Energie: stand van zaken
- Energie
- Duurzame consumptie
- Het milieu: stand van zaken
- Studie
- Activiteitenverslag
Inhoud
-
De energiebalans, een waardevolle bron van informatie
-
Totaal energieverbruik van het Gewest
-
Prognoses van het energieverbruik tegen 2040
-
Globale energie-intensiteit
-
Energie-intensiteit van de huisvesting
-
Energie-intensiteit van de tertiaire sector
-
Energie-intensiteit van de industrie
-
Energieverbruik gelinkt aan transport
-
Energie uit hernieuwbare bronnen in het Brussels gewest
-
Het fotovoltaisch potentieel van de brusselse daken
-
De certificatie van de energieprestatie van gebouwen (EPB)
-
PLAGE, balans van de tool
-
Toegang tot energie in België en het Brussels Gewest
-
Lees verder
Onze maatschappij gebruikt veel energie om te functioneren: bijvoorbeeld om de gebouwen te verwarmen of te koelen, zich te verplaatsen, de industriële processen te verzekeren, te verlichten, apparatuur te laten werken,.... Momenteel wordt de energie voornamelijk geput uit fossiele brandstoffen. Maar die zijn niet onbeperkt, en bij verbranding luchtverontreinigende stoffen vrijgeven zoals fijne deeltjes, stikstofoxiden en ook CO2 (voornaamste broeikasgasGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). ), ...
Bijgevolg kan het verminderen van het energieverbruik of het gebruiken van hernieuwbare energiebronnen helpen om de luchtkwaliteit te verbeteren en de klimaatveranderingen in te perken.
De energiebalans, een waardevolle bron van informatie
Elk jaar stelt Leefmilieu Brussel een energiebalans op van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG). Gebaseerd op het principe van een boekhoudkundige balans verstrekt deze alle energiegerelateerde gegevens voor het hele gewest: de hoeveelheden energie die elk jaar worden geïmporteerd, geëxporteerd, geproduceerd, verwerkt en verbruikt door de verschillende activiteitensectoren op het Brussels grondgebied.
De tijdreeks, die teruggaat tot 1990, wordt elk jaar bijgewerkt en aangevuld met een nieuwe gevalideerde jaarbalans. Het laatst beschikbare jaar is momenteel “n-2” ten opzichte van het lopende jaar “n” waarin de nieuwe balans wordt geproduceerd.
Om te downloaden
Totaal energieverbruik van het Gewest
Indicator - Actualisering: december 2023
In 2021 heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 18.405 GWh verbruikt. Voor alle sectoren samen kende het totale eindverbruik in 2021 weliswaar een daling van 7,4% in vergelijking met 1990 (-10,7% met klimaatnormalisatie). Aardgas is momenteel de meest gebruikte energiedrager in het Gewest. De voornaamste energieverbruikers zijn de residentiële sector (de woningen vertegenwoordigen 40% van het eindverbruik) en de tertiaire sector (35% van het eindeverbruik in 2020), gevolgd door het transport (20%).
De energiedragers en de energieverbruikende sectoren
In 2021 heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 18.405 GWh verbruikt.
De grootste energie verbruikende sector is de huisvesting (woningen, 41%), gevolgd door de tertiaire sector (36%) en de transportsector (20%, dit aandeel is een schatting gebaseerd op met name de Belgische verkoopcijfers van de voertuigbrandstoffen, cijfers die over de drie gewesten werden verdeeld), en de industriesector (3%).
Uitsplitsing van het eindverbruik van energie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest per sector en aanwending (2021, totaal = 18.405GWh)
Bron : Volgens de regionale energiebalans 2021 (Versie 2021.2.1)
Met de in het gewest verdeelde energie kan worden beantwoord aan tal van noden: de verwarming van gebouwen, elektrische en elektronische uitrustingen, transport, industriële productie, enz. Dit energieverbruik ligt echter wel aan de oorsprong van de uitstoot van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). en vervuilende stoffen in de lucht, waarvan de milieu-impact wordt ingeschat via andere indicatoren (zie hoofdstukken Lucht en Klimaat).
Evolutie van het uiteindelijke jaarlijkse energieverbruik tussen 1990 en 2021
In 2021 daalde het totale eindverbruik met 7,4% in vergelijking met dat in 1990. De recente trend toont een duidelijke verbetering van de situatie: tot in 2004 steeg het eindverbruik, maar vervolgens daalde het globaal gezien.
Het eindverbruik in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest daalt sinds 2004
Bron: Leefmilieu Brussel - Energiebalansen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2021 (Versie 2021.2.1)
We herinneren eraan dat de klimaatnormalisatie moet dienen om de invloed van de klimatologische kenmerken op het betreffend jaar aan het licht te brengen (graaddagen 15/15) en dus een idee te geven van de evolutie van het energieverbruik bij een constant klimaat.
Die dalende trend is zichtbaar sinds 2010 zonder klimaatnormalisatie, en sinds 2004 als we de evolutie van het eindverbruik bij een genormaliseerd klimaat analyseren.
Door "klimaatnormalisatie" kan het energieverbruik van verschillende jaren worden vergeleken door de invloed van de weerskenmerken van het jaar te verwijderen (waarbij het gemiddelde aantal graaddagen over de periode 1990-2021 als referentie wordt gebruikt). Zo werden koudere jaren 2010, 2012, 2013 en 2016 gekenmerkt door een hoger reëel verbruik dan warmere jaren zoals 2011, 2014, 2015 en 2020 bijvoorbeeld.
Goed om te weten
Bij een genormaliseerd klimaat ligt het Brussels eindverbruik van energie, voor alle sectoren samen, in 2021 10,7% lager dan dat van 1990. Van 2004 tot 2021 daalde het totale eindverbruik met 23%.
Uitsplitsing van het eindverbruik van energie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest per sector in 2021 ten opzichte van 1990
Bron: Leefmilieu Brussel - Energiebalansen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2021 (Versie 2021.2.1)
De analyse van de resultaten per sector toont echter verschillende evoluties: een stijging voor de tertiaire sector (+1% in 2021 ten opzichte van 1990, zonder klimaatnormalisatie), een uitgesproken daling voor de industrie (-39%), eveneens als een daling voor de huisvesting (-13%) en het transport (+6%).
Er zij op gewezen dat het jaar 2020 een bijzonder jaar was gezien de lockdowns in verband met de COVID-pandemie. Het was gekenmerkt door een aanzienlijke daling van het verbruik van het wegvervoer en een daling van het verbruik in de tertiaire sector. Meer informatie over dit onderwerp vindt u in de specifieke focus. Deze verlaging zal in 2021 gedeeltelijk geabsorbeerd zijn, zonder echter terug te keren naar de energieverbruiksniveaus van 2019 en de voorgaande jaren.
Klimaat en energieprijzen als belangrijke verklarende factoren voor de verbruiksevolutie
Het verbruik door de huisvestingssector en de tertiaire sector hangt nauw samen met de klimaatschommelingen, omdat deze bepalend zijn voor de verwarmingsbehoeften.
De evolutie van het verbruik is tevens het resultaat van andere conjuncturele evoluties zoals meer bepaald deze die samenhangen met de energieprijzen. Bij een genormaliseerd klimaat wordt op die manier de daling van het energieverbruik zoals deze blijkt uit de waarnemingen van de jongste jaren, met name verklaard door de belangrijke prijsstijgingen sinds 2007.
De evolutie van het verbruik wordt evenwel ook beïnvloed door basistrends, zoals:
- de evolutie van de bevolking, haar levensstandaard en haar consumptiegewoonten
- de evolutie van het woningenpark (aantal betrokken woningen, type woningen, type verwarming, energieprestatie van de woningen, enz.);
- de evolutie van de economische activiteit (productie, gebouwenpark, ...) en de hiermee gepaard gaande werkgelegenheid;
- de evolutie van de omvang en kwaliteit van de uitrusting van de gezinnen en de ondernemingen (voertuigenpark, elektrische en elektronische toestellen, enz.);
- het effect van gedrag, opgelegd (bijvoorbeeld via reglementeringen) of vrijwillig (ingevolge een sensibilisering van de burgers, beheerders van gebouwen), dat het energieverbruik beperkt;
- het energie- en mobiliteitsbeleid dat wordt gevoerd door de overheid.
