
Ecologische en sanitaire problemen
- Biodiversiteit
- Dieren
- Ziektes
- Invasieve soorten
- Natuur
Inhoud
-
De eikenprocessierups
-
Kastanjekanker
-
Invasieve exoten
-
Invasieve flora
-
Invasieve fauna
-
De Aziatische hoornaar
-
De vijanden van de buxus
-
Ziekte bij amfibieën: chytridiomycose en ranavirose
-
De paardenkastanjemineermot
-
Vogelgriep (Aviaire influenza)
-
Zwevende alg
-
Blauwwier (cyanobacterie)
-
Botulisme
-
U vindt een verzwakt dier. Wat moet u doen?
-
Myxomatose bij konijnen die vrij in de natuur leven
-
Teken en de ziekte van Lyme: wat je moet weten!
De aanwezigheid van uitheemse soorten vormt een van de grootste bedreigingen van de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). . Sommige soorten beginnen bijvoorbeeld te overheersen of zich overal te verspreiden en worden zo een rivaal van inheemse soorten, waardoor ze die in gevaar brengen.
Het ‘Belgian Forum on Invasive Species’ telde iets meer dan 50 soorten planten, insecten, vogels, vissen, amfibieën en zoogdieren die in België een bedreiging kunnen vormen voor de plaatselijke ecosystemen.
Er is een zwarte lijst opgesteld met de soorten die een groot milieurisico inhouden; op die lijst staan bijvoorbeeld de reuzenberenklauw, de Aziatische duizendknoop, de Nijlgans en het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje.
Als aanvulling op die zwarte lijst bestaat er ook een ‘grijze’ lijst. Daarop staan uitheemse soorten waarvan de mogelijke impact op het milieu beter aangetoond zou moeten worden, maar die, op grond van het voorzorgsprincipe, wetenschappelijk in het oog gehouden moeten worden. Op die lijst staan bijvoorbeeld de gewone robinia, de halsbandparkiet en de Aziatische grondeekhoorn.
De verschillende dier- en plantensoorten die we in Brussel aantreffen, kunnen ook last hebben van andere problemen, van sanitaire aard dan. Zoals de vogelgriepepidemie van 2003-2006 of bacteriële infecties die kunnen opduiken bij hittegolven. In die gevallen (net zoals in normale gevallen overigens) moeten de gevonden kadavers gemeld worden. Wij leggen uit wat u moet doen als u een kadaver vindt.
De eikenprocessierups
De eikenprocessierups is de rups van een nachtvlinder, de eikenprocessievlinder of Thaumetopoea processionea. De soort is algemeen in België. In het Brussels Gewest komt de soort occasioneel voor op solitaire eiken.
De processierups heeft voor de mens gevaarlijke brandharen en kan in bepaalde jaren in grote aantallen voorkomen, waardoor ze als een plaaginsect wordt beschouwd.
Doe een beroep op professionals
Stel dat u een nest van eikenprocessierupsen zou vinden, vermijd dan contact met de rupsen en nesten. Maak ook kinderen hierop attent. Tracht ze niet zelf te bestrijden.
- Spuit de rupsen zeker niet weg met een hogedrukreiniger. De brandharen kunnen dan immers via de lucht verspreid worden.
- Ook insecticiden helpen niet en zijn bovendien schadelijk voor mens en milieu.
- Oude nesten kunnen tot acht jaar brandharen bevatten die nog steeds gezondheidseffecten veroorzaken.
Daarom raden wij u aan de brandweer te verwittigen. Zij zullen passende maatregelen treffen of de verantwoordelijke diensten op de hoogte brengen. Ook oude nesten moeten door professionals worden behandeld.
Meer informatie kan u vinden in onderstaande infofiche.
Kastanjekanker
Geschiedenis van de ziekte
Kastanjekanker wordt veroorzaakt door Cryphonectria parasitica, een schimmel van oorsprong uit Azië. Deze schimmel werd eerst geïntroduceerd in de VS op het einde van de 19de eeuw. In 1938 werd de ziekte in Italië opgemerkt, na invoer van kastanjeplanten uit de VS. De ziekte heeft zich eerst in het zuiden van Europa verspreid (voornamelijk in Frankrijk en Spanje) en is nadien verder noordwaarts teruggevonden (Duitsland, Verenigd Koninkrijk). In België vond de eerste vaststelling in december 2014 plaats op Europese tamme kastanje in een straatbeplanting.
Waardplanten
De schimmel tast voornamelijk de tamme kastanje aan, zowel de Amerikaanse (Castanea dentata) als de Europese (Castanea sativa). De Aziatische tamme kastanjes (C. mollissima en C. crenata) zijn resistenter. Hij kan in zeldzame gevallen ook eiken (Quercus spp.) aantasten. De symptomen zijn gelijkaardig aan die op kastanje, maar doorgaans sterft de boom niet.
Symptomen
De infectie van volwassen bomen uit zich als kankers op de stam(basis) of de takken (Fig. 1 en 2) en als oranje- rode wratjes op de schors (Fig. 3). Onder de schors, in het floëem bevinden zich waaiervormige beige verkleuringen (Fig. 4) en zijn er necrotische plekken (Fig. 5). De boom reageert door de vorming van waterloten rond de geïnfecteerde zone (Fig. 6). Op jonge bomen treedt oranje verkleuring van de stam op (Fig. 7). Zoals bij de volwassen bomen kunnen oranje-rode wratjes verschijnen op de schors en reageert de plant door de ongestructureerde productie van waterloten. In kwekerijen komt de ziekte vaker voor op geënte bomen. De schimmel bevindt zich meestal ter hoogte van de ent. De schimmel kan ook overleven op dood niet-ontschorst hout, meer bepaald op staken van afsluitingen in kastanjehout (Fig. 8).
Verspreiding van de ziekte
De schimmel infecteert zijn waard via verwondingen in het hout die veroorzaakt werden door scheuren, barsten of insecten. Hij produceert twee typen sporen uit de oranje-rode wratjes op de schors (Fig. 3): conidiën (de ongeslachtelijke sporen) en ascosporen (de geslachtelijke sporen). De conidiën worden van mei tot juli vrijgesteld. Ze worden over korte afstand via regen verspreid naar naburige bomen, of passief getransporteerd door vectoren (insecten/vogels) over iets langere afstand. Ascosporen worden enkel gevormd als twee complementaire isolaten aanwezig zijn in de kanker. Ze ontstaan tussen april en oktober en worden met de wind verspreid over 100 tot 150 m afstand. Studies in Italië en de VS hebben aangetoond dat de ziekte 30 tot 37 km per jaar kan opschuiven, vermoedelijk via geïnfecteerd plantenmateriaal, gezien de schimmel meerdere maanden overleeft op dood hout (houtblokken of slecht ontschorste staken, Figuur 8). Er treedt geen infectie op tijdens de winter en de vroege lente.
Beheersing van de ziekte
De schimmel is gereglementeerd op planten voor opplant (kastanje en eik). In geval van vaststelling is er meldingsplicht bij het FAVV, onafhankelijk van de vindplaats (openbaar of publiek; bos, openbaar groen of kwekerij). Desbetreffende informatie kan gevonden worden in het koninklijk besluit betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen van 10 augustus 2005. Elke vaststelling in boomkwekerij of op planten mogelijk bestemd voor opplant (vb. grote bomen), dient te worden onderworpen aan uitroeiingsmaatregelen.
Bij vaststelling buiten kwekerij wordt het kappen van de geïnfecteerde bomen aanbevolen als de infectiehaard beperkt is en/of als de bomen zwaar geïnfecteerd zijn (risico op aanval door secundaire schimmels die onvermijdelijk tot afsterven van de boom zullen leiden). Een biologische bestrijdingsmethode gebaseerd op het gebruik van “hypovirulente” isolaten van de schimmel kan in specifieke gevallen overwogen worden. Deze methode bestaat uit het inoculeren van de kankers met minder agressieve stammen van C. parasitica (omdat deze geïnfecteerd zijn door een virus). Deze techniek is reeds doeltreffend bevonden in Zwitserland en Frankrijk. Het vergt echter wel de kennis van de diversiteit binnen de aanwezige pathogeenpopulatie van een gegeven regio en werkt enkel indien deze diversiteit relatief beperkt is en als hypovirulente isolaten beschikbaar zijn die compatibel zijn met de aanwezige agressieve isolaten.
Voorzorgsmaatregelen (kappen/staalname)
Het kappen en vernietigen van bomen zal moeten gebeuren buiten de sporulatieperiodes van de schimmel (= winter tot vroege lente). Het aangetaste materiaal (stam/takken) moet verbrand worden. De werktuigen moeten ontsmet worden. De stronken moeten verwijderd worden want kastanje kan makkelijk weer uitschieten. Bij het nemen van stalen dient de operator een houtbeitel te gebruiken die ontsmet wordt tussen staalnames. Hij moet de handen ontsmetten tussen de staalnames of telkens nieuwe wegwerphandschoenen dragen. De stalen worden genomen aan de rand van de geïnfecteerde zone (Fig. 9, rode kaders = zones van staalname).
Contactpersonen (NRL Plantengezondheid)
In Vlaanderen: Dr Ir K. Heungens
In Wallonië: Dr Ir A. Chandelier
Te nemen acties bij een vaststelling van C. parasitica ?
Elke aanwezigheid of vermoeden moet gesignaleerd worden bij de betreffende Provinciale Controle Eenheid (PCE) van het FAVV (meldingsplicht): http://www.favv.be/meldingsplicht/
Voor erkenningsaanvragen, plantenpaspoorten en fytosanitaire certificaten voor handel in gereglementeerd plantaardig materiaal: raadpleeg de betreffende PCE van het FAVV (http://www.favv.be/pce/)

Invasieve exoten
De mens is niet het enige wezen dat zich in onze geglobaliseerde wereld van de ene naar de andere plek op aarde verplaatst. Dit geldt namelijk ook voor dieren en planten die soms meereizen met hun gastheren. Het merendeel van de exoten die bij ons terechtkomen, vormt echter geen enkel probleem. Maar af en toe past een soort zich zodanig goed aan haar nieuwe omgeving aan, dat ze invasief wordt en concurreert met de inheemse soorten.
