2016)
- Focus : Aanpassing aan klimaatveranderingen (editie 2011-2014)
- Zoniënwoud en risico’s verbonden aan de klimaatwijziging (editie 2007-2008) (.pdf)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Rapport over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, september 2012 (.pdf)
- Kaart “Bosbouwkundig potentieel van de beuk in het Zoniënwoud, in 2000 en in 2100”
Studies en rapporten
- DAISE J., CLAESSENS H., RONDEUX J. 2009. « Etude de l’adéquation des essences aux stations forestières de la forêt de Soignes (zone bruxelloise) dans le contexte du changement climatique». Unité de Gestion des Ressources Forestières et des Milieux Naturels, FUSAGx-ULg, Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 368 pp.+ bijlagen. (.pdf) (enkel in het Frans)
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2020. « Suivi de l’état sanitaire des arbres en forêt de Soignes bruxelloise 2020 ». Etude réalisée pour le compte de Bruxelles Environnement, 81 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- GESTION DES RESSOURCES FORESTIERES (ULg-Gembloux Agro-Bio Tech) 2015. « Analyse de l’influence du changement climatique du hêtre en forêt de Soignes ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel , 14 pp.+ bijlagen. (.pdf) ) (enkel in het Frans)
- GODEFROID S., KOEDAM N. 2007. «Quantification et qualification du bois mort dans les habitats Natura 2000 en Région de Bruxelles-Capitale », Laboratorium voor Algemene Plantkunde en Natuurbeheer (General Botany and Nature Management) – VUB, Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 35 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- LATTE N. et al. 2015. “Dendroécologie du hêtre en forêt de Soignes – Les cernes des arbres nous renseignent sur les changements récents et futurs », in Forêt.Nature n°137, recherche financée par Bruxelles Environnement et l’Accord-cadre de recherches et de vulgarisation forestières (SPW, DGO3, DNF), pp.25-37. (.pdf) (enkel in het Frans)
- LEJEUNE P., ALDERWEIRELD M., RONDEUX J. 2009. « La forêt de Soignes - Connaissances nouvelles pour un patrimoine d'avenir” in chapitre “L'apport d'un inventaire forestier par échantillonnage à la gestion de la forêt de Soignes”, publicatie VRIENDEN VAN HET ZONIEWOUD (enkel in het Frans)
- UNITE DE GESTION DES RESSOURCES FORESTIERES ET DES MILIEUX NATURELS - FUSAGx-ULg - 2020. « Synthèse 2020 de l’inventaire forestier de la forêt de Soignes bruxelloise », inventaris in opdracht van Leefmilieu Brussel. (enkel in het Frans)
- VAES F., VANWIJNSBERGHE S. 2020. “Un nouveau plan de gestion pour la forêt de Soignes” in “Forêt Nature” n°155. (.pdf) (enkel in het Frans)
Plannen en programma’s
- Gewestelijk Natuurplan 2016-2020 voor het Brussels Gewest (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek I - Plaatsbeschrijving , 2018 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek II - Beheerdoelstellingen en –maatregelen, 2018 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek III - Beheerplannen voor de archeologische sites, natuurreservaten en bosreservaten, 2018 (.pdf)
Nuttige links
Houtkap in het Brussels Zoniënwoud
Focus – Actualisatie : januari 2021
Het kappen van hout en de verjonging van bestanden zijn in de eerste plaats gericht op biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora)., landschapsverbetering en veiligheid van de gebruikers. Het bosbeheer is ook bedoeld om het erfgoed van het Zoniënwoud op lange termijn in stand te houden. Bij de selectie van de te kappen bomen wordt rekening gehouden met talrijke elementen die in het beheerplan zijn beschreven. Er wordt ook op toegezien dat de houtkap de aanwasvolumes van het bos niet overschrijdt. De verjonging van de bestanden is zowel gebaseerd op natuurlijke verjonging als op kleinschalige aanplantingen, met een bijzondere nadruk op soorten die moeilijk op natuurlijke wijze kunnen verjongen en/of van ecologisch belang zijn.
Bosbeheer gericht op de diversificatie van de soorten en de verjonging van de bestanden
In 2020 bestaat 52% van het Brusselse deel van het Zoniënwoud uit homogene beukenbestanden en 8% uit door beuk gedomineerde gemengde bestanden. Volgens verschillende studies kunnen de verwachte klimaatveranderingen op gewestelijk niveau het voortbestaan van de beukenbossen op lange termijn in gevaar brengen. Ook andere soorten kunnen de gevolgen van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. ondervinden. Dat geldt onder meer voor de zomereik, de op één na sterkst vertegenwoordigde soort in het Zoniënwoud.
Het Brusselse woud wordt ook gekenmerkt door een overwicht aan beukenbestanden die vaak aan het verouderen zijn - en dus kwetsbaar zijn - en door een onevenwicht in de leeftijdsstructuur van de bestanden (zie focus en factsheet over het boserfgoed van het Zoniënwoud).
Het nieuwe gewestelijke beheerplan voor het Zoniënwoud voorziet onder meer in de verjonging van het bos door de oude beukenbestanden te verjongen en de diversiteit van de boomsoorten te vergroten. De soorten die het best bestand zijn tegen de verwachte klimatologische omstandigheden, zoals de wintereik, de winterlinde en de haagbeuk, zullen voorrang krijgen. Diversificatie is trouwens goed voor de biodiversiteit en maakt de bosecosystemen beter opgewassen tegen verstoringen van het milieu, ziekten en stormwinden (weerstandsvermogen).
De doelstelling om het voor het Zoniënwoud kenmerkende landschappelijk uitzicht van de ‘beukenkathedraal’ te behouden, betreft momenteel 20% van het bos (in het vorige beheerplan was dit 50%). Het nieuwe beheerplan voorziet ook in de ontwikkeling van eikenbossen die kathedralen zullen vormen op basis van jonge aanplantingen van zomer- en wintereik (9% van het woud).
Zowel natuurlijke als kunstmatige verjonging
Het beheer van het Zoniënwoud is gericht op de overgang van een aanzienlijk deel van de bestanden die momenteel uit gelijkjarig hooghoutHooghout bestaande uit bomen van dezelfde leeftijd. bestaan (bestand met bomen van dezelfde leeftijdsklasse afkomstig van zaailingen of aanplantingen) naar ongelijkjarig hooghoutBedrijfsvorm waarbij men uit de zaad of stekken voortgekomen bomen hun volle hoogteontwikkeling laat bereiken en ze slechts eenmaal kapt. (verschillende leeftijdsklassen). Deze overgang steunt met name op de natuurlijke verjonging en op aanplantingen in cellen van een dertigtal planten.
Het nieuwe beheerplan voorziet in de jaarlijkse verjonging van gemiddeld 12,8 ha door aanplanting, natuurlijke verjonging of een combinatie van beide.