Om te downloaden
Prognoses van het energieverbruik tegen 2040
Indicator – Actualisering: januari 2024
Prognoses maken het mogelijk om de waarschijnlijke evolutie van het energieverbruik volgens ingevoerde of voorziene beleidsmaatregelen te ramen. Volgens de laatst beschikbare prognoses zal een daling van energieverbruik van 38% bereikt worden in 2030 (ten opzichte van 2005). Ontdek er meer over ...
Het energieverbruik in de toekomst
De energiebalans maakt het mogelijk om historische trends van het gewestelijke energieverbruik en het effect van het beleid en maatregelen daarop achteraf (ex post) te bepalen. Het is ook belangrijk om a priori (ex ante) te kunnen beoordelen hoe de situatie in de toekomst zal evolueren en wat de impact zal zijn van beleid en maatregelen die al ingevoerd zijn of voorzien zijn voor de toekomst. Dat is vooral belangrijk in het kader van het opstellen van plannen zoals het Lucht-, Klimaat- en Energieplan (op gewestelijk niveau) of het nationale Energie- en Klimaatplan (op nationaal niveau). Daarbij gaat het om emissieprognoses die worden opgesteld met behulp van modellen.
De gebruikte modellen en scenario’s
Er werden verschillende modellen ontwikkeld voor de prognoses van het energieverbruik in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de verschillende activiteitensectoren: residentiële en tertiaire gebouwen, wegtransport, energieproductie, industrie ...
Deze modellen zijn deterministisch en beschrijvend, wat betekent dat:
- de modellen altijd dezelfde resultaten geven voor gegeven invoerwaarden (input);
- het energieverbruik gebaseerd is op de evolutie van expliciete fysieke parameters (aantal woningen, afgelegde afstanden van de voertuigen, …) die geraamd worden op basis van een bekende situatie.
De modellering maakt het mogelijk om waarschijnlijke trends vast te stellen op basis van vaste inputwaarden. Er kan geen rekening worden gehouden met interjaarlijkse variaties van de meteorologische omstandigheden zoals graaddagen of onvoorspelbare gebeurtenissen zoals de gezondheidscrisis door het coronavirus.
Het nauwkeurigheidniveau van de modellen hangt vooral af van het gewicht van de beschouwde activiteitensector in het totale verbruik van het Gewest. Er wordt immers prioriteit gegeven aan de sectoren met het grootste energieverbruik. Deze worden nauwkeuriger gemodelleerd.
Er zijn specifieke kenmerken die samenhangen met elke activiteitensector, maar in het algemeen worden de prognoses van het energieverbruik berekend door twee soorten parameters te combineren:
- activiteitenparameters: bevolking, gebouwenpark, niveau van economische activiteit, vraag naar mobiliteit, elektriciteitscentralepark ...
- efficiëntieparameters (geven het specifieke energieverbruik per eenheid weer): energieprestaties van gebouwen, gemiddeld verbruik per voertuig, gemiddelde grootte van de gezinnen ...
De modellen zijn zo opgebouwd dat energieverbruik expliciet wordt gekoppeld aan die activiteiten- en efficiëntieparameters. Hierdoor kunnen verschillende scenario's worden uitgewerkt en kan de gevoeligheid van prognoses voor variaties in invoerwaarden worden beoordeeld.
Qua scenario’s zijn er 2 hoofdtypen, afhankelijk van het nagestreefde doel:
- ongewijzigde of ‘business as usual’-scenario’s (WEM = with existing measures) die alleen rekening houden met maatregelen die al geïmplementeerd zijn of waarover al is beslist;
- vrijwillige scenario’s (WAM = with additional measures) die de verwachte impact van aanvullende maatregelen omvatten in vergelijking met het WEM-scenario.
De specifieke impact van de plannen kan worden beoordeeld op basis van het verschil tussen de resultaten van het WEM- en WAM-scenario.
Dalende trend in het eindenergieverbruik van het Gewest
De laatste update van de prognoses (2023) was gebaseerd op de maatregelen die voorzien waren in het geïntegreerde Lucht-, Klimaat- en Energieplan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Goed om te weten
De resultaten van deze prognoses tonen een dalende trend in het totale eindenergieverbruik in het Brussels Gewest voor de WEM- en WAM-scenario’s. Zo maakt het WAM-scenario een daling mogelijk van 38% in 2030 ten opzichte van 2005.
Deze trend ligt in lijn met de daling van het totale eindenergieverbruik (zonder rekening te houden met de interjaarlijkse schommelingen die voornamelijk te wijten zijn aan het aantal koude dagen) die sinds 2005 wordt waargenomen.
Dalende trend in de geprojecteerde evolutie van het eindenergieverbruik
Bron: departement Evaluatie Lucht Klimaat Energie, prognoses LKEP 2023
Lees de transcriptietekst
Het eindverbruik van energie bedroeg 23.268 GWh in 2005. Volgens het WAM-scenario wordt tegen 2030 een vermindering van 38% verwacht.
Naar een geleidelijke decarbonisatie van de gebruikte energiebronnen
Het Gewest wenst haar energieverbruik koolstofvrij te maken, wat in het bijzonder betekent dat het verbruik van fossiele brandstoffen zowel voor het wegtransport als voor de verwarming van gebouwen moet dalen.
Volgens het WAM-scenario zou het verbruik van fossiele brandstoffen tussen 2025 en 2040 met 63% moeten dalen. Deze vermindering is gekoppeld aan:
- enerzijds het geleidelijke verbod, tussen 2018 en 2035, op voertuigen met een verbrandingsmotor in de lage-emissiezone (LEZ) die het hele grondgebied van het Gewest omvat;
- anderzijds de gewestelijke plannen, waaronder recent het LKEP, die tot doel hebben de installatie van steenkool-, stookolie- en aardgasgestookte verwarmingstoestellen te verbieden.
Dalende trend in het gebruik van fossiele brandstoffen tegen 2040
Bron: departement Evaluatie Lucht Klimaat Energie, prognoses LKEP 2023
Lees de transcriptietekst
Het verbod op de installatie van olie- en aardgastoestellen wordt van kracht in 2025 en het einde van het gebruik van lichte thermische voertuigen is gepland voor 2035.
Volgens het WAM-scenario zal het verbruik van fossiele brandstoffen daardoor dalen van 13.335 GWh in 2021 tot 3.137 GWh in 2040.
Volgens de prognoses zou de geleidelijke uitfasering van fossiele brandstoffen moeten leiden tot een verschuiving in het verbruik naar andere energievectoren, met name elektriciteit. Het ‘With existing measures’-scenario (WEM) voorspelt een toename van het elektriciteitsverbruik met 6% tussen 2025 en 2040, terwijl het ‘With Additional Measures’-scenario (WAM) een toename van 11% laat zien in dezelfde periode.
Het WAM-scenario voorspelt een toename van het elektriciteitsverbruik met 11% tussen 2025 en 2040.
Bron: departement Evaluatie Lucht Klimaat Energie, prognoses LKEP 2023
Lees de transcriptietekst
Volgens het WEM-scenario zal het elektriciteitsverbruik stijgen van 4.904 GWh in 2025 tot 5.188 GWh in 2040.
Volgens het WAM-scenario zal het elektriciteitsverbruik stijgen van 4.860 GWh in 2025 tot 5.378 GWh in 2040.
Om te downloaden
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
Globale energie-intensiteit
Indicator - Actualisering: décembre 2023
Energie-intensiteit is de verhouding tussen een verbruikte hoeveelheid energie en een representatieve variabele. Op nationaal of internationaal niveau wordt de energie-intensiteit van een land vaak berekend ten opzichte van het BBPHet BBP (Bijzonder Bestemmingsplan) is een gemeentelijke planningstool die, op nauwkeurige, grafische en schriftelijke wijze, de manier bepaalt waarop het betrokken grondgebied moet worden georganiseerd. Deze bepalingen zijn voor iedereen dwingend en vormen de voorwaarden voor het afleveren van de stedenbouwkundige vergunningen. of ten opzichte van het aantal inwoners. In het BHG is de globale energie-intensiteit tussen 1990 en 2005 gestegen, maar de laatste jaren stapsgewijs verbeterd: gaande van 20,6 MWh/inwoner in 1990 naar 23,7 in 2005, en 15,1 in 2021.