Invasieve exoten vormen de tweede grootste bedreiging voor de wereldwijde biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). . De klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. kan de situatie bovendien nog verergeren, doordat sommige soorten beter kunnen overleven of zich gemakkelijker kunnen voortplanten in veranderende milieuomstandigheden.
Op de volgende pagina’s vindt u informatie over bepaalde invasieve exoten waarvan de aanwezigheid in Brussel problematisch is, alsook over de nieuwe Europese verordening betreffende invasieve exoten.
Help ons invasieve exoten op te sporen!
Waarnemingen van invasieve exoten zijn meer dan welkom. Leefmilieu Brussel bundelt immers alle gemelde waarnemingen in een soortendatabank. Meld uw waarnemingen op de website www.waarnemingen.be/exoten. De beheerders van het gebied waar de waarneming werd gedaan, worden hiervan automatisch op de hoogte gebracht via e-mail. Zo kunnen zij snel en efficiënt de gepaste beheermaatregelen nemen.
Invasieve flora
Uitheemse planten, afkomstig uit alle continenten, maken intussen meer dan een kwart van de Brusselse flora uit. Ze vormen niet noodzakelijkerwijze een gevaar voor de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). . Integendeel. Denken we bijvoorbeeld maar aan de vlinderstruik die op braakliggende gronden en in tuinen massa’s vlinders aantrekken.
Jammer genoeg dringen sommige soorten zich wel heel erg op, en installeren ze zich ten koste van de plaatselijke flora omdat ze bij ons geen enkel obstakel tegenkomen en omdat niets hun opmars remt. We stellen hier enkele van dergelijke soorten voor.
Sinds de invoering van de Natuurordonnantie (01/03/2012) bestaat er een juridisch kader voor wat betreft invasieve exoten, meer bepaald bijlage IV van deze ordonnantie. Er zijn verbodsbepalingen, en beheermaatreglen in het veld zijn nu mogelijk.
Voor invasieve exoten bestaan momenteel twee soorten lijsten: een Europese lijst en een Brusselse lijst. Enkele voorbeelden:
Reuzenberenklauw
De reuzenberenklauw staat bij Leefmilieu Brussel bovenaan de lijst van te beheren planten, omdat die grote schermbloemige giftig is voor de mens. De giftige stof die de plant afscheidt, veroorzaakt immers brandwonden als men vervolgens aan zonlicht blootgesteld wordt.
De reuzenberenklauw, één van de grootste grasachtige plantenPlanten die de soepele en zachte consistentie van gras hebben (in tegenstelling tot houtig of scariosus). in Europa, vormt dichte populaties die de andere soorten verstikken. De plant is te vinden langs spoorwegen, op de zij- en middenbermen van snelwegen, op ruigtes, enz.
Het is raadzaam de plant vlak onder de grond af te steken, vóór de plant in zaad komt. Het groenafval van deze plant mag niet bij de compostHet natuurlijk proces waarbij organisch materiaal onder gecontroleerde omstandigheden door levende organismen wordt omgezet in humus en voedingsstoffen voor de bodem en zijn bewoners. .
De Reuzenberenklauw komt voor op de Brusselse lijst sinds 2012 en op de Europese lijst sinds augustus 2017.
Japanse duizendknoop
In de loop van de 19de eeuw werden de Japanse duizendknoop en de Sachalinse duizendknoop als sierplant in Europa binnengebracht. Dat zijn winterharde planten met grote bladeren en kleine witte bloemen. Ze vormen dichte en ondoordringbare struiken die tot drie meter hoog kunnen worden. De duizendknoop is van alle grasachtige soorten de meest productieve van de gematigde flora. Ze woekeren tegen verschillende centimeters per dag voort langs rivieroevers, in bermen, aan bosranden, op braakliggende gronden, en ze verstikken er alles wat ze bedekken. Bovendien zijn ze voor de plaatselijke vogels van geen enkel nut.
Deze plant moet ten minste twee keer per jaar (half juni en begin oktober) volledig uitgetrokken worden; dat is de enige manier om de opmars ervan te stoppen.
De Japanse duizendknoop komt voor op de Brusselse lijst sinds 2012.
Reuzenbalsemien
De reuzenbalsemien is een grote sterke plant met kleine bloemen die roze, rode of purperen trossen vormen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest komt deze soort bijvoorbeeld voor langs de Zenne, maar ook in het Zoniënwoud.
Deze winterharde plant moet worden verwijderd vóór zijn bloeitijd, zodat de zaden zich niet kunnen verspreiden.
De Reuzenbalsemien komt voor op de Brusselse lijst sinds 2012 en op de Europese lijst sinds augustus 2017.
Bezemkruiskruid
Deze kleine plant, die bijna het hele jaar bloeit, is nog maar vrij recent in Brussel opgedoken, in droge weiden, zoals bij Thurn & Taxis. Dat de plant zo snel oprukt, baart echter zorgen, zonder dat men zijn impact al echt nauwkeurig kan inschatten. In het zuiden van Frankrijk, waar bezemskruiskruid bijzonder veel voorkomt, wordt hij als een echte plaag beschouwd.
Bezemkruiskruid komt voor op de Brusselse lijst sinds 2012.
Amerikaanse vogelkers
Deze plant is afkomstig uit Noord-Amerika en werd in Europa ingevoerd voor de kwaliteit van zijn hout en omdat hij gedijt op schrale en zure zandgronden. De Amerikaanse vogelkers groeit hier in het Zoniënwoud. Zijn verbreiding wordt momenteel zeer sterk onder controle gehouden: omdat deze plant veel schaduw afwerpt en alle onderhout inpalmt, belemmert hij de natuurlijke verjonging van de eiken en is hij nadelig voor de ontwikkeling van de laag van grasachtigen. Bovendien trekt deze plant, levend noch dood, niet echt veel inheemse insecten aan en verarmt hij de plaatselijke biodiversiteit .
Amerikaanse vogelkers komt voor op de Brusselse lijst sinds 2012.
Gewone robinia
Deze boom komt eveneens uit Noord-Amerika. Hij werd bij ons gebruikt om spoorwegbermen te stabiliseren. Een bijzondere eigenschap van deze pioniersboom, die zich perfect aanpast aan grond van slechte kwaliteit, is dat hij de bodem verrijkt met stikstof. Maar omdat hij de bodem verandert, moet hij worden verwijderd uit waardevolle omgevingen die beschermd moeten worden omdat ze zeldzaam zijn (zoals droge weiden of sommige stukken bos). Uitroeiing van deze boom hoeft niet, zijn terrein moet alleen maar beperkt blijven tot bermen of meer gemeenzame zones.
Gewone robinia komt voor op de Brusselse lijst sinds 2012.
Invasieve fauna
De al dan niet vrijwillige verspreiding van bepaalde diersoorten in een bepaalde omgeving kan kleine of grote gevolgen hebben voor de plaatselijke biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). en de bestaande ecologische evenwichten.
Op het einde van de 19de eeuw werden er in Australië 24 konijnen losgelaten. Die hebben zich allemaal zodanig voortgeplant dat er uiteindelijk miljoenen konijnen waren die de grote graslanden verwoestten. Om die konijnenplaag te bestrijden, werden Europese vossen uitgezet. Die wierpen zich inderdaad op de konijnen maar dunden ook de populatie van de plaatselijke buideldieren uit!
Uitheemse dieren loslaten in de natuur is dus nooit zonder gevaar. Denk daaraan, en doe het vooral nooit! Er bestaan centra voor het geval u een dier hebt dat u niet langer bij u thuis kunt of wilt houden. U kunt het hen zonder probleem toevertrouwen.
Voor invasieve exoten bestaan momenteel twee soorten lijsten: een Europese lijst en een Brusselse lijst. Enkele voorbeelden:
Veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje
De eerste waarnemingen dateren van de late jaren negentig. Het werd geacht een geduchte vijand te worden in de biologische strijd tegen bladluizen en andere schadelijke dieren; het paste zich heel snel aan onze omgeving aan. Te goed zelfs. De larven van het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje zijn dermate vraatzuchtig dat ze zich niet alleen te goed doen aan de bladluizen maar ook aan de larven van de zweefvliegen en van inheemse soorten lieveheersbeestjes die ze geleidelijk aan verdringen.
In de herfst komen ze, op zoek naar een schuilplaats voor de winter, bijeen en dringen ze in groten getale onze woningen binnen, met alle ongemakken van dien.
Deze soort komt voor op de Brusselse lijst sinds maart 2012.
Roodwangschildpad
Veel waterschildpadden die uit Amerika afkomstig zijn en in dierenwinkels gekocht zijn als ‘huisdier’, werden door hun eigenaar losgelaten in de poelen en vijvers van de Brusselse parken en bossen. Die schildpadden zijn alleseters en voeden zich met jonge vissen, larven van amfibieën en amfibieën zelf, insecten of kuikens van watervogels. Het mag duidelijk zijn dat de schade die hun aanwezigheid in biologisch waardevolle milieus teweegbrengt een probleem kan zijn.
Hebt u een dergelijke schildpad en wilt u er van af, breng het dier dan liever naar een dierenasiel.
Roodwangschildpadden komen voor op de Europese lijst sinds juli 2016.
Halsbandparkiet
In de jaren 1970 werden bij de sluiting van een Brussels dierenpark ongeveer 40 halsbandparkieten losgelaten. De huidige Brusselse kolonie van die dieren is daar waarschijnlijk afkomstig van. Vandaag zou hun vermenigvuldiging – ze zouden met meer dan 7.000 zijn – een bedreiging kunnen vormen voor de boomklevers, die eveneens in boomholten broeden. De impact is echter nog niet gebleken. Maar het lawaai dat ze maken, de drek die ze achterlaten aan de voet van de bomen waarin ze slapen, hun uitgesproken voorkeur voor bloem- en bladknoppen en voor fruit, veroorzaken grote hinder.
De Halsbandparkiet komt voor op de Brusselse lijst sinds maart 2012.