Aanplanten is nodig wanneer er niet voldoende natuurlijke zaailingen zijn of wanneer natuurlijke verjonging niet geschikt is voor de beheerdoelstellingen van het perceel. In het laatste geval gaat het meestal om aanplantingen van wintereik en andere soorten waarvan de natuurlijke verjonging moeilijk is. Bij de keuze van de soorten wordt ook rekening gehouden met andere factoren, zoals hun geschiktheid voor de standplaatsHet type plaats waar de milieufactoren zodanig zijn dat een bepaalde plantensoort daar verwacht kan worden., hun ecologisch belang en hun verwachte weerstand tegen de klimaatverandering. De aanplant helpt ook om genetische diversiteit in de bestanden te brengen en zo hun weerstandsvermogen te vergroten.
In de afgelopen tien jaar is jaarlijks gemiddeld 12,5 ha bos verjongd door aanplant (11 ha in de periode 2003-2016). In die periode werden meer dan 130.000 bomen van verschillende soorten geplant.
Kunstmatige verjonging: aantal planten per soort en per dienstjaar (2012-2021)
Bron: Departement Bos – Leefmilieu Brussel, 2020

De wintereik krijgt de voorkeur bij de aanplantingen. Het is een soort die momenteel niet erg aanwezig is in het Zoniënwoud en waarvan de natuurlijke verjonging zeer beperkt is, maar die zich lijkt te kunnen aanpassen aan de verwachte gevolgen van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz.. Voor de herbebossing van beuken mag alleen plantgoed met herkomst ‘Zoniënwoud’ worden gebruikt, dat een uniek genetisch erfgoed en interessante kwaliteiten bezit.
Sinds 2005 vindt natuurlijke beukverjonging plaats in de oude beukenbestanden. Dit fenomeen was niet voorzien en biedt mogelijkheden voor een beheer als ongelijkjarig hooghoutBedrijfsvorm waarbij men uit de zaad of stekken voortgekomen bomen hun volle hoogteontwikkeling laat bereiken en ze slechts eenmaal kapt. en voor de omschakeling van bepaalde bestanden. Andere soorten zoals de esdoorn, es, haagbeuk, boskers en berk verjongen ook goed op natuurlijke wijze (zie focus en factsheet over het boserfgoed van het Zoniënwoud).
Bomen kappen om vooral de biodiversiteit en het landschap in stand te houden en de duurzaamheid van het woud te waarborgen
In het Zoniënwoud hebben de houtkap en de verjonging van de bestanden vijf hoofddoelstellingen:
- de oude beukenbestanden verjongen en de duurzaamheid van het woud garanderen;
- de landschappen beschermen;
- de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). beschermen en bevorderen;
- de veiligheid van de bezoekers in het woud verzekeren;
- de houtindustrie voorzien van kwaliteitshout dat is gecertificeerd als ‘duurzaam beheerd’.
De houtproductie is geen hoofddoelstelling van dit multifunctionele bosbeheer, maar een ‘bijproduct’.
Zorgvuldige selectie van de te kappen bomen
Naast de veiligheidssnoei worden de bestanden om de 8 jaar gedund. Daarbij worden eerst ‘toekomstbomen’ aangewezen die de bosbouwer tijdens de dunningen wenst te behouden. Die toekomstbomen moeten het uitzicht van het bos over een min of meer lange periode bepalen. Bij hun keuze spelen verschillende overwegingen een rol: ze kunnen worden geselecteerd wegens de zeldzaamheid van hun soort, wegens hun schoonheid en landschappelijke waarde, wegens hun verwachte weerstand tegen de klimaatverandering, wegens een verwachte productie van hout van hoge kwaliteit of voor een combinatie van deze redenen. Behalve in enkele specifieke bestanden (kathedraalbestanden, coniferen, enz.), tracht de beheerder ook de soortenmenging te versterken.
Daarnaast streeft het beheerplan naar het behoud van ‘habitatbomen’ (ten minste 10 per ha). Deze bomen (of boomeilanden) blijven behouden tot hun natuurlijke dood en worden dan als dood hout ter plaatse gelaten, om de aanwezigheid van een bijzondere en soms zeer zeldzame biodiversiteit te bevorderen (vleermuizen, spechten, enz.), die afhankelijk is van zowel dikke oude bomen als van hun spleten en van dood hout. Sommige oude bomen laat men ook staan om landschappelijke redenen.
Met een gemiddelde van 6 habitatbomen per hectare, telt het Zoniënwoud een uitzonderlijk groot aantal bomen met een grote diameter (meer dan 80 cm). Het beheerplan wil het aantal dikke bomen per ha constant houden, ondanks de kap van dikke bomen.
De beheerder selecteert en markeert vervolgens de bomen die in de buurt van de toekomstbomen moeten worden verwijderd (hamering) om de toekomstbomen voldoende ruimte te geven om optimaal te groeien. Die dynamische bosbouw moet het mogelijk maken om de monospecifieke gelijkjarige jonge beukenbestanden te laten evolueren naar bestanden met een complexere structuur (mengeling van soorten en leeftijden) op de plaatsen waar ongelijkjarig hooghout is voorzien.
Bomen in kaart brengen ter ondersteuning van het bosbeheer
Sinds 2020 worden de toekomstbomen en habitatbomen systematisch geïnventariseerd en gemerkt in de gehamerde kappen. Door deze bomen in kaart te brengen, kan worden nagegaan of de beheerdoelstellingen worden bereikt (aantal habitatbomen per hectare, uiteindelijke dichtheid van de bestanden, bevoorrechte soorten enz.).
Deze kaarten zijn ook zeer relevant om de geplande beheermaatregelen in de afzonderlijke bestanden te illustreren en om een overzicht te krijgen van hun huidige staat.
In de factsheet die deze focus aanvult, worden voorbeelden gegeven van deze kaarten en de logica achter de selectie van toekomst- en habitatbomen op perceelniveau in het licht van de vastgestelde beheerdoelstellingen.
Technische voorschriften om de gevolgen van de bosexploitatie tot een minimum te beperken
De gemerkte (of gehamerde) bomen vormen partijen hout op stam die bij openbare aanbesteding te koop worden aangeboden. Het is aan de kopers van de partijen (houthandelaars, zagerijen) om de kapwerken, de verwerking, het vervoer, enz. uit te voeren volgens de door Leefmilieu Brussel opgelegde exploitatiebestekken en onder toezicht van de boswachters. Het bestek omvat een reeks technische exploitatieregels die erop gericht zijn de gevolgen van de bosexploitatie voor de bodem (verdichting, uitvoer van minerale elementen), de vegetatie en de fauna tot een minimum te beperken. Een van de opgelegde regels is een kapverbod tijdens de broedperiode (1 april-15 augustus).