Wat is energie-intensiteit?
Goed om te weten
De energie-intensiteit (van een activiteitensector) is de verhouding tussen de hoeveelheid (door die sector) verbruikte energie en een variabele die representatief is voor het activiteitsniveau (van die sector).
Een hogere energie-intensiteit komt dus overeen met:
- ofwel een hoger energieverbruik voor een zelfde niveau van de in aanmerking genomen variabele,
- ofwel een beperking van de gebruikte representatieve variabele (daling van de waarde van de noemer in de berekende verhouding, wanneer het energieverbruik -of teller- constant blijft),
- ofwel een combinatie van beide.
Op nationaal of internationaal niveau wordt de energie-intensiteit van een land vaak berekend in verhouding tot het BBPHet BBP (Bijzonder Bestemmingsplan) is een gemeentelijke planningstool die, op nauwkeurige, grafische en schriftelijke wijze, de manier bepaalt waarop het betrokken grondgebied moet worden georganiseerd. Deze bepalingen zijn voor iedereen dwingend en vormen de voorwaarden voor het afleveren van de stedenbouwkundige vergunningen. of in verhouding tot het aantal inwoners. Deze indicatoren worden overigens algemeen gebruikt voor vergelijkingen tussen gewesten of landen.
Een dalende globale energie-intensiteit van het Brussels Gewest
Evolutie van het totale energieverbruik in het Brussels Gewest (met en zonder klimaatnormalisatie) en evolutie van de Brusselse bevolking en evolutie van de gewestelijke energie-intensiteit
Bron: Leefmilieu Brussel (Gewestelijke energiebalansen 2021, Versie 2021.2.1) en BISA volgens de gegevens van ADSEI (bevolking op 1 januari)
De “klimaatnormalisatie” van het energieverbruik dient om de invloed van het klimaat (GD 15/15) op het verbruik aan het licht te brengen en dus een idee te geven van het verbruik bij een ongewijzigd gebleven klimaat (vergeleken met het gemiddelde klimaat over de periode 1990-2021 hier).
Goed om te weten
Globaal genomen daalt in Brussel het totaal energieverbruik sinds 2004 (2010 zonder klimaatnormalisatie) terwijl de Brusselse bevolking net geleidelijk toeneemt sinds 1997 (Voor meer informatie, zie de indicator voor het Brussels energieverbruik).
Dit heeft geleid tot een geleidelijke verbetering van de totale energie-intensiteit als totaal energieverbruik per inwoner: 15,1 MWh/inwoner in 2021 tegenover 23,7 in 2005 en 20,6 in 1990 (zonder klimaatnormalisatie).
Voor elke ruimtelijke entiteit die het voorwerp uitmaakt van een dergelijke berekening moet deze indicator omzichtig worden geanalyseerd omdat hij onvermijdelijk sterk wordt beïnvloed door de socio-economische kenmerken ervan.
Zo stemt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest overeen met een stadsgewest dat onder meer wordt gekenmerkt door:
- Een laagste gemiddelde inkomen van de 3 Belgische Gewesten en een ongelijkere spreiding ervan (ook een lager mediaaninkomen) (volgens de fiscale gegevens van Statbel waarnaar wordt verwezen door het BISA). Een derde van de Brusselse bevolking leeft van een inkomen dat lager ligt dan de armoederisicodrempel (drempel vastgelegd op 60% van het mediaan equivalent besteedbaar inkomen in België, volgens de resultaten van de Europese enquête
« Statistics on Income and Living Conditions » EU-SILC) ; - Een huisvestingsmarkt die wordt gekenmerkt door een groot aandeel huurders (61% volgens de Census 2011), wat een invloed heeft op het potentieel aan energieverbeteringen van de bestaande gebouwen;
- Een groot aantal pendelaars (~403.000 volgens de ramingen van de enquête naar de arbeidskrachten 2021 van Statbel), wat inhoudt dat een deel van het energieverbruik voor het vervoer of voor de economische activiteiten te maken heeft met de activiteit van personen die buiten het Gewest wonen;
- Een overwegend tertiaire activiteit en een beperkt industrieel netwerk (volgens de gegevens van het INR).
Een daling van de totale energie-intensiteit (per inwoner) betekent de facto dus niet dat elke inwoner van het BHG steeds minder energie verbruikt. Andere factoren kunnen deze daling verklaren, zoals :
- de evolutie in het kantorenpark (betere isolatie, lager verbruik) ;
- de evolutie in de industriële activiteit (afname van bepaalde types van energie-intensieve activiteiten, transitie naar andere) ;
- wijzigingen op vlak van transport (met name het aantal afgelegde kilometers, de overschakeling op minder energie-intensieve vervoerswijzen).
Een verbetering van de energie-intensiteit (per inwoner) is ook mogelijk bij een bevolkingsaangroei, onafhankelijk van elke evolutie van het socio-economisch weefsel of van de energetische performantie van de gebouwen, het vervoer, enz., maar potentieel ten koste van de levenskwaliteit.
Alvorens conclusies te trekken, moet er een meer gedetailleerde, aanvullende analyse van de verklarende factoren worden uitgevoerd.
Om te downloaden
Methodologische fiche
Tabel met de gegevens
Energie-intensiteit van de huisvesting
Indicator - Actualisering: december 2023
In 2021 verbruikte het gemiddelde huishouden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gemiddeld 13.271 kWh, alle verbruiken en energiedragers samen. De Energie-intensiteit van de huisvesting sector (bij een constant klimaat) bereikte een maximum in 1998. Een daling met 41 % werd vervolgens vastgesteld tussen 1998 en 2021. Dit wordt hoofdzakelijk uitgelegd door een minder grote behoefte aan verwarming. Anderzijds was er een aanzienlijke stijging van het elektriciteitsverbruik per huishouden tot 2005, gevolg door een (onregelmatige) neerwaartse trend tot 2017. Vervolgens werd in 2018 en 2019 een verdere stijging waargenomen, gevolgd door een verdere daling.
Wat is energie-intensiteit in de huisvestingssector?
De energie-intensiteit van een activiteitensector is de verhouding tussen de hoeveelheid door die sector verbruikte energie en een variabele die representatief is voor het activiteitsniveau (van die sector). Een hogere energie-intensiteit komt dus overeen met:
- ofwel een hoger energieverbruik voor een zelfde niveau van de in aanmerking genomen variabele,
- ofwel een beperking van de gebruikte representatieve variabele (daling van de waarde van de noemer in de berekende verhouding, wanneer het energieverbruik -of teller- constant blijft),
- ofwel een combinatie van beide.
In de huisvestingssector komt de verbruikseenheid overeen met één huishouden. De energie-intensiteit van de huisvesting wordt dus bepaald in verhouding tot het aantal gezinnen en kan geraamd worden op basis van het totaal eindverbruik van de huisvestingssector (vervoer niet inbegrepen). Daarvan wordt een schatting gemaakt, met of zonder klimaatnormalisatie, in het kader van de gewestelijke energiebalansen. Ter herinnering: de klimaatnormalisatie is erop gericht om voor het jaar in kwestie de invloed van de temperatuur eruit te lichten en dus een idee te geven van de evolutie van het energieverbruik bij constant klimaat (in dit geval het gemiddelde klimaat over de periode 1990-2021).
Een dalende energie-intensiteit van de huisvesting
Evolutie van de energie-intensiteit van de huisvesting in het Brussels Gewest, met en zonder klimaatnormalisatie van het energieverbruik
Bron: Gewestelijke energiebalansen (Versie 2021.2.1) en BISA volgens de gegevens van FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, berekeningen van Leefmilieu Brussel, 2023.
De “klimaatnormalisatie” van het energieverbruik dient om de invloed van het klimaat (GD 15/15) op het verbruik aan het licht te brengen en dus een idee te geven van het verbruik bij een ongewijzigd gebleven klimaat (hier in vergelijking met het klimaat 1990-2021).
In 2021 bedroeg het energieverbruik van de huisvestingssector in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gemiddeld 13.271 kWh per gezin. Het aantal gezinnen stijgt ook jaarlijks.
Het verbruik, en dus de energie-intensiteit van de gezinnen wordt duidelijk beïnvloed door de klimaatomstandigheden van het betrokken jaar (zie afwijkingen ten opzichte van de curve “met klimaatnormalisatie”).