De Canadese gans
Deze sierlijke watervogels waren ooit heel populair in vijvers van parken en privé-tuinen, van waaruit ze zich hebben verbreid naar andere gebieden. Groepen van tientallen ganzen zijn nu geen uitzondering meer. Het zijn discrete broeders die tijdens de vroege zomer grote ruiconcentraties kunnen vormen. Aangezien de ganzen dan enkele weken ter plekke blijven, kunnen ze aanzienlijke schade toebrengen aan oevervegetaties door vertrappeling en door hun uitwerpselen, die eveneens voor vervuiling kunnen zorgen van wandelpaden en ligweiden. Komen de uitwerpselen in de waterkolom terecht, dan zorgen ze voor een aanrijking van nutriënten wat algenboei en botulisme in de hand kan werken.

Canadese ganzen komen voor op de Brusselse lijst sinds maart 2012.
De Aziatische hoornaar

De Aziatische hoornaar, een invasieve uitheemse soort, heeft zich wel degelijk in Brussel gevestigd. Dit roofinsect heeft het op bijen gemunt en baart imkers en natuurliefhebbers daarom zorgen. Hoe herken je dit insect en vooral, hoe ga je ermee om?
De Aziatische hoornaar (Vespa velutina nigrithorax) is een sociaal insect en een verwant van onze Europese hoornaar (Vespa crabro). De soort is in 2004 per ongeluk in Europa geïntroduceerd. Sindsdien heeft het insect bijna heel Frankrijk, Noord-Spanje en Italië gekoloniseerd en is het ook aanwezig in het westen van Duitsland en in Engeland. In België is het insect sinds 2010 aanwezig en beweegt het zich jaar na jaar naar het oosten.
In 2018 werd de Aziatische hoornaar voor het eerst waargenomen in Brussel, in de gemeenten Ukkel en Elsene. Dat waren individuen in de vlucht of zich voedende dieren. Sinds 2019 worden op het gewestelijk grondgebied geregeld nesten gevonden.
Waaraan kunnen we de Aziatische hoornaar herkennen?
De Aziatische hoornaar is donker van kleur. Vooral de kop (behalve de oranje ‘snuit’) [1] en het borststuk [2] zijn glimmend zwart. Het achterlijf [3] is zwart in de taille en oranjebruin naar achteren toe. De poten zijn helder geel aan het uiteinde (vandaar ook de naam ‘geelpotige hoornaar’).
De Europese hoornaar is iets groter en aanzienlijk kleurrijker. Zijn borststuk en kop zijn feller gekleurd en roodachtig, met goed gemarkeerde ogen. Zijn achterlijf is geel met duidelijke zwarte patronen, vergelijkbaar met die van wespen. De stevige poten zijn oranjebruin van kleur.
Hoe herkennen we het nest van de Aziatische hoornaar?
Het nest van de Aziatische hoornaar bestaat in twee vormen. In het voorjaar vormt de kolonie haar eerste nest (het primaire nest), op een beschutte plaats, dicht bij de grond (lege bijenkorf, schuur, dakrand, bosje ...). Dat nest is bolvormig en relatief klein.
Wanneer de kolonie te groot wordt, meestal rond augustus (als ze meer dan 2.000 individuen kan tellen), wordt een secundair nest gebouwd. Dat zit vaak hoog in de bomen en is daarom, tot de herfst invalt, moeilijk op te sporen. Deze hangende nesten zijn veel groter (tot wel 1m*80 cm) en kunnen de vorm hebben van een ei.
De nesten zijn gemaakt van gekauwde houten vezels, die een soort grof grijsbruin karton vormen. Ze zijn te herkennen aan een zijdelingse ingang.
Het nest van de Europese hoornaar daarentegen wordt in de grond, in holle bomen en op beschutte plaatsen zoals in nestkastjes gebouwd, maar nooit in de boomtoppen. Het nest heeft een brede basale ingang (onderaan) en kan tot 30 cm in diameter en 60 cm hoog worden.
Wespen (Vespula spp.) bouwen papieren nesten op beschutte plaatsen (daken, verlaagde plafonds, garages ...) en, wanneer ze in bomen worden gebouwd, eerder in schaduwrijke en goed verborgen zones. Wespennesten hebben altijd een ingang bij de basis, met een kleine diameter. Ze zijn tamelijk grijsachtig en zijn tot 1 m in diameter (Duitse wesp) of bruinachtig en kleiner van doorsnee (30 cm of meer) voor de gewone wesp.
Ook verwarring met het nest van de middelste wesp is mogelijk. Dat is klein en bolvormig met een spitse punt en een ingang bij de basis. Het wordt gebouwd in struiken die niet hoger zijn dan 2 meter.
Al deze soorten hebben een levenscyclus van een jaar: het is dus niet nodig om nesten in de winter te bestrijden!
Wat zijn de risico's voor de veiligheid en de gezondheid?
De Aziatische hoornaar is niet beduidend gevaarlijker dan de Europese hoornaar. Hij is niet agressief en niet lastig als hij in zijn eentje is, bijvoorbeeld terwijl hij zich voedt.
Het risico is groter bij nesten, die beter niet gestoord kunnen worden, want dan kunnen de insecten gegroepeerd aanvallen. Algemeen geldt dat het nest veilig tot 5 meter kan worden genaderd. Er zijn maar weinig steken van de Aziatische hoornaar gemeld in Frankrijk, en die vonden alleen plaats bij pogingen om nesten te vernietigen door ongetrainde mensen en met ongeschikte methoden.
Het gif van de Aziatische hoornaar is even gevaarlijk als wespengif: over het algemeen is het niet gevaarlijk, maar het kan bij sommige mensen allergische reacties veroorzaken. Dit geldt echter ook voor de Europese hoornaar en voor wespen.
Wat zijn de risico’s voor de biodiversiteit?
Er is melding gemaakt van predatie op wilde insecten, maar er zijn geen aanwijzingen dat dit een duidelijk effect heeft op hun populaties. De verschillende wilde insecten zijn naar schatting goed voor iets meer dan een derde van het dieet van de Aziatische hoornaar in stedelijke gebieden: voornamelijk diptera (vliegen) en andere sociale vliesvleugeligen, vooral wespen.
Waarnemingen tonen ook aan dat de hoornaar de rupsen zou aanvallen van de buxusmot, een vlinder die aanzienlijke schade toebrengt aan onze parken en tuinen.
In dit stadium is er dus niet specifiek een groot en onmiddellijke risico voor in het wild levende soorten gesignaleerd. De Aziatische hoornaar is een opportunistisch roofdier, dat zijn acties zal richten op rijk aanwezige voedselbronnen. Dit gedrag verklaart de aanzienlijke predatie van wat Aziatische hoornaars als een buffet ‘à volonté’ zien: wespenkolonies enerzijds en bijenkasten van honingbijen (Apis mellifera) anderzijds.
Wat zijn de risico’s voor de bijenteelt?
Het grootste risico van de Aziatische hoornaar ligt dus in de bijenteelt, met name in de nazomer, in augustus en september. De honingbij maakt naar verluidt twee derde van het menu uit van Aziatische hoornaars in de steden.
Onze honingbijen zijn over het algemeen weerloos tegen deze nieuwe agressors. Naast de directe predatie verlamt de door de hoornaars veroorzaakte stress de kolonie. Die heeft daar indirect onder te lijden doordat er minder haalbijen uitvliegen en de stuifmeel- en nectaroogst die nodig is om de winter door te komen dus kleiner uitvalt.
Imkers maken zich zorgen over deze overlast. Die zorg is begrijpelijk, maar mag niet leiden tot roekeloze praktijken!
We wijzen er daarom op dat het vangen van hoornaars door verdrinkingsvallen in de lente niet alleen ineffectief is, maar ook niet-selectief: ook koninginnen van wespen of hommels kunnen worden gedood.
Het is mogelijk om bijenkasten in gaaskooien te plaatsen (5,5 mm maaswijdte) - let op de milieuvergunningsvoorwaarden met betrekking tot dit type constructie, afhankelijk van de grootte ervan - of om ‘muilkorven’ voor hoornaars te installeren, die in winkels worden verkocht of worden vervaardigd. Droge vallen (Red trap, Belgian trap) lijken ook effectief, maar vereisen dagelijkse waakzaamheid om de opgesloten hoornaars te verwijderen en eventuele bijvangsten vrij te laten.
Hoe reageren?
- Ziet u een Aziatische hoornaar vliegen of zich voeden? Neem een duidelijke foto (denk om uw veiligheid!) en geef uw waarneming door via de website waarnemingen.be of via de mobiele applicatie iObs. De identificatie kan dan door specialisten worden bevestigd en er wordt een waarschuwing naar Leefmilieu Brussel gestuurd.
- Ziet u een nest Aziatische hoornaars? Als het voldoet aan de identificatiecriteria, neem dan rechtstreeks contact op met de brandweer door het nummer 112 te bellen. Alleen brandweerlieden mogen Aziatische hoornaarnesten neutraliseren met insecticiden en de juiste uitrusting.
- Wordt uw bijenkast aangevallen? Geef uw observatie door zoals hierboven beschreven om de autoriteiten te informeren.
Ga zeker niet zelf aan de slag met zelfgemaakte voorjaarsvallen (bier, wijn, grenadine enz. om koninginnen te doden): deze manier van vangen is nutteloos, ondoeltreffend en zelfs contraproductief en gevaarlijk voor wilde dieren (omdat de vallen niet selectief zijn). Deze vallen kunnen beschermde soorten schaden en kunnen u dus ook een boete opleveren!
Tijdelijke vallen om nesten van hoornaars op te sporen, kunnen worden overwogen. Maar opgelet: in de parken is daarvoor een vergunning van de beheerder (naargelang het geval de betrokken gemeente of Leefmilieu Brussel) nodig. We herinneren er ook aan dat het in natuurreservaten en Natura 2000-gebieden verboden is de paden te verlaten zonder officiële afwijking op de natuurordonnantie.
De vijanden van de buxus
De buxusmot (Cydalima perspectalis)
De rupsen van de buxusmot, een nachtvlinder uit Oost-Azië, veroorzaken veel schade aan buxusaanplantingen in de Brusselse groene ruimten.