Een andere verplichting betreft het kappen van de stam, wat bij partijen dik hout op 16 meter lengte moet gebeuren. Daardoor blijven de kruinen (alle takken aan de top van de stam) liggen, wat de hoeveelheid dood hout op de grond aanzienlijk doet toenemen. Deze maatregel beperkt ook het aantal doorgangen van de machines op de uitrijpistes en vermindert zo de impact van de exploitatie.
Volume gekapt hout kleiner dan aanwas
Gemiddeld werd het voorbije decennium (2012-2021) jaarlijks 5542 m³ zaaghout (d.w.z. ongeveer 3,4 m³/ha) uit het Brusselse Zoniënwoud verwijderd via houtverkoop. Het volume zaaghout houdt alleen rekening met het volume van de stam tot een kapping in de kruin die varieert volgens de vorm van de boom. Het verschilt van het volume werkhout dat wetenschappers hanteren als maatstaf voor de berekening van de productiviteit en dat in het Zoniënwoud op 9 à 11 m3/ha/jaar wordt geschat (zie focus en factsheet over het boserfgoed van het Zoniënwoud).
Volgens het beheerplan van het Zoniënwoud zou de toename van het ‘zaaghoutvolume’ ongeveer 5 m³/ha/jaar bedragen voor de houtvesterijen van Brussel en Groenendaal. Aangezien het volume gekapt hout kleiner is dan de natuurlijke aanwas van de houtvolumes, lijkt er een trend te zijn van kapitalisatie van het staand hout.
Onderstaande grafiek toont het volume hout dat elk jaar in het Brusselse Zoniënwoud wordt gekapt. Het gaat om drie soorten partijen:
- groothout, d.w.z. volwassen, kaprijpe bomen;
- klein- en middelhout, dat overeenkomt met dunningshout dat wordt gekapt om toekomstbomen voldoende ruimte te geven om zich te ontwikkelen;
- stormhout: een boom of groep bomen, omgewaaid, ontworteld of gebroken door toedoen van diverse natuurelementen of door eigen toedoen, en soms moeilijk te kappen.
Houtverkoop van de houtvesterij van Brussel - Brussels Zoniënwoud: Evolutie van de verkochte houtvolumes (dienstjaren 2004-2021)
Bron: Leefmilieu Brussel – departement Bos, 2020

Deze cijfers zijn gebaseerd op de balans van de houtverkoop in de houtvesterij van Brussel.
De verkoop van het hout uit het Zoniënwoud voedt een fonds ten behoeve van de groene ruimten
De inkomsten uit de verkoop variëren sterk van jaar tot jaar als gevolg van een aantal factoren, waaronder :
- variatie in de geëxploiteerde volumes;
- voor het groothout, grote schommelingen op de beukenhoutmarkt, met als gevolg schommelingen in de prijs/m3;
- afnemende concurrentie in de exploitatie van stormhout (dat moeilijker te exploiteren is).
In de afgelopen 10 jaar varieerden de inkomsten tussen ongeveer 125.000 en 501.000 euro, met een gemiddelde van ongeveer 300.000 euro per jaar. De gemiddelde prijs bedraagt ongeveer € 90/m³ voor groothout en € 30/m³ voor kleinhout.
Houtverkoop van de houtvesterij van Brussel - Brussels Zoniënwoud: Evolutie van de inkomsten uit de houtverkoop, geactualiseerd volgens de consumptieprijsindex (dienstjaren 2004-2021)
Bron: Leefmilieu Brussel – departement Bos, 2020

Ondanks bepaalde gebreken die verband houden met de vaak zeer hoge leeftijd van de verkochte beuken, verkopen de beuken van het Zoniënwoud over het algemeen vrij goed, vooral wegens hun geografische ligging en de huidige sterke vraag naar beuk vanuit Azië.
De inkomsten uit de jaarlijkse verkoop van hout uit het Zoniënwoud worden gestort in een fonds dat bestemd is voor het onderhoud, de aankoop en de aanleg van groene ruimten, bossen en natuurlijke sites en voor het weer uitzetten van pootvis en dringende ingrepen ten behoeve van de fauna.
Het hout van het Zoniënwoud ten dienste van een circulaire economie?
Over algemeen wordt groothout en stormhout gebruikt als zaaghout en hout voor de industrie. Klein- en middelhout wordt gebruikt voor de industrie en als brandhout.
Momenteel wordt het grootste deel van het gekapte beukenhout uitgevoerd naar Azië, waar het heel vaak tot meubelen wordt verwerkt, waarvan een deel naar Europa terugkeert.
Deze situatie, die schadelijk is voor het milieu en de economie, houdt verband met verschillende factoren:
- de verplichting van het Brussels Gewest om het hout te verkopen via overheidsopdrachten;
- de lage kosten van het vervoer en de verwerking van hout in de Aziatische landen;
- het schaars worden van de lokale beukenhoutverwerkende industrie.
Er wordt momenteel nagedacht over manieren om het hout uit het Zoniënwoud binnen het Brusselse Gewest te verkopen en verwerken, in een circulaire economie. Bovendien koopt een maatwerkbedrijf sinds enkele jaren bepaalde partijen hout op voor de exploitatie en verkoop in de vorm van haardblokken.