Goed om te weten
De energie-intensiteit per gezin met klimaatnormalisatie bereikte haar maximum in 1998 en toont sindsdien een dalende trend, een trend die vanaf 2006 meer uitgesproken is. De energie-intensiteit daalde met 41% tussen 1998 en 2021.
Er zij op gewezen dat het jaar 2020 een bijzonder jaar is gezien de lockdowns in verband met de COVID-pandemie. Zij wordt gekenmerkt door een lichte stijging van de energie-intensiteit van de huishoudens. Meer informatie over de effecten van de eerste Covid-19 lockdown on het leefmilieu vindt u in de specifieke focus.
Een duidelijke daling in brandstofverbruik voor verwarming
Evolutie van de energie-intensiteit van de huisvesting (waarbij 1990 = referentiejaar) in het Brussels Gewest, in functie van de energiedrager
Bron: Gewestelijke energiebalansen (Versie 2021.2.1) en BISA volgens de gegevens van FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, berekeningen van Leefmilieu Brussel, 2023
De globale trend kan worden verduidelijkt door de evolutie van de intensiteit per energiedrager te analyseren: de daling van de totale intensiteit voor deze sector is toe te schrijven aan een duidelijke daling van de brandstofbehoefte voor verwarming per gezin. Daarentegen wordt voor het elektriciteitsverbruik een sterke stijging waargenomen tot in 2005, sindsdien gevolgd door een daling die minder uitgesproken is dan deze voor de brandstoffen, met een grotere interjaarlijkse variabiliteit in de afgelopen jaren tot 2017. Anderzijds was er in 2018 en 2019 een opwaartse trend in het elektriciteitsverbruik (met klimaatnormalisatie), gevolgd door een verdere daling.
Verklarende factoren voor deze ontwikkelingen
Het energieverbruik van huishoudens wordt beïnvloed door een aantal factoren :
- Het energieverbruik van huishoudens wordt door verschillende factoren beïnvloed: de stijging van de energieprijzen, zeer waarschijnlijk aan de basis van energiebesparend gedrag gelet op de socio-economische kenmerken van de Brusselse bevolking (met het laagste gemiddelde inkomen van de 3 Belgische Gewesten, en ongelijker verdeeld, waarbij ook het mediaaninkomen lager ligt) (volgens de fiscale gegevens van Statbel, waarnaar het BISA verwijst);
- de verbetering op energievlak van het gebouwenpark (met o.a. isolatie van de gebouwen of nieuwe constructies die op dit vlak beter presteren). Het Brusselse gebouwenpark wordt echter gekenmerkt door een groot aandeel huurders (62% volgens het EU-SILC 2021-onderzoek), wat een invloed heeft op potentiële energetische verbeteringen van het bestaande gebouwenpark;
- de verbetering van de energie-efficiëntie van de gebruikte uitrustingen (bv. minder energie-verbruikende elektrische huishoudapparatuur);
- de evolutie van de socio-economische kenmerken van de Brusselse bevolking (groei, samenstelling van de gezinnen, levensstandaard, enz.);
- het effect van energiebesparende gedragingen, verplicht (bijvoorbeeld door reglementeringen) of vrijwillig (ten gevolge van een bewustwording van de bevolking voor de milieuproblemen en het zuinig omspringen met natuurlijke rijkdommen): verlaging van de verwarmingstemperatuur in de gebouwen, enz.,
- het energie- en mobiliteitsbeleid vanuit de overheid.
Om te downloaden
Methodologische fiche
Tabel met de gegevens
- Evolutie van de energie-intensiteit van de huisvesting (.xls)
- Bruto-gegevens van de balans (jaarlijkse tabellen van 1990 tot 2021) (.xls)
Fiche van de Staat van het Leefmilieu
Energie-intensiteit van de tertiaire sector
Indicator - Actualisering: december 2023
In 2021 bedroeg de tertiaire energie-intensiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, d.w.z. het energieverbruik per baan in de sector, gemiddeld 9.210 kWh/baan. Dit verbruik vertoont een licht dalende tendens overheen de jaren sinds het begin van de jaren 2000.
Sinds 1998 wordt een aanzienlijke daling van de verwarmingsbehoeften (of van het brandstofverbruik) per baan waargenomen maar tot 2006 werd dit gecompenseerd door een belangrijke stijging van het elektriciteitsverbruik per baan, gevolgd door een voortdurende daling.
Wat is energie-intensiteit in de tertiaire sector?
De energie-intensiteit van een activiteitensector is de verhouding tussen de hoeveelheid door die sector verbruikte energie en een representatieve variabele. Een hogere energie-intensiteit komt dus overeen met:
- ofwel een hoger energieverbruik voor een zelfde niveau van de in aanmerking genomen variabele,
- ofwel een beperking van de gebruikte representatieve variabele (daling van de waarde van de noemer in de berekende verhouding, wanneer het energieverbruik -of teller- constant blijft),
- ofwel een combinatie van beide.
Om de energie-intensiteit van de economische activiteiten te ramen, worden er twee benaderingen gehanteerd: het aantal werknemers of volgens de productie (toegevoegde waarde). Aangezien de dienstverlenende tertiaire sector voor heel wat banen zorgt in het Brussels Gewest, zal deze als basis worden genomen voor de berekening van de energie-intensiteit van deze sector.
Een dalende energie-intensiteit van de tertiaire sector
Evolutie van de energie-intensiteit van de tertiaire sector (per baan in de dienstensector) in het Brussels Gewest, met en zonder klimaatnormalisatie van het energieverbruik
Bron: Gewestelijke energiebalansen (versie 2021.2.1) en Nationale Bank van België, volgens INR, berekeningen van Leefmilieu Brussel, 2023
De “klimaatnormalisatie” van het energieverbruik dient om de invloed van het klimaat (graaddagen 15/15) op het verbruik aan het licht te brengen en dus een idee te geven van het verbruik bij een ongewijzigd gebleven klimaat (hier in vergelijking met het gemiddelde klimaat 1995-2021).
In 2021 bedroeg het energieverbruik van de tertiaire sector in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gemiddeld 9.210 kWh per baan.
Er zij op gewezen dat het jaar 2020 een bijzonder jaar is gezien de lockdowns in verband met de COVID-pandemie, en dan een lichte toename in 2021. Zij werd gekenmerkt door een daling van het energieverbruik in de tertiaire sector. Meer informatie over het effecten van de eerste Covid-19 lockdown on het leefmilieu vindt u in de specifieke focus.
Goed om te weten
Over de jaren heen volgt de energie-intensiteit van de tertiaire sector (per baan) sinds het begin van de jaren 2000 een dalende tendens (-34% tussen 2002 en 2021, met klimaatnormalisatie).
Energie-intensiteit van de tertiaire sector, per energiedrager
Evolutie van de energie-intensiteit van de tertiaire sector (per baan in de dienstensector – referentie = 1995) in het Brussels Gewest, in functie van de energiedrager
Bron: Gewestelijke energiebalans (versie 2021.2.1) en Nationale Bank van België, volgens INR, berekeningen van Leefmilieu Brussel, 2023
Deze algemene trend kan nader verklaard worden door te analyseren hoe de tertiaire intensiteit (per baan) per energiedrager evolueert: sinds 1998 is er een duidelijke daling merkbaar van het brandstofverbruik (gelijkgesteld aan de verwarmingsbehoeften). Daarentegen werd tot in 2006 een sterke stijging van het elektriciteitsverbruik waargenomen, sindsdien stabiliseerde zich dit en vervolgens een daling (het verschil tussen 2013 en 2014 is gelinkt aan een methodeverandering).
Verklarende factoren
Er zijn meerdere factoren die deze ontwikkeling kunnen verklaren:
- de evolutie van de tertiaire activiteit in Brussel (type, aantal banen, enz.);
- de evolutie van de uitrusting van de ondernemingen (type en comfortniveau van het vastgoedpark, elektrische en elektronische uitrustingen, enz.);
- de verbetering van de energetische kwaliteit van het gebouwenpark (met o.a. isolatie van de gebouwen of nieuwe constructies die op dit vlak beter presteren);
- de verbetering van de energie-efficiëntie van de gebruikte uitrustingen (in casu: de kantoorautomatisering of verwarmingsinstallaties);
- het effect van energiebesparende gedragingen, opgedrongen (bijvoorbeeld door de stijgende energieprijzen of via reglementeringen) of vrijwillig (omdat de beheerders gevoelig zijn geworden voor de milieuproblemen en voor het zuinig omspringen met natuurlijke rijkdommen of omdat er een lagere bezettingsgraad van kantoren was zoals in 2020): een betere afstelling van de installaties, verlaging van de verwarmingstemperatuur in gebouwen, enz.