De rups (maximaal 4 cm) is herkenbaar aan haar glimmende zwarte kop en haar lichtgroene lichaam, met een donkergroene streep in de lengte. De volwassen motten hebben witte en bruine vleugels met een goudgele tot violette weerschijn (gemiddelde vleugelbreedte 3,6 cm).
De rups verraadt haar aanwezigheid met een net van zijdedraad rond de takken en de bladeren en met groene uitwerpselen aan de voet van de buxus. De aantasting begint vaak binnenin de struiken, zodat men ze regelmatig visueel op aangevreten bladeren moet inspecteren. De eerste symptomen verschijnen in april en de schade blijft toenemen tot in de loop van mei. Vanaf juli-augustus ziet men doorlopend rupsen die zich aan het voeden zijn. De schade kent een piek. Deze plaag kan in de struiken in enkele jaren doden.
Aangezien de buxusmot in onze streken geen echte natuurlijke vijanden heeft, moeten we zelf ingrijpen om ze te bestrijden. Als we dat niet doen, bestaat het gevaar dat alle buxusplanten zouden verdwijnen.
Er bestaan verschillende bestrijdingsmethoden, die effectiever zijn wanneer ze worden gecombineerd.
- Particulieren
- Vakmensen en openbare beheerders kunnen onze specifieke infofiche raadplegen.
Buxustaksterfte (Calonectria pseudonaviculata)
De voor de ziekte verantwoordelijke schimmel, Calonectria pseudonavivulata, richt grote verwoestingen in aanplantingen van sierbuxus aan. Hij gaat vaak samen met een andere schimmel, de Volutella buxi.
Deze vijand besmet vooral de buxus. Hij kan ook de pachysandra aantasten (een bodembedekker die in het tuincentrum wordt verkocht) en in minder mate de sarcococca (sierheester). De sporen ontkiemen pas wanneer de bladeren ten minste zes uur lang vochtig blijven. Anders dan de V. buxi kan de Calonectria pseudonaviculata ook planten zonder letsels besmetten. De symptomen van de ziekte verschijnen 3 tot 7 dagen na een geslaagde infectie.
Ze zijn vooral goed waarneembaar op de jonge blaadjes van de Buxus sempervirens: min of meer concentrische lichtbruine vlekken met een donkere rand. Na verloop van tijd worden de bladeren bruin en vallen ze af.
De ziekte wordt op de eerste plaats bestreden met preventiemaatregelen:
- vermijd elk contact tussen besmette en gezonde planten.
- begiet tijdens droge periodes liever één keer per week dan elke dag, aan de voet van de plant en zonder de bladeren nat te maken.
- vermijd een teveel aan voeding.
- geef dichte struiken en gesnoeide vormen extra aandacht.
- ontsmet het snoeigereedschap (snoeischaar, haagschaar enz.) tussen twee planten met alcohol.
- plant geen gevoelige soorten.
Het composteren van potentieel besmet snoeiafval is niet aanbevolen. Verwijder besmet snoeiafval in de voor verbranding bestemde witte zakken (huishoudelijk afval).
Een behandeling met kunstmatige pesticiden (schimmelwerende middelen) is niet aanbevolen en in veel gevallen zelfs verboden. Ze kan de ontwikkeling van andere verwoestende schimmels in de hand werken. Deze producten zijn bovendien bijzonder gevaarlijk voor de gezondheid.
Ziekte bij amfibieën: chytridiomycose en ranavirose
Amfibieënpopulaties kennen wereldwijd een dramatische terugval en zijn in hun voortbestaan bedreigd. De infectieziekten chytridiomycose en ranavirose spelen daarbij een sleutelrol. Er zijn geen aanwijzingen dat deze infectieziekten schadelijk zijn voor de mens. De ziekteverwekker van chytridiomycose is de schimmel Batrachochytrium dendrobatidis, de ziekteverwekker van ranavirose zijn ranavirussen. Deze ziekteverwekkers komen ook in België voor. Wat de impact is op de Belgische amfibiepopulaties is vooralsnog onbekend.
De schimmelziekte chytridiomycose heeft een reputatie opgebouwd van notoire amfibieëndoder. Deze ziekte wordt de ergste infectieziekte ooit genoemd wat betreft het aantal soorten die getroffen worden. Twee schimmels zijn hiervoor verantwoordelijk: Batrachochytrium dendrobatidis en Batrachochytrium salamandrivorans.
B. dendrobatidis (Bd) kent verschillende varianten (stammen) en infecteert een zeer groot aantal amfibieënsoorten van de drie amfibieënorden (kikkers en padden, salamanders en wormsalamanders). Deze schimmel is eind jaren negentig voor het eerst beschreven en infecteert nu al wereldwijd meer dan 440 soorten amfibieën. Deskundigen, waaronder het IUCN, noemen het de ‘ergste infectieziekte die gewervelden ooit heeft getroffen en een grote bedreiging voor de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). ’. In Noord-, Centraal- en Zuid-Amerika en in Australië heeft Bd geresulteerd in groot verlies van biodiversiteit, waarbij tientallen soorten amfibieën zijn uitgestorven. Tot nog toe bleef het grootste deel van Europa, inclusief België en Nederland, hiervan gespaard.
In onze contreien komt de schimmel wijd verspreid voor en werd hij vastgesteld bij de meeste inheemse amfibieënsoorten. Ziekte komt bij ons echter slechts incidenteel voor en werd tot nu enkel vastgesteld bij pas gemetamorfoseerde Vroedmeesterpadden Alytes obstetricans, zonder echter merkbare schade aan te richten op het niveau van de populatie. Momenteel lijkt het er dan ook op dat B. dendrobatidis en amfibieën met elkaar in evenwicht kunnen leven in Noordwest-Europa.
B. salamandrivorans (Bs) is zeer waarschijnlijk pas recent in Europa binnengebracht, mogelijk via besmette Aziatische salamanders. In tegenstelling tot de hierboven genoemde verwante schimmel B. dendrobatidis, lijkt er geen sprake van te zijn dat B salamandrivorans in evenwicht leeft met onze inheemse amfibieënpopulaties. Integendeel, deze agressieve schimmel heeft in de Nederlandse populatie vuursalamanders nagenoeg volledig laten uitsterven en veroorzaakt momenteel massale sterfte van salamanders in het zuiden van België. B. salamandrivorans lijkt niet voor te komen bij gezonde dieren. Kikkers en padden lijken gelukkig ongevoelig te zijn voor deze infectie.
Naast schimmels kunnen ook virussen onze inheemse amfibieën bedreigen. Ranavirussen kunnen ook een zeer groot aantal amfibieën infecteren (in principe al onze inheemse amfibieën), en kunnen onder bepaalde omstandigheden uitgebreide sterfte veroorzaken. Dit gebeurt momenteel in Nederland. In België zijn tot nu toe nog geen ranavirus-uitbraken gemeld bij wilde amfibieën, maar wel bij amfibieën in gevangenschap. Onderzoek toonde aan dat ranavirus aanwezig is in de Belgische populatie Stierkikkers. De uitbraken in wilde amfibieën in Nederland en de aanwezigheid van ranavirus in België in stierkikkers en in amfibieën in gevangenschap zijn een continue dreiging dat dit virus bij onze inheemse amfibieënsoorten problemen kan veroorzaken.
Historiek België
Bs werd in België voor het eerst ontdekt in december 2013 bij vuursalamanders in Eupen, en vervolgens opnieuw in april 2014 bij vuursalamanders in Robertville en in april 2015 bij vuursalamanders in Luik. De infectie veroorzaakt er massale sterfte van vuursalamanders.
Begin mei 2015 werd deze schimmel voor het eerst in Vlaanderen aangetroffen bij 2 alpenwatersalamanders in Duffel via de lopende passieve bewaking van ANB. Het opsporen van de besmette dieren gebeurde dankzij een goede samenwerking met UGent, Natuurpunt en de Hyla-werkgroep. Huidweefsel van beide alpenwatersalamanders testte aan de UGent duidelijk positief op de aanwezigheid van de schimmel Bs. Omdat het om ingevroren exemplaren ging, kan niet met zekerheid gezegd worden of de dieren ook daadwerkelijk stierven ten gevolge van de schimmelinfectie. Verder onderzoek op 43 andere salamanders van dezelfde poel leverde geen nieuwe sporen van de schimmel op. Op deze loactie komen geen vuursalamanders voor.
Desalniettemin is een verhoging van het waakzaamheidsniveau aangewezen. Deze gegevens wijzen immers op een verdere verspreiding van deze schimmel in ons land en een bedreiging van onze salamanderpopulaties. We kunnen voor deze locatie in Duffel dus enkel besluiten dat er DNA van de schimmel op alpenwatersalamanders is gevonden, maar het is nog onduidelijk of Bs er sterfte veroorzaakt. Het is ook nog niet duidelijk waarom in dezelfde poel geen andere geïnfecteerde exemplaren werden teruggevonden.
Verspreiding van Bd en Bs
Hoe Bs zich verspreidt tussen locaties kon nog niet worden achterhaald. Vermoedelijk kan de schimmel verspreid worden door verplaatsingen van materialen (fuik, schepnet, laarzen, …) die in contact zijn gekomen met de schimmel, door het verspreiden van besmet water of door verplaatsingen van besmette amfibieën. Omdat menselijke activiteiten potentieel een bron van verspreiding van de sporen van de schimmel zouden kunnen vormen is het noodzakelijk dat er bij veldwerkzaamheden in en rond bosgebieden en poelen volgens een veiligheidsprotocol gewerkt wordt om overdracht van besmetting tussen bosgebieden en poelen te voorkomen.
Voorzorgsmaatregelen bij veldwerkzaamheden
Download hier alle informatie over hoe op een veilige manier veldwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd zonder dat de verspreiding van deze schimmel en andere pathogenen in de hand worden gewerkt. Deze bioveiligheidmaatregelen dienen genomen te worden bij ALLE OPEENVOLGENDE veldwerkzaamheden in verschillende amfibieënhabitats in en rond bosgebieden en poelen, ongeacht of zij gericht zijn op activiteiten met betrekking tot fauna en flora of niet. Het opvolgen van eenvoudige desinfectiemaatregelen voor kleding en veldmaterialen is immers zeer effectief in het verlagen van het verspreidingsrisico van de schimmel.