Om te downloaden
Factsheets
- 10. Natuurlijke habitats in de Brusselse groengebieden
- 20. Monitoring van de natuurlijke habitats in het Brussels Gewest (.pdf)
- 21. Inventaris van het boserfgoed van het Brusselse Zoniënwoud (.pdf)
- 22. Houtkap, aanwas en verjonging in het Brusselse Zoniënwoud (.pdf)
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus : Boserfgoed van het Brusselse Zoniënwoud (editie 2019-2020)
- Focus : Klimaatverandering en groei van de beuk in het Brussels Zoniënwoud (editie 2015-2016)
- Focus : Aanpassing aan klimaatveranderingen (editie 2011-2014)
- Zoniënwoud en risico’s verbonden aan de klimaatwijziging (editie 2007-2008) (.pdf)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Rapport over de staat van de natuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, september 2012 (.pdf)
- Kaart “Bosbouwkundig potentieel van de beuk in het Zoniënwoud, in 2000 en in 2100”
Studies en rapporten
- DAISE J., CLAESSENS H., RONDEUX J. 2009. « Etude de l’adéquation des essences aux stations forestières de la forêt de Soignes (zone bruxelloise) dans le contexte du changement climatique». Unité de Gestion des Ressources Forestières et des Milieux Naturels, FUSAGx-ULg, Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 368 pp.+ bijlagen. (.pdf) (enkel in het Frans)
- GESTION DES RESSOURCES FORESTIERES (ULg-Gembloux Agro-Bio Tech) 2015. « Analyse de l’influence du changement climatique du hêtre en forêt de Soignes ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel , 14 pp.+ bijlagen. (.pdf) ) (enkel in het Frans)
- LATTE N. et al. 2015. “Dendroécologie du hêtre en forêt de Soignes – Les cernes des arbres nous renseignent sur les changements récents et futurs », in Forêt.Nature n°137, recherche financée par Bruxelles Environnement et l’Accord-cadre de recherches et de vulgarisation forestières (SPW, DGO3, DNF), pp.25-37. (.pdf) (enkel in het Frans)
- UNITE DE GESTION DES RESSOURCES FORESTIERES ET DES MILIEUX NATURELS - FUSAGx-ULg - 2020. « Synthèse 2020 de l’inventaire forestier de la forêt de Soignes bruxelloise », Inventaris in opdracht van Leefmilieu Brussel. (enkel in het Frans)
- VAES F., VANWIJNSBERGHE S. 2020. “Un nouveau plan de gestion pour la forêt de Soignes” in “Forêt Nature” n°155. (.pdf) (enkel in het Frans)
Plannen en programma’s
- Gewestelijk Natuurplan 2016-2020 voor het Brussels Gewest (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek I - Plaatsbeschrijving , 2018 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek II - Beheerdoelstellingen en –maatregelen, 2018 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek III - Beheerplannen voor de archeologische sites, natuurreservaten en bosreservaten, 2018 (.pdf)
Nuttige links
Klimaatverandering en groei van de beuk in het Brussels Zoniënwoud
Focus - Actualisering : januari 2018
De jaarringenstudie van de beuken van het Zoniënwoud wijst op een afname van hun groei sinds de jaren '90. Deze evolutie lijkt meer verband te houden met de evolutie van het klimaat dan met de veroudering van de populaties. Hoewel tot op heden geen enkele kritieke drempel bereikt is die de bomen rechtstreeks in gevaar brengt, zouden de verwachte toename van de frequentie en de intensiteit van de droge periodes in het voorjaar en van hittegolven in de zomer als gevolg van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. het voorbestaan van de beukenbossen op lange termijn in het gedrang kunnen brengen.
De kwetsbaarheid van de beuken van het Zoniënwoud
Het Zoniënwoud is in zijn huidige vorm het resultaat van aanplantingen, voornamelijk van beuken, tijdens de Oostenrijkse periode op het einde van de 18de eeuw. Deze aanplantingen waren vooral bedoeld voor de productie van hout van hoge kwaliteit, maar in de loop der jaren nam de productieve roeping van het bos af ten voordele van een beheer dat meer gericht was op de ontwikkeling van de recreatieve functie en de bescherming van de landschappen en de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).. Het ritme van het rooien en de regeneratieIn bosbouw, operatie waarbij een rijpe bebossing (of boompopulatie) op natuurlijke of kunstmatige wijze wordt vervangen., aanvankelijk om de 80 jaar, werd geleidelijk aan verlengd tot 200 jaar en het hoogstammig bos verouderde, zodat een bijzonder landschap ontstond, het zogenaamde 'kathedraalbos'. In het Zoniënwoud is dit samengesteld uit hoogstammige bomen, beuken van dezelfde leeftijd met lange, rechte stammen (de toppen kunnen tot 50 meter hoog zijn) en met een open onderhout.
Het Brusselse deel van het Zoniënwoud is nu begroeid met ongeveer 57% beukenbossen (waarvan 50% zuivere en 7% gemengde) en 21% eikenbossen (waarvan 13% zuivere en 8% gemengde, voornamelijk zomereiken).
Het Zoniënwoud vertegenwoordigt een voor de Brusselaars zeer belangrijk natuurlijk, historisch en cultureel erfgoed. Sinds een tiental jaren maakt de bosbouwwereld zich echter veel zorgen over zijn toekomst, vooral met betrekking tot de impact van de verwachte klimaatverandering op de beukenpopulatie.
Het beukenbos van het Zoniënwoud is kwetsbaar vanwege van verschillende factoren die verband houden met de kenmerken van de populaties (meestal zuivere beukenbossen met meer dan 40 meter hoge bomen die de grens van hun levensduur naderen) en van de bodem (frequent voorkomen op kleine diepte van een verharde bodemhorizon, de zogenaamde fragipan, bodemverdichting, relatieve droogte van een deel van de hellingbodems). In deze omstandigheden zijn bepaalde populaties bijzonder kwetsbaar voor extreme weersevenementen maar ook voor ziekten en schadelijk wild.
Volgens een studie over de potentiële impact van de klimaatverandering op het Zoniënwoud tegen 2100 (Daisne et al., 2009) is de beuk de soort die het meest te lijden zal hebben onder de verwachte veranderingen van het klimaat. Andere soorten, zoals de zomereik, de gewone esdoorn of de es, kunnen echter eveneens beduidend worden beïnvloed door de evoluties van het klimaat (zie Focus 'Zoniënwoud en risico’s verbonden aan de klimaatwijziging' van de synthese 2007-2008 ).
Studie van de groei van de jaarringen van de beuken om de gevolgen van de klimaatverandering beter te begrijpen
In dit kader werd in 2015 onderzoek gedaan om een beter inzicht te krijgen in de gevolgen van de klimaatverandering voor de groei van de beuken van het Zoniënwoud.
De studie gebruikte een 'dendro-ecologische' benadering, een combinatie van dendrochronologie en bosecologie. De dendrochronologie is de wetenschapsdiscipline die zich bezighoudt met het meten en dateren van de grootte van jaarringen, om de jaarlijkse groei van bomen te schatten. Door de milieuvariabelen en de groei van de bomen op elkaar te betrekken, vormt de dendro-ecologie een van de methodes voor de analyse van milieuwijzigingen op bosecosystemen.
De studie focuste op de analyse van de verbanden tussen de groei, van jaar op jaar, van een steekproef van enkele honderden beuken en enerzijds de klimaatgegevens (temperatuur en neerslag) en anderzijds de leeftijd van de beuken.
Daarbij werd gebruik gemaakt van een uitgebreide reeks dendrochronologische gegevens van 286 beuken, verdeeld over 35 sites die representatief waren voor het areaal van de beuken in België. De steekproef bestreek ook de verschillende bestudeerde leeftijdsklassen.
Deze staalname werd in 3 groepen verdeeld :
- Beukenbossen op vlakten buiten het Zoniënwoud (de Atlantische bioklimatologische zone, tussen de lijn Samber-Maas en de Noordzee);
- Beukenbossen van het Zoniënwoud (Atlantische bioklimatologische zone);
- Beukenbossen van de Ardennen (sub-berggebied).