Om te downloaden
Energie-intensiteit van de industrie
Indicator - Actualisering: december 2023
In 2020 bedroeg de energie-intensiteit van de industriële sector in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gemiddeld 175.629 kWh per miljoen euro toegevoegde waarde in volume. De aldus berekende energie-intensiteit van de industrie nam tot 2017 licht toe, en lijkt sindsdien af te nemen.
Wat is energie-intensiteit in de industriesector?
De energie-intensiteit van een sector is de verhouding tussen de hoeveelheid door die sector verbruikte energie en een representatieve variabele. Een hogere energie-intensiteit komt dus overeen met:
- ofwel een hoger energieverbruik voor een zelfde niveau van de in aanmerking genomen variabele,
- ofwel een beperking van de gebruikte representatieve variabele (daling van de waarde van de noemer in de berekende verhouding, wanneer het energieverbruik -of teller- constant blijft),
- ofwel een combinatie van beide.
Om de energie-intensiteit van de economische activiteiten te ramen, worden er twee benaderingen gehanteerd: de intensiteit kan berekend worden met het aantal werknemers of de productie (toegevoegde waarde). Aangezien de industrie gekenmerkt wordt door een sterke mechanisering van het werk, gaat de voorkeur naar de tweede benadering. De energie-intensiteit van de industriële sector wordt hier zodoende berekend op basis van de gegevens over de toegevoegde waarde in volume. Deze zijn meer representatief voor de geproduceerde hoeveelheden dan de gegevens over de toegevoegde waarde tegen lopende prijzen, aangezien deze laatste onderhevig zijn aan de inflatie.
De evolutie van de energie-intensiteit van de industrie
Evolutie van de energie-intensiteit van de industrie (t.o.v. de toegevoegde waarde in volume, uitgedrukt in miljoenen kettingeuro’s) in het Brussels Gewest
Bron: Gewestelijke energiebalansen (versie 2021.2.1) en BISA, berekeningen van Leefmilieu Brussel, 2023
In 2020 bedroeg het gemiddelde energieverbruik van de industriële sector in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 175.629 kWh per miljoen euros toegevoegde waarde in volume.
Qua evolutie doorheen de tijd lijkt energie-intensiteit van de industrie tussen 2010 en 2017 gestegen (met 21%) en in 2020 gedaald (met 13% ten opzichte van 2018).
Verklarende factoren
Deze evolutie kan worden verklaard door verschillende factoren, met name de evolutie van het industriële weefsel (type activiteit) of de schaal van de Brusselse industriële activiteit. De evolutie van de energie-intensiteit hangt inderdaad af van de relatieve evolutie van twee variabelen:
- een daling van het energieverbruik (bv. sinds 2016) kan verband houden met een verschuiving in de industriële structuur naar minder energie-intensieve activiteiten, en/of met een rationalisatie van het energieverbruik (betere energie-efficiëntie van de uitrustingen en industriële processen, groeiende aandacht voor energiebesparende gedragingen bijvoorbeeld door de stijgende energieprijzen); en omgekeerd, voor een toename van het verbruik, bijvoorbeeld tussen 2011 en 2016.
- een daling van de activiteit van bepaalde subsectoren die representatief zijn voor de industriële activiteit in het BHG wordt vastgesteld via de toegevoegde waarde in volume tussen 2015 en 2017 (het verschil tussen 2008 en 2009 is te wijten aan een methodologische sprong in de berekening van de toegevoegde waarde). Deze daling ligt deels ook aan de oorsprong van de vermindering in energieverbruik.
Evolutie van het energieverbruik, van de toegevoegde waarde in volume en van de energie-intensiteit van de industrie (die eruit voortvloeit) (2005 = 100) in het Brussels Gewest
Bron: Gewestelijke energiebalansen (versie 2021.2.1) en BISA, berekeningen van Leefmilieu Brussel, 2023
Om te downloaden
Energieverbruik gelinkt aan transport
Indicator - Actualisering: december 2023
Het energieverbruik gelinkt aan transport (openbaar en privaat) van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vertegenwoordigt in 2021 meer dan een vijfde van het totaal Brussels energieverbruik (20%). Dit is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het wegvervoer (91% van het totale verbruik gelinkt aan transport in 2021).
Evolutie van het aan het vervoer gekoppelde energieverbruik
Het geraamde energieverbruik voor vervoer (verplaatsingen van personen en goederen; openbaar en privaat; over de weg, het spoor, het water en off-road) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft dalingen en stijgingen gekend tussen 1990 en 2019. Ze is momenteel goed voor meer dan een vijfde van het Brussels totaal eindverbruik (3663 GWh, of 21% van het totaal, aandeel dat sinds 2014 stabiel is).
Dat verbruik is in de eerste plaats toe te schrijven aan het vervoer over de weg (privaat en, in beperkte mate, openbaar), wat in 2021 goed was voor 91% (3332 GWh) van het totaal eindverbruik door het vervoer.
Er zij op gewezen dat het jaar 2020 een bijzonder jaar is gezien de lockdowns in verband met de COVID-pandemie. Zij werd gekenmerkt door een aanzienlijke daling van het verbruik in het wegvervoer. Meer informatie over dit onderwerp vindt u in de specifieke focus.
Evolutie van het voor vervoer berekende energieverbruik, tussen 1990 en 2021, in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Bron: Energiebalansen van het BHG 2023 (versie 2021.2.1)
(OVW: berekend, rekening houdend met de onderste verbrandingswaarde van elk beschouwd brandstoftype, met andere woorden de hoeveelheid thermische energie die per massa-eenheid brandstof vrijkomt bij de verbranding ervan)
Verschillende factoren bepalen de vervoersvraag van personen- en goederentransport
De factoren die de vraag naar personenvervoer beïnvloeden zijn:
- De demografische bevolkingskenmerken (aantal inwoners/ huishoudens, samenstelling van de bevolking op basis van leeftijd, samenstelling van de huishoudens, enz.) ;
- De socio-economische kenmerken van de bevolking (koopkracht van de huishoudens; belang van bijvoorbeeld het woon-werkverkeer of woon-schoolverkeer) ;
- De ruimtelijke ordening (mengeling van functies) ;
- De pendelstromen en de werkorganisatie (toenemende praktijk van telewerkenWerk verrichten buiten het kantoor, b.v. thuis, met behulp van computers en telecommunicatiemiddelen).
En, voor wat betreft de vraag naar goederentransport:
- De economische activiteit (samenstelling van het economisch netwerk en met name het belang van de activiteit) ;
- De mondialisering van de economie et de globalisering van de markten ;
- De evolutie van de brandstofprijzen en van de arbeidskrachten ;
- De evolutie van de productie- en consumptiepatronen.
Vrij stabiele afgelegde afstanden en stijgende brandstofprijzen
Merken we hierbij op dat de afgelegde afstanden over de weg door motorvoertuigen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tussen 2002 en 2015 stabiel waren (de sprong tussen 2012 en 2013 is te wijten aan een methodologisch hiaat en niet aan een gewijzigde tendens), terwijl zowel de bevolking als de werkgelegenheid blijft toenemen. Daarna stegen ze lichtjes, om in 2020 sterk te dalen als gevolg van de lockdown.
De door de motorvoertuigen over de weg afgelegde afstanden in het Brussels Gewest
Bron: Statbel (1990-2012 volgens de FOD Mobiliteit en Transport en sinds 2013 volgens Brussel Mobiliteit)
De brandstofprijzen fluctueren: een sterke stijging tussen 2000 en 2012, een daling tot 2016, en een verdere stijging vanaf 2017, en daarna daling in 2020 en verhogen in 2021. Ook moet worden opgemerkt dat, voor het eerst sinds 1990, de prijs van diesel sinds 2018 gelijk aan of hoger is dan die van benzine.
De evolutie van de brandstofprijzen zou een van de verklarende factoren kunnen zijn voor de evolutie van het energieverbruik door de transportsector.