Oproep om kadavers te melden en in te zamelen
Om de aanwezigheid van deze ziekteverwekkers na te gaan organiseert Leefmilieu Brussel, Natuurpunt en de Hyla-werkgroep, en Natagora en de Raînne-werkgroep, een passieve surveillance bij in het wild levende amfibieën. Ook jij kan hieraan meewerken. Het is zeer belangrijk dat elke ongewone amfibiesterfte gemeld wordt en dat kadavers worden ingezameld. Dode amfibieën in het Brussels Gewest waar de doodsoorzaak niet meteen duidelijk van is (vb predatie, verkeersslachtoffers, verdrinking) kunnen gemeld worden bij biodiv@leefmilieu.brussels.
Burgers die in het Brussels Gewest een dode amfibie vinden waarbij het kadaver relatief vers is én intact is zonder traumatische doodsoorzaak (dus géén aangereden amfibieën, kadavers die zijn aangepikt door dieren en géén verdronken amfibieën) kunnen deze kadavers inzamelen voor epidemiologische analyse.
Verpak in dat geval het kadaver in een dubbele plastic zak en contacteer Leefmilieu Brussel. Die zullen het kadaver ophalen en naar het laboratorium sturen.
Wildedierenziekten Preventie van de verspreiding van chytridiomycose bij de vuursalamander
Veiligheidsvoorschriften veldwerkzaamheden
Amfibieënpopulaties kennen wereldwijd een dramatische terugval en zijn in hun voortbestaan bedreigd. De infectieziekten chytridiomycose en ranavirose spelen hierbij een sleutelrol. Er zijn geen aanwijzingen dat deze infectieziekten schadelijk zijn voor de mens. De ziekteverwekker van chytridiomycose is de schimmel Batrachochytrium dendrobatidis, de ziekteverwekker van ranavirose zijn ranavirussen. Deze ziekteverwekkers komen ook in België voor. Wat de impact is op de Belgische amfibiepopulaties is vooralsnog onbekend.
Recent (december 2013) werd in België ook de aanwezigheid van Batrachochytrium salamandrivorans vastgesteld. Deze recent beschreven schimmel bracht de vuursalamander in Nederland op de rand van uitsterven. Het voorkomen van deze schimmel in België is zorgwekkend gezien de potentiële negatieve impact op de Belgische vuursalamanderpopulaties.
Hoe Batrachochytrium salamandrivorans zich verspreidt tussen locaties kon nog niet worden achterhaald. Vermoedelijk kan de schimmel verspreid worden door verplaatsingen van materialen (fuik, schepnet, laarzen,…) die in contact zijn gekomen met de schimmel, door het verspreiden van besmet water of door verplaatsingen van besmette amfibieën. Omdat menselijke activiteiten potentieel een bron van verspreiding van de sporen van de schimmel zouden kunnen vormen is het noodzakelijk dat er bij veldwerkzaamheden in en rond bosgebieden en poelen volgens een veiligheidsprotocol gewerkt wordt om overdracht van besmetting tussen bosgebieden en poelen te voorkomen.
Hieronder wordt aangegeven hoe op een veilige manier veldwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd zonder dat de verspreiding van deze schimmel en andere pathogenen in de hand worden gewerkt. Deze bioveiligheidmaatregelen dienen genomen te worden bij ALLE OPEENVOLGENDE veldwerkzaamheden in verschillende amfibieënhabitats in en rond bosgebieden en poelen, ongeacht of zij gericht zijn op activiteiten met betrekking tot fauna en flora of niet. Het opvolgen van eenvoudige desinfectiemaatregelen voor kleding en veldmaterialen is immers zeer effectief in het verlagen van het verspreidingsrisico van de schimmel.
Algemene bioveiligheidsmaatregelen
- Hanteer amfibieën alleen als het echt noodzakelijk is.
- Amfibieën moeten altijd op de vangstlocatie worden losgelaten.
- Als handen in contact komen met water of met amfibieën is het aangeraden wegwerphandschoenen (poederloos) te dragen. Gebruik hiervoor uitsluitend vinylhandschoenen want latexhandschoenen kunnen sterfte veroorzaken bij amfibieën. Indien geen wegwerphandschoenen worden gedragen, dienen de handen bij het verlaten van een locatie ontsmet te worden met een ontsmettende handgel.
- Alle materialen die tussen verschillende locaties gebruikt worden, moeten worden gereinigd en ontsmet.
- Als u het water in bent gelopen, of contact hebt gemaakt met water of modder, moeten schoenen, laarzen, waadpak, ... grondig worden gereinigd en ontsmet.
- Er is nog geen bewijs dat de schimmel verspreid wordt door autobanden, maar het is wel goed
om de auto iets verderop op een verhard pad te zetten en niet op (zachte modderige) ondergrond.
Dode en/of zieke amfibieën waarvan de doodsoorzaak niet op het eerste gezicht kan worden vastgesteld, vormen een hoog risico. Hanteer ze dus enkel met handschoenen.
Hoe materiaal ontsmetten?
- verwijder plantenresten, modderkluiten etc.
- spoel met water
- desinfecteer op onderstaande wijze, op ruime afstand van het oppervlaktewaterEr wordt gewoonlijk een onderscheid gemaakt tussen zeewater en binnenwater, wat op zijn beurt in oppervlaktewater en grondwater wordt onderverdeeld. Het oppervlaktewater wijst op het water dat op de oppervlakte van de aarde afvloeit of stagneert en bevat het water van de meren, rivieren en waterpartijen (vijver, kunstmatige bekkens, poelen, ...). :
- maak een 1% Virkon® oplossing en spuit deze oplossing met een handsproeier op alle veldmaterialen, wacht tot de materialen volledig gedroogd zijn alvorens u de materialen weer gebruikt
- let op dat Virkon zeker niet in direct contact komt met amfibieën, door bijvoorbeeld bakjes die gesproeid worden met Virkon waar vervolgens amfibieën in verzameld worden vooraleer staalname of meting gebeurt. In dergelijk geval moet het materiaal na ontsmetting eerst nagespoeld worden
- gooi nooit de gebruikte reinigende oplossing in de natuur
- was handen met een ontsmettende handgel
- ben je niet in staat om materiaal op de locatie schoon te maken, neem het dan mee in plastic zakken en doe het thuis
- een verhitting van 30 minuten bij 60°C (dit betekent wel dat het materiaal zelf gedurende 30 minuten 60°C warm moet zijn, dus opwarmtijd werd niet meegerekend) is eveneens een goede manier om materiaal te ontsmetten
Advies voor concrete acties
Bij paddenoverzetacties wordt door elke vrijwilliger per locatie 1 set materiaal (= laarzen, emmer)
gebruikt die niet op een andere locatie mag worden gebruikt. Na de werkzaamheden op een locatie worden de handen ontsmet met een ontsmettende handgel of worden de vinyl wegwerphandschoenen verwijderd.
Bij educatieve projecten mag slechts 1 zoetwaterlocatie per dag bezocht worden en het materiaal dat hierbij gebruikt wordt, wordt nadien grondig gereinigd en ontsmet.
Bij inventarisatie van amfibieën wordt per locatie het materiaal gereinigd en ontsmet alvorens naar een andere locatie wordt gegaan, of er wordt per locatie een aparte set materiaal (schepnet, fuik, emmer, laarzen) gebruikt. Na ontsmetting dient het materiaal volledig te drogen alvorens opnieuw te gebruiken.
Bij alle inventarisaties en werkzaamheden in amfibieënhabitats met materiaal dat wordt gebruikt voor kanalen, rivieren, beken en stilstaand water, moet alle materiaal grondig gereinigd en ontsmet worden voor én na de werkzaamheden in amfibieënhabitat.
Neem bij het aantreffen van dode amfibieën waar de doodsoorzaak niet meteen duidelijk is (vb predatie, verkeerslachtoffers, verdrinking) contact op met de Leefmilieu Brussel. Intacte kadavers zonder traumatische doodsoorzaak (dus géén aangereden amfibieën of kadavers die zijn aangepikt door dieren) die bovendien relatief vers zijn, worden best ingezameld voor analyse.
- Verpak in dat geval het dier in een dubbele plastic zak en stockeer het in de diepvries.
Deze veiligheidsvoorschriften zijn conform het Belgische actieplan Bsal. Contacteer Leefmilieu Brussel.
De paardenkastanjemineermot
De paardenkastanjemineermot is de rups van een vlinder (de Cameraria ohridella) die waarschijnlijk afkomstig is uit Azië en die, samen met een lading hout, per ongeluk in Macedonië zou zjin aanbeland. Het dier dook in 1990 op in Oostenrijk en verspreidde zich vervolgens over heel Europa.
Deze rups graaft gangen en installeert zich op die manier tussen de twee opperhuiden van het paardenkastanjeblad (soms ook het blad van de gewone esdoorn of van de plataan) waar ze zich voedt met wat ze daar vindt. De bladeren worden bruin en vallen vervolgens voortijdig van de boom, tijdens de zomer. Vooral in de parken en tuinen heeft dat zo zijn impact op het uitzicht, want daar speelt de kastanjeboom vaak een heel belangrijke rol als sierboom. Maar er is meer. Omdat de boom bladeren verliest, vermindert ook de fotosynthese en daardoor zijn de kastanjes kleiner en de zaden van slechtere kwaliteit. De boom, die eveneens verzwakt, wordt dan kwetsbaar voor ziekten en schimmels.
De mineermot heeft in onze streken geen natuurlijke vijanden. Daarom moet haar opmars gestopt worden. Aangezien het insect als composteringBiologisch proces van verandering en nuttige aanwending van organische substraten (organisch afval ... ) in een gestabiliseerd product, gelijk aan tuinaarde en rijk aan humusachtige bestanddelen. van die bladeren een bemoedigend maar ontoereikend antwoord in de strijd tegen die indringer, ontoereikend want niet realistisch in een bos.