De studie heeft aangetoond dat de groei van de beuken toenam in de periode 1920-1930 en 1960-1970. Volgens de onderzoekers houdt deze evolutie verband met de geleidelijke klimaatopwarming, die de vegetatieperiode in deze jaren verlengde. Ze stellen ook de hypothese dat de toegenomen groei van de beuken eveneens verband zou kunnen houden met de atmosferische neerslag van stikstof (dat de bodem vruchtbaar maakt) als gevolg van de vervuilende uitstoot, en met de evolutie van het bosbeheer. Deze variabelen werden echter niet onderzocht in het kader van de studie.
Uit de analyse van de jaarringen blijkt dat de toename van de groei in het Zoniënwoud duidelijk minder uitgesproken was dan in de twee andere groepen. Volgens de onderzoekers zou deze vaststelling verband kunnen houden met de hoge dichtheid van de populaties en met de fysische kernmerken van de bodems.
De fase van toegenomen groei werd gevolgd door een fase van afname, die ook op Europese schaal wordt waargenomen en die grotendeels zou voortkomen uit de toenemende frequentie en intensiteit van hittegolven en droge periodes. De beuk, een typische soort van koele gematigde klimaten met normaal veel neerslag, is slecht aangepast aan droogte, vooral in het voorjaar, zijn belangrijkste groeiperiode, en aan hoge temperaturen in de zomer. Veel stress in de zomer verzwakt het vermogen van de bomen om reserves op te slaan, zodat ze het volgend voorjaar minder groeien.
Daardoor zou de voor het Brussels Gewest verwachte klimaatverandering bijzonder ongunstig kunnen zijn voor de beuken en meer algemeen voor verschillende in het Zoniënwoud aanwezige soorten. Volgens een studie (Pouria et al. 2012) in opdracht van Leefmilieu Brussel over de aanpassing aan de klimaatverandering in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zou de waarschijnlijke evolutie van het klimaat op het gewestelijke niveau - berekend aan de hand van verschillende modellen - onder meer leiden tot :
- een wijziging van het neerslagstelsel, met minder neerslag in de zomer (-11 tot -37% in 2085) en meer in de winter (volgens de gemiddelde projecties +21% in 2085) – op jaarniveau lopen de projecties voor 2085 sterk uiteen naargelang de modellen en scenario's;
- een toename van de gemiddelde jaarlijkse temperatuur (tussen +1,9 en +5,4° in 2085) en van de zomertemperaturen (tussen +2,3 en +7,2° in 2085) – voor de najaars- en voorjaarstemperaturen lopen de projecties uiteen naargelang de modellen en de scenario's;
- vanaf 2050, een toename van het aantal hittegolfdagen in de zomer.
Volgens het rapport van 2007 van het IPCC (een intergouvermenteel panel van experts dat de evolutie van het klimaat bestudeert) zouden de frequentie en de intensiteit van de winterstormen in ons land tegen 2100 toenemen (kleinere zekerheidsgraad).
De minimale jaarlijkse regenval die de beuk nodig heeft om te blijven groeien, bedraagt 600 mm, op voorwaarde dat de luchtvochtigheid hoog en/of de bodem voldoende vochtig is. Sommige studies hebben aangetoond dat de beuk in het Zoniënwoud zijn wortelarchitectuur tot op zekere hoogte zou kunnen aanpassen om water op grotere diepte te bereiken (penetratie van de wortels via spleten door de fragipan naar de onderliggende rijke, losse slibbodem) (LANGHOR R. 2010, LA SPINA S. 2011).
De onderstaande grafieken tonen voor elk van de beschouwde groepen de evolutie van de gemiddelde jaarlijkse groei van de beuken (uitgedrukt als percentage van de gemiddelde toestand in 1900). Men heeft een standaardiseringstechniek toegepast om een groeicurve te berekenen van een gemiddelde boom met constante leeftijd gedurende de volledige bestudeerde periode (1900-2008), zodat men de gevolgen van de milieuveranderingen in de tijd kan isoleren.
Radiale groei (jaarringen) van de beuken tussen 1900 en 2008: algemene tendensen (gestandaardiseerde regionale curven, in het Engels RCS)
Bron: Gembloux Agro Bio-Tech 2015

Zoals de grafiek toont, is in het Zoniënwoud de afname van de radiale groei later begonnen dan in de twee andere groepen, namelijk vanaf de jaren 1990. Voor de beukenbossen op vlakten buiten het Zoniënwoud en voor de beukenbossen in de Ardennen die werden bestudeerd, is de groei van de beuken vanaf het einde van de 20ste eeuw - begin 21ste eeuw kleiner dan in het begin van de 20ste eeuw. Deze tendens lijkt ook in het Zoniënwoud te beginnen.
De studie heeft ook onderzocht welke meteorologische gegevens (metingen in Ukkel) de variaties in de groei van beuken van jaar tot jaar het best verklaren.
Zo is gebleken dat in het Zoniënwoud de jaren met bijzonder weinig groei rechtstreeks verband hielden met een uitzonderlijke klimaat in het jaar zelf of in het jaar voordien, en dat ze voornamelijk in de periode 1976-2004 geconcentreerd waren. Men stelt voor de 3 groepen samen vast dat de groei van de bomen voor 1976 voornamelijk werd beïnvloed door het klimaat van het lopende jaar. Na 1976, een scharnierjaar met een droog voorjaar en hittegolven in de zomer, nam de invloed van deze twee klimaatparameters sterk toe en werd de impact van eventuele hittegolven in de vorige zomer overheersend.
In de periode 1990-2013 verklaren in het Zoniënwoud de voorjaarsneerslag en de hittegolven van de vorige zomer tot 50% van de variatie van de jaarringenindex. Uit een modelvorming is bovendien gebleken dat de waargenomen toename van de gemiddelde gevoeligheid in de tweede helft van de 20ste eeuw - gemeten aan de variatie tussen twee opeenvolgende groeistappen - meer te wijten was aan de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. dan aan de veroudering van de beukenbossen van het Zoniënwoud.
Welke lessen voor het beheer van het Zoniënwoud?
Er is nog geen enkele kritieke drempel bereikt die de bomen rechtstreeks in gevaar brengt: in de gunstige jaren, met meer vocht en minder warmte, neemt men trouwens nog altijd een herstel van de groei van de beuken waar. De voor het einde van de 21ste eeuw verwachte klimaatverandering op het niveau van het gewest, met onder meer een toename van de frequentie en de intensiteit van droge periodes en hittegolven in de zomer, zou evenwel het voorbestaan op lange termijn van de beukenbossen in het gedrang kunnen brengen door hun jaarlijkse groei aan te tasten. Deze conclusie strookt met die van een andere studie uit 2009 met een modelvorming van de evolutie van het potentiële areaal van 26 (in het Zoniënwoud aanwezige of mogelijke) soorten tegen 2100 in de context van de klimaatverandering. Volgens deze projecties zijn de enige sites waar de beuk relatief aangepast zal zijn aan zijn milieu de dalen en de zone van het Rood Klooster (zie de Focus 'Zoniënwoud en risico‘s verbonden aan de klimaatwijziging' in de synthese 2007-2008).