Evolutie van de brandstofprijzen aan de pomp
Bron : Statbel (volgens de Algemene directie Energie - FOD Economie)
Ook andere elementen bieden weliswaar een verklaring zoals de verzadiging van het Brussels wegennet en de herinrichting van de wegen (vermindering van het aantal rijstroken, fietspaden, zones 30, verkeersdrempels…), de verbetering van de prestaties van het wagenpark, een rationalisering van de verplaatsingen en de geleidelijke overschakeling van wegvervoer naar andere minder energieverslindende vervoersmodi. We stellen effectief een stijging vast van het gebruik van het openbaar vervoer, fiets en goederenvervoer per boot (zie gegevens over de mobiliteit in het hoofdstuk Context).
Om te downloaden
Energie uit hernieuwbare bronnen in het Brussels gewest
Indicator - Actualisering: november 2023
Het potentieel voor energieproductie vanuit hernieuwbare bronnen is op het grondgebied van het Gewest eerder beperkt.
In 2021 bedroeg het totale verbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (in de vorm van elektriciteit en warmte en via transport) 807,1 GWh. Het grootste deel van de verbruikte elektriciteit en warmte is afkomstig van de exploitatie van biomassaGeheel van planten en dieren, alsook het daarmee gepaard gaande organische afval. De plantaardige biomassa komt uit de fotosynthese voort en is een bron van hernieuwbare energie. en zonnepanelen.
Een verhoogde productie van energie uit hernieuwbare bronnen als doel
Energie geproduceerd door hernieuwbare bronnen is energie waarvan de exploitatie geen voorraden van beperkte of fossiele bronnen aantast. Ze is bijvoorbeeld afkomstig van zonnestraling (aangewend voor diens warmte of voor de productie van elektriciteit), van kinetische energie van de wind, van de warmte die aanwezig is in de lucht, de bodem of het water, en van biomassa.
Deze bronnen voor hernieuwbare energie (HE) bieden in het algemeen een heel aantal voordelen en mogelijkheden, zoals een verminderde afhankelijkheid van energie, met name van fossiele brandstoffen, en een beperking van de impact van hun gebruik op de leefomgeving, het verhogen van de zekerheid van de energievoorziening, het creëren van lokale tewerkstelling en het stimuleren van onderzoek en innovatie.
Een verhoogde productie van energie vanuit hernieuwbare bronnen is bovendien een doelstelling van het energie- en klimaatpakket van de Europese Unie en van het regionale beleid (zie hieronder). De Europese Unie heeft zich geëngageerd om tegen 2020 20% van het bruto eindverbruik te voorzien vanuit hernieuwbare energie. Deze Europese inspanning zal worden verhoogd naar minstens 42,5% tegen 2030 (pakket "Fit For 55").
De doelstelling tegen 2020 werd verdeeld onder de lidstaten, waarbij België een doelstelling heeft gekregen om 13% van haar energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen te dekken. Deze werd dan weer verdeeld onder de Federale Staat en de Gewesten van het land in het kader van een beleidsakkoord van 4 december 2015. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft zich daarbij geëngageerd om tegen 2020 zijn bruto eindverbruik dat voorzien wordt vanuit hernieuwbare energie, te verhogen tot 0,073 Mtoe, ofwel 849 GWh. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de Brusselse doelstelling geformuleerd werd met een absolute waarde en geen relatieve (percentage).
Een nieuw beleidsakkoord gekoppeld aan de Europese Richtlijn 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en met doelstellingen voor de jaren 2021 tot 2030 wordt momenteel goedgekeurd. Het Brussels Gewest verbindt zich ertoe om minstens 879 GWh energie uit hernieuwbare bronnen te produceren. Als de bijdragen van de verschillende entiteiten niet volstaan om het referentieaandeel van 13% te bereiken, wordt het in te halen tekort verdeeld tussen de entiteiten volgens een verdeelsleutel. Dit was het geval in 2021, waardoor de "einddoelstelling" voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd verhoogd tot 941 GWh.
Ontwikkelingspotentieel van hernieuwbare energie in het Brussels Gewest
Door de sterke verstedelijking en hoge dichtheid, ondervindt het BHG een aantal beperkingen of specifieke kenmerken, met name:
- Het gebrek aan mogelijkheden voor grote windmolens of grote fotovoltaïsche velden,
- Het zeer beperkte potentieel voor grootschalige windopwekking op het grondgebied,
- De reglementaire voorwaarden voor de inplanting van projecten voor de terugwinning van energie uit biomassa en de daarmee samenhangende luchtkwaliteitsproblemen,
- De grote hoeveelheid aan eigenaar-verhuurders en mede-eigenaars,
- De aanwezigheid van een uitgebreid gasdistributienetwerk.
Hoewel deze beperkingen reëel en veelbetekenend zijn, moet ook worden opgemerkt dat het Gewest over een grote troef beschikt: zijn dichte en wijdverspreide elektriciteitsnetwerk. Een dergelijk netwerk zou de injectie van de (niet zelf-geconsumeerde) productie van gedecentraliseerde installaties kunnen vergemakkelijken en zo het gebruik van deze productie verhogen door het verlies te beperken. Zonne-energie, in het bijzonder fotovoltaïsche zonnepanelen, heeft hiervoor een groot potentieel. Daarnaast zijn er nog andere mogelijkheden, zoals de aanwezigheid van een ondergrond die gunstig is voor ondiepe verticale geothermie.
Evolutie van de gewestelijke politiek wat betreft energie uit hernieuwbare bronnen
Sinds 2005 steunt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de hernieuwbare energie op verschillende manieren, met name via het systeem van groenestroomcertificaten, het eco-reno krediet (vroeger bekend als de groene lening van Brussel), energiepremies, de terbeschikkingstelling van een netwerk aan experten (dienst facilitator “duurzame gebouwen” en Homegrade), en via het programma Renoclick (vroeger SolarClick/NRClick) voor de openbare instellingen.
Sinds de aanname in juni 2016 van het eerste gewestelijke Lucht-, Klimaat- en Energieplan door de Gewestelijke Regering en in het kader van de actualisering ervan in april 2023, vormt de ontwikkeling van hernieuwbare energie een hoofdlijn in diens geïntegreerde politiek.
In deze context heeft de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in oktober 2016 haar strategie aangenomen betreffende hernieuwbare energiebronnen, waarin ook de verdere exploitatie van het potentieel aan zonne-energie, met neme fotovoltaïsche zonnepanelen, opgenomen is. Er is een reeks initiatieven ontwikkeld om overheden, KMO’s en burgers te stimuleren om direct of indirect in dergelijke projecten te investeren. Het tweede Lucht-Klimaat-Energieplan voorziet ook om de inzet van hernieuwbare energiebronnen voor de productie van warmte en koeling te versnellen, in het bijzonder door de inzet van warmtepompen.
De inspanningen die in de periode 2021-2030 moeten worden geleverd, zijn ook gepland in de Brusselse bijdrage aan het nationale Energie- en Klimaatplan 2030: dit plan is gericht op de lokale productie van 470 GWh energie uit hernieuwbare bronnen en de uitvoering van een investeringsstrategie buiten het grondgebied van het BHG die de productie van 780 GWh mogelijk maakt. Het Belgische plan werd eind 2019 bij de Europese Commissie ingediend, zoals vereist door de regelgeving.
De productie van energie uit hernieuwbare bronnen in het Brussels Gewest
De Europese wetgeving (Richtlijn 2009/28/EG, art. 5) verdeelt de energie, afkomstig vanuit hernieuwbare bronnen, in 3 categorieën volgens gebruik: de productie van elektriciteit, de productie van warmte of koude, en de productie van drijf- of motorkracht voor het transport.
Alleen de productie van elektriciteit en warmte, afkomstig van hernieuwbare bronnen, vallen onder de verantwoordelijkheid van het Gewest, terwijl de HE-productie van motorkracht voor het transport een federale aangelegenheid is, via diens productbeleid (biobrandstoffen). Gezien er momenteel geen gegevens over de productie van koude in het Gewest beschikbaar zijn, werden ze hier dan ook niet opgenomen.