Vogelgriep (Aviaire influenza)
Wat is vogelgriep?
Vogelgriep of ‘aviaire influenza’ is een virale ziekte die zowel voorkomt bij gedomesticeerde als bij wilde vogels. Er zijn veel verschillende vogelgriep virusstammen die sterk kunnen verschillen in hun virulentie bij pluimvee, waarbij er gesproken wordt van laag-pathogene stammen, die geen of slechts milde ziektesymptomen veroorzaken, en hoog-pathogene stammen, die ernstige ziektesymptomen kunnen veroorzaken. Vooral deze laatste hoog-pathogene stammen (meestal van het subtype H5Nx of H7Nx) kunnen epidemische uitbraken veroorzaken bij vogels met zeer veel sterfte (tot 100% van de dieren) en met een grote economische impact op de pluimveesector.
Tot begin jaren 2000 werden uitbraken met hoog-pathogene stammen enkel bij gedomesticeerd pluimvee teruggevonden, maar sinds dan zijn deze hoog-pathogene stammen er ook in geslaagd wilde vogels te besmetten en ook onder deze wilde vogelpopulaties grote uitbraken te veroorzaken. Sindsdien zijn er wereldwijd geregeld uitbraken bij zowel gedomesticeerde als wilde vogels, waarbij het vogelgriepvirus zich kan verspreiden via de handel in pluimvee met transport van besmette vogels of vogelproducten, via de lucht en via migratie van wilde vogels. Onder gunstige omstandigheden (zoals bij lage temperaturen en indien omgeven door organisch materiaal) kan het virus tot dagen en weken in de omgeving overleven.
Symptomen van vogelgriep bij de vogels
Hoewel voornamelijk pluimvee en watervogels gevoelig zijn aan de vogelgriep, kunnen ook andere vogels zoals roofvogels symptomen van vogelgriep vertonen. Hierbij veroorzaken voornamelijk de hoog-pathogene stammen ziekte en sterfte, waarbij de meest voorkomende ziektesymptomen zwakte, verminderde eetlust, verminderde eiproductie, ademhalingsproblemen, zenuwstoornissen en verhoogde/abnormale sterfte zijn.
Heeft u zelf kippen in uw tuin dan is het van groot belang om uw kippen af te schermen van wilde vogels bij een vogelgriepepidemie. Op de website van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) kan u steeds de meest recente aanbevelingen en regelgevingen terug vinden met betrekking tot de vogelgriep.
Vogelgriep en zoogdieren waaronder de mens
Naast vogels kunnen ook zoogdieren, zoals de mens, besmet worden met zowel laag- als hoog-pathogene vogelgriepvirussen. Om besmet te worden is nauw contact met besmette dieren of een besmette omgeving noodzakelijk. Dit is onder meer het geval bij roofdieren die zich voeden met vogels (zoals de vos of marterachtigen) en bij mensen die door hun beroepsactiviteit of hobby’s in direct contact komen met besmette vogels.
Een besmetting kan voorbijgaan zonder enige symptomen, of kan gepaard gaan met griepachtige symptomen tot ernstige ademhalingsproblemen, zenuwstoornissen en sterfte. Waakzaamheid is dus steeds geboden. Ga langs bij je huisarts wanneer je je grieperig voelt.
Bewaking van vogelgriep bij wilde vogels en roofdieren
Om een idee te hebben welke stammen van het vogelgriepvirus in ons land circuleren wordt de aanwezigheid van vogelgriep op verschillende manieren opgevolgd.
- Actieve bewaking: waarbij er stalen worden genomen bij levende vogels die geanalyseerd worden op de aanwezigheid van het vogelgriepvirus
- Passieve bewaking: waarbij er specifiek stalen worden genomen wanneer er een abnormale sterfte van vogels of roofdieren plaatsvindt.
Hoewel het Brussels Gewest niet geregistreerd staat als risicozone, omdat het niet op de migratieroutes ligt met grote aantallen trekvogels, wordt er toch een bewaking toegepast. In het Brussels Gewest staan onder meer de parkwachters, tuiniers en boswachters in voor de passieve bewaking, waarbij voornamelijk vogels in de groene ruimten en in de buurt van vijvers goed in de gaten worden gehouden. Daarnaast is er ook voor alerte burgers een rol weggelegd voor dit passieve toezicht. Wij vragen u om de bevoegde overheid (zie hieronder voor de contactgegevens) te contacteren als u verdachte dode, in het wild levende vogels aantreft.
Aangezien ook roofdieren zoals de vos ziek kunnen worden door het vogelgriepvirus worden ook deze dieren nauwlettend in de gaten gehouden. Ook hier kan u als burger uw steentje bijdragen door verdachte sterfte bij vossen en de aanwezigheid van zieke vossen (met zenuwsymptomen) steeds te melden (zie onderaan deze pagina). Houd hierbij steeds een veilige afstand indien het gaat over vossen met zenuwsymptomen.
Wanneer is een dode of in het wild levende vogel ‘verdacht’ voor vogelgriep?
Wij vragen contact op te nemen met de bevoegde overheid als aan onderstaande voorwaarden is voldaan:
- U vindt op eenzelfde tijdstip en op dezelfde plaats één of meerdere kadavers van vogels van eenzelfde soort of familie.
- voor eenden, ganzen, zwanen, roofvogels, futen, ooievaar, blauwe reiger, grote stern: 1 dier,
- voor meerkoeten: 5 dieren,
- voor meeuwen: 10 dieren.
Raadpleeg de volledige lijst.
Raak zelf nooit zieke dieren die verdacht zijn van vogelgriep of kadavers aan!
Hoewel overdracht van het vogelgriepvirus naar de mens slechts zelden voorkomt, is dit niet uit te sluiten en is het belangrijk om het contact met de mogelijk besmette dieren zo veel als mogelijk te beperken. Hierbij mogen mensen met een verminderde immuniteit nooit verdachte dieren manipuleren.
Met wie neemt u contact op?
‘Verdachte’ dode vogels
Vond u op één plaats op eenzelfde moment vogelkadavers die voldoen aan bovenstaande criterium? Bel dan naar het 'Call Center Influenza' op het gratis nummer 0800 99 777.
Dode vogel
Vond u een of meerdere dode vogels waarvan de soort of aantallen niet voldoen aan bovenstaande criterium in een park, een groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. of in een tuin? Ook dan is het interessant om uw vondst te melden. Meer informatie kan u vinden via Wat te doen met verzwakte of dode (wilde) dieren?
Zwevende alg
Zodra het warm wordt, verschijnen er elk jaar grote hoeveelheden drijvende algen in een aantal vijvers. De aanwezigheid van deze algen maakt de bevolking soms ongerust. Toch zijn ze volstrekt ongevaarlijk voor mens en dier.
Waarom verschijnen er algen?
Het is volkomen normaal dat er algen opduiken in vijvers met water dat rijk is aan natuurlijke voedingsstoffen (men noemt dat ‘eutrofe’ vijvers).
Deze tendens wordt soms versterkt door supplementaire toevoer in het water van stikstof, fosfor en andere elementen die afkomstig zijn van vogeluitwerpselen, maar ook van voedingsresten die wandelaars in grote hoeveelheden in het water gooien. Die voeding heeft vaak ook tot gevolg dat de vogelpopulaties te groot worden.
Vezelige algen zijn nochtans niet aanwezig in alle vijvers. Dat kan verschillende oorzaken hebben: slechte waterkwaliteit, bepaalde soorten verontreiniging, te veel vis, enz.
Gevolgen voor de biodiversiteit
Deze algen hebben als gevolg dat onze vijvers veel leven aantrekken. De natuurlijke fauna (amfibieën, vissen, waterinsecten, enz.) vinden er een schuilplaats en voeding. Maar als er te veel algen zijn, vermindert de hoeveelheid licht op de vijverbodem en dat beperkt de ontwikkeling van de waterplanten die onder water leven. Dat heeft natuurlijk zijn belang voor het ecologische evenwicht.
Ingrepen van Leefmilieu Brussel
Het vijverbeheer is ingewikkeld en afhankelijk van een hele reeks factoren: de kwaliteit en de samenstelling van de bodem, de milieuverontreiniging, de viskweek, de aanvoer van voedingsstoffen. Het beleid inzake het blauwe netwerk van Leefmilieu Brussel voorziet in het in stand houden van voldoende voedingsstoffen in het water van de vijvers, en het verzekeren van een goede waterkwaliteit.
De algen zijn op het eerste gezicht geen oorzaak van hinder. Ze vergaan vanzelf en de stroming voert ze mee als de temperatuur daalt, of bij overvloedige of langdurige regenval. Toch hebben ze de neiging om snel terug te komen. Als ze meer dan 60% van de oppervlakte bedekken, worden de overtollige hoeveelheden verwijderd en gecomposteerd. Deze moeilijke reinigingsklus wordt uitgevoerd door eco-kantonniers.
Preventie
De bevolking kan meehelpen om het kwetsbare evenwicht van de vijvers in stand te houden door de watervogels niet te voeden. Informatieborden staan in de parken, in de buurt van risicovijvers: ze geven uitleg over de reden waarom wij vragen de vogels niet te voeden.
Blauwwier (cyanobacterie)
Wat zijn cyanobacteriën?
- Cyanobacteriën (of blauwalgen, blauwwieren of cyanobacteria) maken deel uit van het fytoplankton. Het zijn microscopisch kleine waterorganismen en zijn in staat tot fotosynthese.
- De cyanobacteriën verplaatsen zich in de stroming. Wanneer deze micro-organismen in grote getalen voorkomen spreken we van “bloom” of “waterbloesem”.
Hoe kunnen we ze herkennen?
- De “blooms” zien eruit als een dunne, schuimende laag en/of een verflaagje op het wateroppervlak.
- De kleur varieert van groen, blauwgroen, geelbruin, rood of wit.
- Sommige cyanobacteriën kunnen sferische kolonies vormen, kleine groene bolletjes met een diameter van 2-3 mm die op het oppervlak drijven of in de waterkolom. Het water ruikt naar gemaaid gras, aarde of verrotting.