Deze informatie is in aanmerking genomen voor het opstellen van het nieuwe beheerplan van het Zoniënwoud, dat in 2018 zou moeten worden goedgekeurd. Voor de bestaande beukenpopulaties voorziet het plan onder meer de aanleg van meer en grotere open plekken, om de concurrentie tussen de bomen te verminderen en hun groei te versnellen, zodat men de exploitatieleeftijd en dus ook de risico's, in het bijzonder van stormschade (het vallen van bomen), kan beperken. Het beheer zou ook voorrang moeten geven aan de sterkste beuken, aangezien zij waarschijnlijk genetische eigenschappen bezitten die ze stressbestendiger maken, zodat hun afstammelingen erg nuttig zouden kunnen zijn.
De doelstelling om de landschapsexpressie van de beukenkathedraal, die in het in 2003 goedkeurde beheerplan 50% van de oppervlakte van het Brussels Zoniënwoud besloeg, in stand te houden, is neerwaarts herzien naar 20% van het woud. Gelet op de landschapskwaliteiten van de kathedraalexpressie voorziet het nieuwe plan de ontwikkeling van eikenbossen met bomen van dezelfde leeftijd, die kathedralen zullen vormen (9% van het woud). Het beheer van de resterende oppervlakten zal gericht zijn op de geleidelijke invoering van een meer getrapte en minder dichte structuur met een mengeling van soorten, gecombineerd met de aanleg van getrapte rijen. De soorten die de op het einde van de eeuw verwachte klimatologische omstandigheden het best zullen verdragen (wintereik, winterlinde) zullen voorrang krijgen. Diversificatie is trouwens goed voor de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). en maakt de bosecosystemen beter opgewassen tegen verstoringen van het milieu, ziekten en stormwinden (weerstandsvermogen).
Volgens het ontwerp van beheerplan van het Zoniënwoud zal de beuk op 44% van de Brusselse oppervlakte van het Zoniënwoud behouden blijven (20% met het oog op een kathedraallandschap, 12% in de vorm van een onregelmatig hoogstammig bos op basis van beuken en 12% in de vorm van tijdelijke en blijvende verouderingseilanden en eilanden van integraal bosreservaatHet bosreservaat is een bos of een deel hiervan dat wordt beschermd met het doel kenmerkende of merkwaardige uitzichten of opstanden van inheemse houtsoorten in stand te houden en er de gaafheid van de bodem en van het milieu te vrijwaren.).
Om te downloaden
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
- Focus : Aanpassing aan klimaatveranderingen (editie 2011-2014)
- Zoniënwoud en risico’s verbonden aan de klimaatwijziging (editie 2007-2008) (.pdf)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
Studies en rapporten
- EARTH & LIFE INSTITUTE ENVIRONMENTAL SCIENCES (UCL) 2017. "Suivi de l’état sanitaire en forêt de Soignes bruxelloise 2016" Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 66 pp. (.pdf) (enkel in het Frans)
- GESTION DES RESSOURCES FORESTIERES (ULg-Gembloux Agro-Bio Tech) 2015. « Analyse de l’influence du changement climatique du hêtre en forêt de Soignes ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel , 14 pp.+ bijlagen. (.pdf) ) (enkel in het Frans)
- LATTE N. et al. 2015. “Dendroécologie du hêtre en forêt de Soignes – Les cernes des arbres nous renseignent sur les changements récents et futurs », in Forêt.Nature n°137, recherche financée par Bruxelles Environnement et l’Accord-cadre de recherches et de vulgarisation forestières (SPW, DGO3, DNF), pp.25-37.) (enkel in het Frans)
- UNITÉ DE GESTION DES RESSOURCES FORESTIÈRES ET DES MILIEUX NATURELS (FAC. DE GEMBLOUX AGRO-BIO TECH – ULg) 2009. « Etude de l’adéquation des essences aux stations forestières de la forêt de Soignes (zone bruxelloise) dans le contexte du changement climatique». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel, 368 pp.+ bijlagen. (.pdf) (enkel in het Frans)
Plannen en programma’s
- Ontwerp van het Gewestelijk Natuurplan voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2013 (.pdf)
- Beheerplan voor het Zoniënwoud gedeelte Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2003 (.pdf)
- Ontwerp - Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek I – Plaatsbeschrijving, 2018 (.pdf)
- Ontwerp - Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek II - Beheerdoelstellingen en –maatregelen, 2018 (.pdf)
- Ontwerp - Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek III - Beheerplannen voor de archeologische sites, natuurreservaten en bosreservaten, 2018 (.pdf)
Nuttige links
Zoniënwoud en risico’s verbonden aan de klimaatwijziging
Focus - Actualisering : december 2009
Bomen leven doorgaans tientallen (populieren, …) tot honderden jaren (beuken, eiken, …). Bosbeheer veronderstelt dus een langeter- mijnvisie die vooruitloopt op veranderingen die zich zouden kunnen voordoen, vooral op het vlak van het omliggende milieu.
Het Zoniënwoud bestaat momenteel hoofdzakelijk uit uniforme, vaak ouder wordende beukenpopulaties. Het specifieke landschap van deze “beukenkathedraal” en zijn geschiedenis liggen heel wat Brusselaars nauw aan het hart. Dit beukenbos is echter kwetsbaar omwille van verschillende factoren: relatieve droogte van een deel van de hellingbodems, bodemverdichting, frequent voorkomen op kleine diepte van een bodemhorizont waar de wortels niet door kunnen (fragipan), uniformiteit van de populaties waardoor zij weinig bestand zijn tegen weersomstandigheden (rukwinden) en ziektes.
Recentelijk rees ook de vraag over de impact van de klimaatopwarming op de al verzwakte ecosystemen van het Zoniënwoud. Verschillende onderzoeken door universiteiten po(o)g(d)en hierop een antwoord te bieden. Een van deze studies, uitgevoerd door de unité de gestion des ressources forestières et des milieux naturels (fuSAGx – beheerseenheid voor bosrijkdommen en natuurlijke milieus) heeft op vraag van Leefmilieu Brussel, in de context van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz., de evolutie van een potentieel areaal van 26 soorten gemodelleerd. Het gaat om soorten die nu al aanwezig zijn of in overweging worden genomen voor een toekomstige herbebossing in het Zoniënwoud. Het scenario dat voor de klimaatsimulaties werd gehanteerd, is een intermediair scenario (A1B) uit een reeks die werd uitgewerkt door de intergouvernementele deskundigengroep inzake klimaatverandering (IPcc). Het voorziet dat tegen 2100 in het gebied van het Zoniënwoud, een klimaat kan heersen dat vergelijkbaar is met dat van de Basse-Loire, m.a.w.:
- een stijging van het temperatuurjaargemiddelde met 3°c en van het zomergemiddelde met bijna 4°c ;
- een afname van de neerslag in het vegetatieseizoen met ongeveer 15% en van de neerslag in de zomer met ongeveer 25%;
- een toename van de winterse neerslag met bijna 20%;
- een toename in frequentie en in intensiteit, van de winterse onweren (hiervoor is de onzekerheid groter).