Indeling van de bronnen van hernieuwbare energie in het Brussels Gewest, in functie van hun gebruik
Bron: Gebaseerd op de gewestelijke energiebalans, in overeenstemming met de Europese richtlijnen
Lees de transcriptietekst
De bronnen van hernieuwbare energie die in aanmerking worden genomen voor energieproductie zijn :
- voor elektriciteit: biomassa (biogas en organisch afval) en fotovoltaïsche zonnepanelen;
- voor warmte: vaste biomassa (biogas, biobrandstoffen en organisch afval), warmtepompen en thermische zonnepanelen;
- voor motorkracht (transport): biobrandstoffen (biodiesel en bio-ethanol).
Er moet worden benadrukt dat bij de toepassing van Richtlijn 2009/28/EG de hoeveelheid energie die in rekening gebracht wordt, diegene is die inbegrepen is in het bruto eindverbruik van het Gewest, met andere woorden “de energieproducten die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land- en bosbouw en de visserij” (Art.2f). Verliezen door energietransformatieprocessen mogen niet in rekening gebracht worden, evenmin als het zelfverbruik in de energiesector.
Elektriciteit uit hernieuwbare bronnen
De gestaag aangroeiende productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedroeg in 2021 303,54 GWh.
Dit werd mogelijk gemaakt door drie circuits: biomassaGeheel van planten en dieren, alsook het daarmee gepaard gaande organische afval. De plantaardige biomassa komt uit de fotosynthese voort en is een bron van hernieuwbare energie., zonnepanelen en windenergie.
46% van de HE elektriciteit die in het BHG geproduceerd wordt (141,12 GWh in 2021) komt uit de exploitatie van biomassa, die verschillende vormen kan aannemen:
- Vast: de organische fractie van het ongesorteerde afval, dat behandeld wordt door de afvalverbrandingsoven in Neder-Over-Heembeek (deze is gekoppeld aan 3 turbines met een totaal netto vermogen van 45 MWe).
In 2021 werd op die manier 510.224 ton huishoudelijk en gelijkgesteld afval en privéafval verbrand in BHG. De organische fractie ervan bedroeg 52% in 2021 (volgens de berekeningen uitgevoerd voor de energiebalans). De warmte die vrijkomt bij de verbranding transformeert het water dat aanwezig is in de leidingen van een verwarmingsketel tot oververhit stoom, wat vervolgens naar een turbine gestuurd wordt om elektriciteit te maken. 130,82 GWh aan elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen werd opgewekt en aan het net geleverd in 2021. - Gasvormig: biogasBiogas is het gas dat geproduceerd wordt door de fermentatie van organisch dierlijk of plantaardig materiaal. gewonnen uit de vergisting van zuiveringsslib (op de site van het waterzuiveringsstationInstallatie waar vervuild water weer zuiver wordt gemaakt. Brussel Noord, uitgebaat door Aquiris, en Brussel Zuid, uitgebaat door Hydria) en benut in installaties voor warmtekrachtkoppelingWarmtekrachtkoppeling is de gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische of mechanische energie. (RICHTLIJN 2012/27/EU). Zo werd 10,30 GWh hernieuwbare elektriciteit geproduceerd.
Sinds 2007 neemt de productie van elektriciteit m.b.v. zonnepanelen gestaag toe. In 2021 zou op deze manier 162,43 GWh geproduceerd zijn, wat overeenkomt met 54% van de gewestelijke hernieuwbare elektriciteitsproductie. De aanzienlijke groei sinds 2018 is vooral te danken aan nieuwe grootschalige installaties die binnen of door privébedrijven zijn opgezet, onder meer via het systeem van derden-investeerders.
Het gecumuleerd vermogen en de totale nettoproductie van zonnepanelen in constante evolutie in het Brussels Gewest
Bron: Gebaseerd op de gewestelijke energiebalans 2021 (v2021.2.1-2.1)
Lees de transcriptietekst
De gecumuleerd vermogen van fotovoltaïsche zonnepanelen is gestegen van 98 kWp in 2007 tot 210.868 in 2021. De bijbehorende elektriciteitsproductie is in dezelfde periode gestegen van bijna 0 naar 164 GWh.
Windenergie wordt opgewekt door 2 kleine installaties op het grondgebied van Brussel. In 2021 werd in totaal 2.000 kWh opgewekt, dus veel minder dan 1% van de HE elektriciteit die in het Gewest geproduceerd wordt.
Warmte uit hernieuwbare bronnen
Hernieuwbare bronnen voor de productie van warmte in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn vaste biomassaGeheel van planten en dieren, alsook het daarmee gepaard gaande organische afval. De plantaardige biomassa komt uit de fotosynthese voort en is een bron van hernieuwbare energie. (brandhout en houtskool), biogasBiogas is het gas dat geproduceerd wordt door de fermentatie van organisch dierlijk of plantaardig materiaal., de verschillende warmtepompsectoren, (thermische) zonne-energie en organisch huishoudelijk en gelijkgesteld afval.
De warmte die geproduceerd werd vanuit hernieuwbare bronnen in het Brussels Gewest bedroeg 144,11 GWh in 2021.
Vaste biomassa is de belangrijkste bron en produceert 64,83 GWh, ofwel 45% van het totaal in 2021 (52,55 GWh van brandhout en 12,28 GWh van houtskool). Biogas uit de vergisting van afvalwaterslib in de waterzuiveringsstations Brussel-Noord en Brussel-Zuid is de tweede grootste bron van hernieuwbare warmte (32,97 GWh, of 23% van het totaal). Dit biogas wordt lokaal gerecupereerd in vergistingseenheden en warmtekrachtkoppelingseenheden. Installaties voor thermische zonne-energie produceerden 22,97 GWh hernieuwbare warmte in 2021, of 16% van het totaal, terwijl warmtepompen 19,05 GWh produceerden, of 13% van de hernieuwbare warmte in 2021. Tot slot leverde de verbranding van de organische fractie van huishoudelijk afval van huis-aan-huis- en particuliere inzamelingen 4,29 GWh hernieuwbare warmte op (3% van het totaal), die werd gebruikt om energie te leveren aan een stadsverwarmingsnet waarop het winkelcentrum Docks Bruxsel en de Koninklijke Serres in Laken zijn aangesloten.
De productie van HEB-warmte in het Brussels Gewest neemt geleidelijk toe, ondanks schommelingen
Bron: Gebaseerd op de gewestelijke energiebalans van 2021 (v2021.2.1-2.1), in overeenstemming met de Europese richtlijnen
Lees de transcriptietekst
De totale HEB-warmteproductie is gestegen van 88 GWh in 2011 naar 144 GWh in 2021, met onregelmatigheden in zowel het totaal als het aandeel van de verschillende bronnen.
Energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer
De hernieuwbare energiebronHernieuwbare energie is energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen. (RICHTLIJN 2009/28/EG). die voor het transport wordt aangewend, bestaat uit biobrandstoffen (biodiesel en bio-ethanol, ingevoerd in het BHG) die worden verwerkt in de voertuigbrandstoffen die aan de pompen worden verkocht (ingevoerd in het Brussels Gewest). Hernieuwbare elektriciteit die door vervoersactiviteiten wordt verbruikt, wordt niet meegerekend om elk risico van dubbeltelling te vermijden (de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die aan het net wordt onttrokken voor het opladen van batterijen is immers gedeeltelijk afkomstig van lokale elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen).
De hoeveelheid biobrandstof die in 2021 in het Brussels Gewest werd verbruikt, wordt geschat op 359,4 GWh (zie onderstaande grafiek). Het is belangrijk om te benadrukken dat dit cijfer het resultaat is van een vaste verdeelsleutel voorzien in een samenwerkingsakkoord tussen de verschillende Belgische entiteiten. Het is dus niet representatief voor de reële trend in het verbruik van biobrandstoffen in het Gewest.
Verbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in het Brussels Gewest
Ter herinnering heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zich geëngageerd om tegen 2020 een gewestelijk bruto eindverbruik uit hernieuwbare energiebronnen te verhogen tot 849 GWh, en 941 GWh in 2021.
Goed om te weten
In 2021 bedroeg het totaal energieverbruik uit hernieuwbare bronnen (elektriciteit, warmte en transport) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zoals bedoeld in de Richtlijn 2009/28/EG, 807,1 GWh..