- Andere kolonies van cyanobacteriën nemen de vorm aan van min of meer lange draden of strepen. Het is een vrij betrouwbaar herkenningsteken.
- De “blooms” van cyanobacteriën kunnen worden verward met deze die het resultaat zijn van de wildgroei van andere algen of micro-organismen. Aarzel niet om contact met ons op te nemen via eau_water@environnement.brussels in het geval van twijfel.

Wat zijn de oorzaken voor het verschijnen van “blooms” van cyanobacterieën?
- De ontwikkeling van cyanobacteriën wordt bevorderd door milieuomstandigheden (hittegolf, droogte, troebel water, ...), maar ook - en vooral - door de eutrofiëringOvermatige toevoer van voedingsstoffen in het water, met als gevolg een woekering van de vegetatie, zuurstofvermindering en onevenwicht van het ecosysteem. van vijvers, waarvan de verrijking het gevolg is van het voederen van brood aan watervogels maar ook door vissen of uitheemse watervogels. De kleine, niet-geconsumeerde voederdeeltjes, maar ook de uitwerpselen van de vogels verrijken het aquatisch milieu, wat het woekeren van de cyanobacteriën en andere pathogene micro-organismen bevordert. Leefmilieu Brussel raadt aan geen wilde dieren te voederen (voor meer informatie, raadpleeg de pagina: « Mag men in het wild levende dieren voederen? »).
Wat zijn de problemen die gepaard gaan met algenblooms?
- Cyanobacteriën kunnen gifstoffen vrijmaken in het water die een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid. Wanneer mensen in contact komen met blauwalgen, en deze stoffen zouden inslikken of inademen, kunnen er verschillende symptomen optreden: huidirritaties, hoofdpijn, misselijkheid, diarree en braken, tot zelfs neurologische aandoeningen.
- ook (huis)dieren die van dit besmet water drinken, kunnen sterven.
- Cyanobacteriën kunnen gifstoffen vrijmaken in het water die een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid. Wanneer mensen in contact komen met blauwalgen, en deze stoffen zouden inslikken of inademen, kunnen er verschillende symptomen optreden: huidirritaties, hoofdpijn, misselijkheid, diarree en braken, tot zelfs neurologische aandoeningen.
- ook (huis)dieren die van dit besmet water drinken, kunnen sterven.
Bij een hittegolf wordt dus nadrukkelijk afgeraden het water van vijvers en het kanaal in te slikken of in te ademen en elk contact met de huid moet worden vermeden. Bovendien wordt gevraagd om niet te vissen en alle wateractiviteiten te vermijden. Indien u (of uw huisdier) door onachtzaamheid in contact bent gekomen met besmet water, moet u de betrokken zone zorgvuldig afspoelen en indien nodig een dokter (of dierenarts) raadplegen.
Wat doet Leefmilieu Brussel om “blooms” van cyanobacteriën te vermijden?
- Preventieve en effectieve maatregelen:
- Wateranalyse, monitoring;
- Communicatie over/sensibilisering voor het belang om watervogels niet te voederen want dit verrijkt het milieu (door hun uitwerpselen), wat het verschijnen van cyanobacteriën bevordert;
- Behoud van de beperkte en evenwichtige populaties van vissen;
- Herintroductie (door kiemvorming vanuit slib of door actieve introductie) van populaties van macrofyten, zuurstofrijke en zuiverende planten die van nature aanwezig zijn in evenwichtige vijvers. Deze macrofyten beperken de blooms van algen op een efficiënte manier.
- De beschermende maatregelen:
- Sensibilisatie door verschillende communicatiekanalen (persartikels, affichecampagnes, brieven, website,…).
- Parkwachters en terreinbeheerders krijgen opleidingen betreffende deze problematiek.
- Curatieve maatregelen:
- Plaatsing van ventilators, volledige vernieuwing van het water, ruimwerkzaamheden, toevoegen van biofilms, verhoging van het debiet van de pompen.
Botulisme
Botulisme bij vogels kan in elk seizoen opduiken, maar vooral tijdens hete zomers als de hitte een hele tijd aanhoudt. Onder die voorwaarden en als het waterbekken niet diep is (stilstaand water of zwak debiet), wordt het milieu arm aan zuurstof.
Wat is botulisme?
Onder deze omstandigheden produceren bepaalde bacteriën (Clostridiuim botulinum) die in bodem en water leven, gevaarlijke giftige stoffen die door watervogels kunnen worden ingeslikt.
Risico voor vogels
De vergiftiging verlamt de vogels. Verschillende factoren kunnen dan de dood veroorzaken. Soms lukt het de vogels niet meer om het hoofd boven water te houden en verdrinken ze. Verlamming van de ademhalingsspieren kan leiden tot verstikking, en verlamming van de hartspier tot een hartaanval. Er zijn geen genezende maatregelen.
Risico voor de mens
Laboratoriumonderzoek van de vogels in de Brusselse vijvers leerde dat het aanwezige giftype niet schadelijk is voor de mens. Toch is het aan te raden om dode vogels niet met blote handen aan te raken en om kinderen en honden op afstand te houden.
Preventie
De ziekte zet zich voort via voeding die met het gif is besmet. Daarom vragen we wandelaars om geen granen, brood of andere voedingsresten in de vijvers of op de oevers te gooien.
Vissers gebruiken ook liefst niet te veel lokaas. Overtollig aas moeten zij meenemen en niet in het water gooien als ze stoppen met vissen.
Als er zich een opflakkering van de ziekte voordoet, geldt nog meer dan anders dezelfde boodschap: u helpt de verzwakte vogels niet door ze te voeden.
Acties van Leefmilieu Brussel
Leefmilieu Brussel doet meer dan informatie verspreiden en de bevolking sensibiliseren. Zij neemt een aantal maatregelen om opstoten van botulisme bij vogels te voorkomen, of minstens om de ernst van een mogelijke uitbraak binnen de perken te houden.
- Behandeling van de vijvers met bioactieve stoffen om het substraatLaag aarde voor planten. te verminderen waarop de bacterie zich ent.
- Reiniging van de vijvers om ze dieper te maken zodat het water in de zomer minder snel opwarmt.
- Verhoging van de zuurstofconcentraties in het water, zowel door verluchting als door verbetering van de waterkwaliteit, om de productie van de giftige stoffen te verhinderen.
Bij een opstoot van botulisme, haalt Leefmilieu Brussel vogels met ziektesymptomen en dode vogels weg. Zo bevordert ze de hygiëne en de volksgezondheid, en belemmert ze de verdere verspreiding van de epidemie.
Met wie neemt u contact op?
Vond u een dode vogel in een park, groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. of tuin – en dat is op zich al geen gewone zaak - dan adviseren wij u om dit te melden:
- aan de parkwachters, tuiniers of rechtstreeks aan Leefmilieu Brussel (02 775 75 75, maandag tot vrijdag van 9 tot 12.30 uur en van 13.30 tot 17 uur, of via e-mail), als u de vogel aantrof in een park of groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. beheerd door het Gewest;
- aan de milieuambtenaar van de betrokken gemeente, als u de dode vogel aantrof in uw tuin, op een privé- of gemeentelijk terrein. Op de website van de Vereniging van de Stad en de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vindt u de contactgegevens van deze ambtenaren.
Wat te doen met verzwakte of dode (wilde) dieren?
Het is zeker niet abnormaal in de natuur dat wilde dieren verzwakt raken. Dit kan doordat ze ziek, gewond of uitgeput zijn. Het kan zelfs zijn dat ze het door hun verzwakking niet halen. Hieronder vindt u informatie over wat u zelf het beste kan doen wanneer u een verzwakt of een dood dier aantreft.
U vindt een verzwakt dier. Wat moet u doen?
Raak het dier om te beginnen niet aan. Zieke, gewonde of uitgeputte dieren voelen zich vaak bedreigd wanneer ze worden aangeraakt, en kunnen dan mogelijks agressief reageren.
We raden aan om het dier even te observeren dan, om zeker te zijn dat het wel degelijk verzwakt is. Het kan immers gebeuren dat dieren gewoon aan het uitrusten zijn. Ook kan het gaan om jongen van (roof)vogels die op de grond liggen omdat ze uit hun nest zijn gesprongen, maar die nog worden gevoederd door hun ouders. In dit geval hoeft u niks te doen. Neem afstand en laat de natuur haar gang gaan.
Als het duidelijk is dat het dier fel verzwakt is – door ziekte, verwonding of uitputting , raden we u aan actie te ondernemen.
- Bevindt het verzwakte dier zich in het Zoniënwoud, een gewestelijk park of groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. in beheer van Leefmilieu Brussel, waarschuw dan de bos- of parktoezichter of neem contact op met de infodienst van Leefmilieu Brussel (02/775 75 75).
Ligt het kadaver in een groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. beheerd door de gemeente, alsook een weg of een privé-eigendom, dan zijn de gemeentelijke milieu-adviseur en de gemeente-ambtenaar belast met leefmilieu bevoegd. Neem contact op met hen. Wanneer dit niet mogelijk zou zijn, neem dan contact op met het Brusselse revalidatiecentrum voor wilde dieren. Dit Centrum heeft namelijk een afwijking gekregen om dieren van beschermde dierensoorten te mogen houden in het kader van de validatie van deze dieren.
U vindt een dood dier. Wat moet u doen?
Een elementaire hygiëneregel stelt dat de beheerder dat kadaver niet ter plekke mag laten ontbinden. Sommige soorten zijn beschermd en worden zelfs wetenschappelijk opgevolgd, en dus is het beter de bevoegde instanties te melden dat u een kadaver hebt gevonden. Zeker ook wanneer u verscheidene kadavers van eenzelfde soort vlak bij elkaar aantreft. Er kan immers een gezondheidsprobleem of infectie aan de basis van die uitzonderlijke sterfte liggen.
- Raak het kadaver zelf niet aan.