Uit de studie blijkt dat de soort die in het Zoniënwoud het meest zal worden getroffen door dergelijke klimaatwijzigingen, de beuk is. De bijgevoegde kaarten tonen de meer of minder grote (on)geschiktheid van de beuk om zich te ontwikkelen in de huidige omstandigheden (de klasse “tolerantie” wijst op de aanwezigheid van een getolereerde beperkende factor), en in de voor 2100 voorspelde omstandigheden, in de verschillende stations (dit zijn homogene percelen wat klimaat, topografie, bodem, spontane flora betreft) van de bestudeerde zone (Brussels gedeelte van het Zoniënwoud). Volgens deze prognoses liggen de enige stations waar de beuk min of meer aangepast is aan zijn milieu (op de figuur aangegeven als “geschikt” of “tolerant”) in de valleien, of in de zone van het rood klooster.
Op basis hiervan zou men de doelstelling die door het Brussels Gewest in 2003 weerhouden werd voor het beheerplan van het Zoniënwoud, in vraag kunnen stellen; die bestaat er immers in om het landschappelijke uitzicht van de beukenkathedraal te behouden over 50% van de oppervlakte van het bos. Een herziening van het beheerplan dringt zich op teneinde de aangekondigde veranderingen op te vangen.
In het bosbouwbeheer worden nu al maatregelen getroffen om de uitdaging aan te gaan met de klimaatverandering: uitbouw van een monitoringsysteem van de populaties (gezondheidstoestand van de bomen, parasitaire aantastingen), evolutie van de verjongingsstrate- gie van het beukenbos (modaliteiten voor het hakken, keuze van de soorten…), opstelling van een “brandveiligheidsplan”,…
Bosbouwkundig potentieel – nu en in 2100 - van de beuk in het Zoniënwoud in het geval van een wijziging van het klimaat
Bron : DAISE. & CLAESSENS, 2009

(Toegang tot de interactieve kaart)
Honingopbrengst, botanische origine en kwaliteit van de honing
Focus - Actualisering : december 2015
Zoals in heel wat steden valt er in Brussel een groeiende belangstelling voor bijenteelt te bespeuren. Om de kennis van de algemene bijenteeltcontext in een stadsomgeving te doen toenemen werd er een monitoringsysteem voor bijenkolonies in het Brussels Gewest opgezet. Het regelmatig opgevolgde gewicht van een producerende bijenkast in Ukkel en de analyse van de honing van verschillende bijenkasten in het Gewest leveren interessante resultaten op: - de honingdrachten van de Ukkelse bijenkast liggen steeds hoger dan het gemiddelde van de honingdrachten die worden opgemeten in andere bijenkasten in landelijk gebied (Waals Gewest); - de lentehoningdrachten van de Ukkelse bijenkast zijn sneller rijp dan in landelijk gebied; - in het Brussels Gewest trekken de bijen eerder naar een relatief beperkt aantal planten: bramen, klavertjes, fruitbomen, kastanjebomen, wilgen, olijfachtigen (type liguster), linden, paardenkastanjes en gewone robinia; - net als in het Waals Gewest is de meerderheid van de Brusselse geanalyseerde honing afkomstig van verschillende bloemen. Hun kwaliteit is gelijkaardig aan de kwaliteit van honing die in landelijk gebied wordt geoogst.
Monitoring van de bijenkolonies
Bijen spelen een essentiële rol in de bestuiving van planten en dus ook in hun voortplanting. Met het oog op de gewestelijke biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). is het belangrijk een strategie te ontwikkelen om het imkeren zo goed mogelijk te integreren in een stedelijke omgeving. Het gaat er voornamelijk om voor een goed evenwicht te zorgen tussen alle bestuivers en, in een context van beperkte voedingsmiddelen, concurrentie te voorkomen tussen huis- en wilde bijen.
Om de kennis van de algemene bijenteeltcontext in een stadsomgeving te doen toenemen werd er een monitoringsysteem voor bijenkolonies in het Brussels Gewest opgezet. Onder goed producerende bijenkasten over het volledige grondgebied werden er vier elektronische weegschalen geplaatst. De metingen gebeuren regelmatig, worden via gsm’s doorgeseind en bevatten een aantal gegevens: gewicht van de bijenkast, luchtvochtigheid en buitentemperatuur. Deze informatie komt bovenop de informatie van de imkers van de SRABE (Société Royale d’Apiculture de Bruxelles et ses Environs). Jaarlijks gaat er ook heel wat in het Brussels Gewest geproduceerde honing naar het CARI-lab (Centre apicole de Recherche et d’Informations), waar dan de botanische oorsprong van het stuifmeel en de kwaliteit worden geanalyseerd. Alle beschikbare informatie wordt geanalyseerd en vergeleken met de gegevens van het netwerk van Waalse bijenkasten dat sinds 1998 door het CARI wordt gevolgd. Voor deze analyse konden evenwel enkel de gegevens van de weegschaal in Ukkel worden benut.
Honingproductie
Onderstaande figuur analyseert het profiel van de dagelijkse nectarvloed (schaal van gewicht rechts) in het bijenseizoen 2014 in de productiebijenkast van Ukkel, in relatie tot de temperatuurgegevens (schaal links). Om nog enkel de honingdrachtgegevens over te houden werden grote schommelingen die te maken hebben met de handelingen van de imker weggelaten (plaatsen van honingrompen, oogst, voeden, ...). De registratie van gewichtsverlies kan worden verklaard door uitzwermen, een gedeeltelijke consumptie van de in de bijenkast opgeslagen reserves, de imker die langskomt, wat zorgt voor lichte gewichtsschommelingen (aanmerken van de koningin, controle van de gezondheidstoestand van de kolonies, enz.).
Gewicht- en temperatuurschommelingen die in de bijenkast van Ukkel werden geregistreerd - bijenseizoen 2014
Bron: CARI 2015 (weegschaal in Ukkel beheerd door SRABE)

De onderste figuur vergelijkt voor hetzelfde jaar de gewichtstoename van de Brusselse bijenkast met de gemiddelde, minimale en maximale gewichtstoename van 15 bijenkasten van het Waalse net. Niet alle bijenkasten hebben hetzelfde gewicht. Om de resultaten te kunnen vergelijken wordt dan ook, arbitrair, een gezamenlijk begingewicht vastgesteld op 40 kg. Om te kunnen vergelijken werd het plaatsen van extra materiaal en het weghalen ervan eveneens uit de gegevensverwerking gelaten.