- Bevindt het kadaver zich in het Zoniënwoud, een gewestelijk park of een groene ruimteDe groene ruimtes omvatten particuliere tuinen en domeinen, openbare parken en bossen, groene zones langs spoor- en andere wegen, braakland, recreatiegebieden en begraafplaatsen. in beheer van Leefmilieu Brussel, waarschuw dan de bos- of parktoezichter of neem contact op met de infodienst van Leefmilieu Brussel (02/775 75 75).
- Ligt het kadaver in een groene ruimte beheerd door de gemeente, op de openbare weg, alsook een weg of een privé-eigendom, dan zijn de gemeentelijke milieu-adviseur en de gemeente-ambtenaar belast ofwel met leefmilieu ofwel met openbare netheid bevoegd.
Myxomatose bij konijnen die vrij in de natuur leven
Occasioneel worden er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (al dan niet dode) konijnen waargenomen die lijden aan myxomatose. Deze ziekte bij konijnen die vrij in de natuur leven, is enkel gevaarlijk voor konijnen die als huisdier gehouden worden en is volledig ongevaarlijk voor andere huisdieren en voor de mens.
Wat is myxomatose?
Myxomatose wordt veroorzaakt door het myxomavirus dat behoort tot de familie van de pokkenvirussen (zoals de pokken). Het tast enkel en alleen konijnen aan, hoewel het in enkele zeldzame gevallen ook bij hazen aangetroffen werd.
De ziekte kan in alle seizoenen voorkomen, maar men treft de zieke konijnen vooral in de nazomer aan omdat er dan veel muggen zijn. De ziekte komt ook veel voor in vochtige gebieden (waar veel muggen broeden), maar niet uitsluitend daar.
Symptomen en verloop van de ziekte
Konijnen met myxomatose krijgen zwellingen aan de kop (nl. aan de oogleden, neus, oorbasis, oorschelpen). Soms worden dat echte knobbelige gezwellen en het kan ook dat de hele kop van het dier gaat zwellen. De ogen gaan etteren. De zieke konijnen kunnen niet meer zien, niet meer eten, en kunnen ook niet meer vluchten bij gevaar, zodat het gemakkelijke slachtoffers worden voor prooidieren. Uiteindelijk gaan ze heel erg verzwakken en sterven. Ze kunnen tot twee weken ziek zijn.
Soms stelt men een minder erge vorm van de ziekte vast: de besmette konijnen krijgen ademhalingsproblemen of enkel en alleen maar een lichte oogontsteking. Sommige konijnen met deze milde vorm kunnen genezen, waardoor ze een goede afweer opbouwen en de ziekte geen tweede keer kunnen krijgen.
Hoe krijgen konijnen myxomatose?
De besmetting wordt van konijn op konijn overgebracht door stekende of bijtende insecten zoals muggen, steekvliegjes, konijnenvlooien, mijten, teken, en waarschijnlijk ook door puntige voorwerpen (bv. distels) waar het door langsgekomen konijnen op achtergelaten werd.
De ziekte kan niet behandeld worden en de klassieke vorm ervan is altijd fataal voor besmette konijnen.
Preventieve maatregelen bij huisdieren
Enkel konijnen die als huisdier gehouden worden kunnen myxomatose oplopen. Uiteraard mag een ziek konijn, of het nu myxomatose heeft of een andere ziekte, niet geslacht worden voor consumptie wegens hygiënische redenen; er zijn immers massa’s bacteriën (zoals bv. staphylococcen) die bovenop de virusinfectie erbij komen. Eveneens om hygiënische redenen raakt u in het algemeen best geen dode dieren aan, maar zoals reeds gezegd is de ziekte niet besmettelijk voor de mens noch voor andere huisdieren.
Tamme huiskonijnen kunnen beschermd worden door ze af te schermen voor muggen en andere steekinsecten. Een huiskamerkonijntje dat niet buiten komt loopt aldus minder gevaar dan konijnen die buiten of in een stalletje gehouden worden. Tamme konijnen kunnen bovendien goed beschermd worden door vaccinatie; dit dient door uw dierenarts te gebeuren. Door een jaarlijkse inenting - liefst in het voorjaar of aan het begin van de zomer alvorens er veel muggen zijn - kan men de konijnen heel goed beschermen in een gebied waar de ziekte voorkomt bij konijnen die vrij in de natuur leven. Voor nog niet gevaccineerde tamme konijnen is het aan te raden om ze zo vlug mogelijk te vaccineren vanaf het moment dat de ziekte gemeld wordt bij konijnen die vrij in de natuur leven.
Preventie bij konijnen die vrij in de natuur leven
Het is onmogelijk om konijnen die vrij in de natuur leven tegen de ziekte te beschermen. De weinige konijnen die de ziekte overleven zullen een goede afweer opgebouwd hebben. Hierdoor zal het een tijd duren voordat de ziekte opnieuw opduikt in hetzelfde gebied.
Geschiedenis
Tot 1950 kwam het virus uitsluitend voor in Noord- en Zuid-Amerika bij “cottontail”-konijnen die vrij in de natuur leven (genus Sylvilagus) en die, als natuurlijke gastheren van het virus, er niet ziek van worden. Vanaf 1900 werd echter in de beide Amerika’s de ziekte myxomatose beschreven bij tamme konijnen. Na 1950 werd het virus moedwillig overgebracht naar Australië met de bedoeling om daar de overpopulatie van (niet-inheemse) konijnen op biologische wijze te bestrijden. Ook in Frankrijk werd het virus in 1952 binnengebracht in een privédomein, van waaruit het kon ontsnappen en zich snel over heel Europa kon verspreiden.
Teken en de ziekte van Lyme: wat je moet weten!
Aan iedereen die de Brusselse parken, bossen en tuinen bezoekt: opgelet voor teken. Zij kunnen besmet zijn met een bacterie die de mens ziek kan maken.
Wat is een teek?
Een teek is een klein, zwart en vleugelloos beestje dat zich ophoudt in de vegetatie. Wanneer een warmbloedig dier langskomt (mens, egel, hond, ree,…) hecht het zich vast op een warme plaats en begint het bloed te drinken. Een tekenbeet is pijnloos en begint na enkele uren te jeuken.
Wat moet je doen na een tekenbeet?
-
de teek verwijderen
- neem een pincet
- grijp de teek vast bij de kop, zo dicht mogelijk bij de huid
- zorg ervoor dat het lichaam intact blijft. De bacteriën houden zich namelijk op in het spijsverteringssysteem. Gebruik geen alcohol om de teek te verdoven
- ontsmet vervolgens de beet
- let erop dat de kop niet in de huid blijft steken
- handen wassen en pincet steriliseren
- noteer in agenda wanneer en waar je de beet opdeed.
- Aarzel niet om advies in te winnen bij uw apotheker. Die kan u in detail uitleggen welke procedure u moet volgen.
-
naar de dokter of niet?
Nee!
Je hoeft niet bij elke tekenbeet naar de dokter! Slechts een klein procent van de teken is besmet met de bacterie die de ziekte van Lyme kan veroorzaken. De kans dat de ziekte optreedt, is klein. Neem nooit op eigen initiatief een antibioticum.
ja,
- Ja, als de teek niet volledig kon worden verwijderd.
- Bij het opduiken van rode vlekken en/of hoofdpijn en/of pijn in armen of benen.
- Zwangere vrouwen gaan het best langs na een tekenbeet.
Hoe kan je ziek worden van een teek?
Een klein percentage van de teken is besmet met een bacterie. Deze bacterie kan via een beet overgedragen worden op de gastheer. De ziekte van Lyme is de meest bekende ziekte. Indien die niet op tijd behandeld wordt, kunnen ernstige ziekteverschijnselen optreden in de spieren, de gewrichten, het zenuwstelsel en het hart.
Wat zijn de symptomen van de ziekte van Lyme?
- 3 tot 30 dagen na de tekenbeet kan een rode, ringvormige vlek op de plaats van de beet verschijnen (ongeveer 60 % van de gevallen)
- De vlek wordt geleidelijk aan groter en voelt warm aan
- Er kunnen ook griepachtige verschijnselen optreden.
Opgelet, deze symptomen zijn niet bij iedereen dezelfde. Een preventief vaccin bestaat niet, maar de ziekte is wel perfect te genezen via een antibioticakuur.
Beter voorkomen!
- blijf zoveel mogelijk op de paden. Dit geldt ook voor uw hond!
- draag zoveel mogelijk bedekkende kledij
- vertrouw niet op insectenwerende middelen
- controleer na elk verblijf in het bos, het park of een grasveld jezelf en je kinderen op teken. Bij de mens zitten de beestjes bij voorkeur op het hoofd, de nek, de oksels, knieholten, liesstreek en enkels.
Om te downloaden
- pdfInfofiche: de buxusmot
- pdfInfofiche: de buxustaksterfte
- pdfHet Veelkleurig Aziatisch Lieveheersbeestje - Harmonia axyridis
- pdfDe halsbandparkiet en de grote Alexanderparkiet - Psittacula krameri et Psittacula eupatria
- pdfDe biodiversiteit beschermen: 10 tips (.pdf)opent een nieuw venster - folder
- pdfReuzenberenklauw - Heracleum mantegazzianum
- pdfJapanse duizendknoop - Fallopia japonica
- pdfAlsemambrosia - Ambrosia artemisiifolia
- pdfDe Amerikaanse vogelkers - Prunus-serotina
- pdfCryphonectria parasitica (kastanjekanker)
- pdfInfofiche : De eikenprocessierups
Nuttige links
- De Aziatische hoornaar in Wallonië
- Waarnemingen.be
- De Aziatische hoornaar in Vlaanderen – Vespa-watch
- Voor meer informatie over vogelgriep en de huidige vogelgriepproblematiek in België en Europa
- Goede praktijken tegen buxustaksterfte en de andere ziekten van de buxus
- Savebuxus (in het frans)
- Welke toekomst voor de buxus in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ? Seminarieverslagen (25/09/2017)
- Ligue Royale Belge pour la Protection des Oiseaux
- Maak kennis met 12 emblematische en beschermde wilde planten van het Gewest
- Centre de revalidation pour les oiseaux handicapés (CROH) de Bruxelles (Frans)
- Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
- Meer info op de website van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
- TekenNet: Neem deel in het tellen van tekenbeten