Vergelijking van de gewichtstoename van de bijenkast in Ukkel met de gewichtstoename in 15 Waalse bijenkasten - bijenseizoen 2014
Bron: CARI 2015 (weegschaal in Ukkel beheerd door SRABE)

Voor de 3 jaren waarvoor deze vergelijking werd gemaakt (2012-2014) stelt men vast dat de gewichtstoename van de bijenkast van Ukkel systematisch vroeger aanving dan in de Waalse bijenkasten. De hogere temperaturen in een stedelijke omgeving (zie focus over warmte-eilanden) vertalen zich inderdaad in een vroegere bloei en dus ook vroegere nectarinzameling. Bovendien lag de globale gewichtstoename op de Brusselse weegschaal hoger dan op de gemiddelde Waalse weegschaal. Dit verschil ligt voornamelijk aan de grotere nectarvloed in de lente. De honingdracht in de zomer is normaler (behalve in 2012). Om deze tendens te kunnen bevestigen zou het evenwel nuttig zijn om de gegevens van een groter aantal weegschalen te kunnen analyseren.
Flora waarvan nectar wordt ingezameld
Wanneer bijen bij een bloem op zoek gaan naar nectar nemen ze eveneens het stuifmeel dat erin zit mee. Door een microscopisch stuifmeelonderzoek van de honing kan men achterhalen bij welke bloemen er nectar werd ingezameld en welke bloemen dus interessant zijn voor bijen.
Wanneer er stuifmeel van een bepaalde soort in een monster voorkomt, wordt dit beschouwd, naargelang het meer dan 45% van de stuifmeelkorrels, tussen 10% en 45% of minder dan 10% betreft, als “dominant stuifmeel”, “begeleidend stuifmeel” of “geïsoleerd stuifmeel”. Bepaald stuifmeel zal overigens gekenmerkt worden als “beduidend geïsoleerd” als het een frequentie heeft van minder dan 10%, maar evenwel afkomstig is van een weinig stuifmeeldragende soort, dan wel van een soort waarbij het stuifmeel omwille van de morfologie van de bloem ondervertegenwoordigd is.
Botanische oorsprong van het stuifmeel van honingrijke planten (192 monsters van Brusselse honing geanalyseerd in 2007-2014)
Bron: CARI 2015

Onderstaande grafiek op basis van de stuifmeelanalyse van 192 Brusselse honingsoorten die werden geproduceerd in de periode 2007-2014 toont dat het merendeel van de nectaraanvoer van bramen, klaver en boom- of struiksoorten komt. Ten opzichte van de landelijke gebieden stellen we een grotere hoeveelheid stuifmeel vast van bomen die klassiek in parken voorkomen (paardenkastanje, evodia, gewone robinia, ...).
In bepaalde honingsoorten vinden we eveneens stuifmeel terug van windbloemen, namelijk waarvan het stuifmeel door de wind wordt getransporteerd (grasachtigen, berken, dennen, ...). Dit stuifmeel hecht zich vast aan de honingdauwdruppeltjes. Deze erg zoete afscheidingsproducten op basis van plantensappen van steek-zuiginsecten vindt men regelmatig op struik- en boomsoorten terug. Als de bijen op dergelijke honingdauw komen inzamelen, nemen ze de vastgekleefde stuifmeelkorrels mee, die dan ook in de honing voorkomen.
Kwaliteit van de Brusselse honing
De fysisch-chemische analyse van de 192 honingsoorten die in het Brussels Gewest werden geproduceerd tussen 2007 en 2014 toont met name dat:
- het watergehalte van al deze geanalyseerde honing lager ligt dan de reglementaire norm van maximaal 20% en, voor de grote meerderheid van de geanalyseerde honing, lager dan 18% (grens die garant staat voor een goede stabiliteit van het product, zonder gisting);
- alle geanalyseerde honing beantwoordt aan de CARI-kwaliteitscriteria (restrictiever dan de wettelijke normen) voor parameters die een verslechtering aangeven in verband met opwarming of een te hoge leeftijd) hydroxymethylfurfuralgehalte en sacharasepercentage);
- de geanalyseerde honing gemiddeld een pH van 4,5 en een zuurtegraad van 9,0 tot 17,7 meq./kg heeft, waarden die een goede honingstabiliteit doen vermoeden;
- de fructose/glucoseverhouding van nagenoeg alle honing zich situeert binnen de smeuïge tot smeerbare honingsoorten met een eerder langzame kristallisatie. 8 honingsoorten (voornamelijk gewone-robinia-honing) hebben evenwel een F/G-verhouding van meer dan 1,45 en zijn daarmee van vloeibare aard.
Door fysisch-chemische, stuifmeel- en organoleptische analyse kan de botanische oorsprong van de honing worden bepaald. In het Brussels Gewest, net als in het Waals Gewest, komt het merendeel van de honingproductie van verschillende bloemen. In de jaren waarin de weersomstandigheden het toelaten dat er bij bepaalde variëteiten intensief wordt ingezameld worden er eveneens honingsoorten uitgewerkt die afkomstig zijn van een enkele of voornamelijk een enkele bloem; het gaat dan vooral over honing van gewone robinia, linde, paardenkastanje of evodia. Omwille van de talrijke bosrijke plekken in het Brussels Gewest vult honing die honingdauw bevat het aanbod regelmatig aan.
Tot besluit
De Brusselse bijenkasten mogen doorgaans rekenen op een erg gunstige omgeving. In de eerste plaats is dit te wijten aan een zachtere temperatuur in het begin van het seizoen waardoor de kolonies vroeger op gang komen. De grote honingdragende bloemgehelen (bomen) zorgen voor een flinke oogst. De goede technische kennis van de imkers staat bovendien garant voor een goede kwaliteit van de in de handel gebrachte honing. De Brusselse consumenten hebben zo honingsoorten tot hun beschikking die beantwoorden aan de hoogste kwaliteitscriteria.
Ondanks deze positieve vaststelling dient men zich evenwel te hoeden voor een simplistische benadering. Een doordacht en evenwichtig beleid omtrent bijenkasten in een stedelijke omgeving en meer in het algemeen in groene ruimten is hier op zijn plaats. Te veel kolonies van huisbijen in bepaalde kwetsbare zones uitzetten zou immers gevolgen kunnen hebben voor de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).. Om dit risico op Brussels niveau te objectiveren dienen er evenwel nog studies plaats te vinden.