Om haar bijdrage aan de Europese doelstelling te leveren, maakt het Gewest gebruik van een mechanisme waarin de richtlijn voorziet: de overdracht van statistieken tussen lidstaten. Op deze manier heeft het 132 GWh aan hernieuwbare energie gekocht van Finland.
Het verbruik van HEB-energie geproduceerd in het Brussels Gewest, op een reële klimaatbasis, neemt toe... maar bereikt de verbintenis die werd aangegaan slechts door het gebruik van het mechanisme voor de overdracht van statistieken
Bron: Gebaseerd op de gewestelijke energiebalans 2021 (v2021.2.1-2.1) en het verslag 2021 van de CNC en CONCERE over de uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst
Berekeningsmethode en definities in overeenstemming met Richtlijn 2009/28/EG
Om te downloaden
Methodologische fiche
Tabellen met de gegevens
- Evolutie van het gecumuleerd vermogen en de totale productie van fotovoltaïsche zonnepanelen (.xls)
- Evolutie van de geproduceerde warmte uit hernieuwbare bronnen in het BHG (.xls)
- Verbruik van HEB-energie geproduceerd in het Brussels Gewest (.xls)
- Ruwe data van de energiebalans (jaarlijkse tabellen van 1990 tot 2021 – indiening 2023) (.xls)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
Het fotovoltaisch potentieel van de brusselse daken
Focus - Actualisering: november 2023
Om de energieproductie uit hernieuwbare bronnen te verhogen, wordt vooral ingezet op fotovoltaïsche zonnepanelen op de daken van de woningen van de Brusselse bevolking, van privébedrijven en van openbare gebouwen. Het potentieel dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) gelinkt kan worden aan zonne-energie is groot. De productie van bestaande installaties bedraagt 162,4 GWh in 2021. Ontdek de verspreiding van deze installaties en het regionale potentieel.
Via het Lucht-Klimaat-Energie Plan heeft de Brusselse regering beslist om tegen 2030 de uitstoot van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). met 47% te verminderen (ten opzichte van 2005). Het verhogen van de energieproductie uit hernieuwbare bronnen is ook een van de doelstellingen van het “Fit for 55” pakket van de Europese Unie. Het gewest wil deze doelstelling halen door de productie van elektriciteit uit fotovoltaïsche zonnepanelen te verhogen.
Zonne-energie in Brussel
Onder energie uit hernieuwbare bronnen wordt energie verstaan waarvan de exploitatie geen voorraden van beperkte of fossiele bronnen aantast. Windenergie, hydraulische energie of waterkracht, geothermische energie of aardwarmte en zonne-energie zijn voorbeelden hiervan. Op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) is het potentieel voor energieproductie vanuit hernieuwbare bronnen echter beperkt in vergelijking met andere gebieden, omwille van de stedelijke dichtheid en de nabijheid van de luchthaven. Daarom is het nuttig om de mogelijkheden van zonne-energie te onderzoeken, meer in het bijzonder fotovoltaïsche zonnepanelen. De Brusselse daken vormen hiervoor de ideale dragers.
Het BHG had als doel om in 2020 te beschikken over een fotovoltaïsche energieproductie van 87 GWh en in 2030 van 185 GWh, in het kader van de Brusselse bijdrage aan het Nationaal Energie- en Klimaatplan 2030, dat op 12 juli 2018 door de regering werd goedgekeurd. Deze doelstelling werd naar boven bijgesteld in het kader van het Lucht-Klimaat-Energieplan: het gewest mikt nu op een productie van 334 GWh in 2030. Hierbij wordt ingezet op particulieren en privébedrijven, maar ook op publieke instellingen als energieproducenten.
Goed om te weten
In 2021 bedroeg de totale elektriciteitsproductie van fotovoltaïsche installaties 162,4 GWh, bijna het dubbele van het doel dat het gewest voor 2020 had vastgesteld en 49% van het nieuwe streefcijfer voor 2030.
Het gecumuleerd vermogen is sinds 2011 exponentieel gegroeid. De in 2013 en sinds 2018 vastgestelde stijging wordt hoofdzakelijk verklaard door nieuwe grote installaties die in of door privébedrijven werden opgetrokken. Het geïnstalleerd fotovoltaïsch vermogen is in 2021 als volgt verdeeld (gebaseerd op gegevens uit de regionale energiebalans voor 2021): 46% is gekoppeld aan installaties op industriële sites, 33% aan de tertiaire sector en 21% aan de residentiële sector (woningen).
Verhoging van het gecumuleerd vermogen aan fotovoltaïsche installaties in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waarbij de helft van de productie betrekking heeft op installaties op industriële sites
Bron: Energiebalans van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2021 gepubliceerd in 2023 (versie 2021.2.1-2.1), Leefmilieu Brussel
Het totaal fotovoltaïsch potentieel van het gewest werd in 2017 geschat op bijna 2.500.000 kW (in het kader van de ontwikkeling van de zonnekaart van het BHG). Er is een duidelijk verschil tussen gemeenten, met name is het fotovoltaïsch potentieel groot in Brussel, maar eerder beperkt in Koekelberg en Sint-Joost-ten-Noode. De cumulatieve capaciteit van de reeds bestaande installaties (2020) komt overeen met bijna 210.000kW (ofwel 8% van het potentieel). Dite aandeel varieert ook erg tussen de gemeenten. In tegenstelling tot de realisaties, is het potentieel dus een berekende waarde, wat toch opgemerkt dient te worden. Daarenboven vertrekt deze schatting vanuit het principe dat de totaliteit van de daken zal bedekt worden met fotovoltaïsche zonnepanelen, wat in de praktijk niet het geval zal zijn.
Ongelijke verdeling van het fotovoltaïsch potentieel en het totale geïnstalleerde vermogenper gemeente
Lees de transcriptietekst
- Anderlecht: potentieel van 266.653 kW waarvan 13,5% geinstalleerd
- Brussel: 542.793 kW waarvan 11,9 % geinstalleerd
- Elsene: 158.277 kW waarvan 4,8 % geinstalleerd
- Etterbeek: 83.842 kW waarvan 4,1 % geinstalleerd
- Evere: 84.151 kW waarvan 12,3 % geinstalleerd
- Ganshoren: 34.682 kW waarvan 12,2 % geinstalleerd
- Jette: 88.146 kW waarvan 7,2 % geinstalleerd
- Koekelberg: 28.810 kW waarvan 4,3% geinstalleerd
- Oudergem: 80.778 kW waarvan 5,9% geinstalleerd
- Schaarbeek: 188.610 kW waarvan 5,0 % geinstalleerd
- Sint-Agatha-Berchem: 52.380 kW waarvan 6,2% geinstalleerd
- Sint-Gillis: 69.882 kW waarvan 2,3 % geinstalleerd
- Sint-Jans-Molenbeek: 143.310 kW waarvan 6,1 % geinstalleerd
- Sint-Joost-ten-Noode: 34.349 kW waarvan 2,3 % geinstalleerd
- Sint-Lamberts-Woluwe: 126.134 kW waarvan 7,2 % geinstalleerd
- Sint-Pieters-Woluwe: 98.415 kW waarvan 6,5 % geinstalleerd
- Ukkel: 216.608 kW waarvan 3,9 % geinstalleerd
- Vorst: 125.428 kW waarvan 16,9 % geinstalleerd
- Watermaal-Bosvoorde: 55.794 kW waarvan 6,2 % geinstalleerd
Bron: Energiebalans van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2021 gepubliceerd in 2023 (versie 2021.2.1-2.1), Leefmilieu Brussel Brussel & APERe
De zonnekaart als hulpmiddel om te beslissen voor particulieren
Het doel van de zonnekaart is om aan de Brusselaar aan te tonen dat de installatie van zonnepanelen wel heel interessant is, ook vanuit financieel oogpunt.
Het zonne- en thermisch potentieel van een dak is te ontdekken via Zonnekaart.brussels. Na de invoering van zijn adres, krijgt de Brusselaar toegang tot een visuele weergave van zijn dak en ziet hij welke delen ervan zonnepotentieel hebben, hoeveel zonnepanelen er nodig zijn om maximaal te produceren en wat de installatiekosten ervan zijn. Hij krijgt ook een schatting van wat de zonnepanelen financieel zouden kunnen opleveren, dankzij de verkoop van groenestroomcertificaten gedurende 10 jaar, en ook dankzij de verlaging van de energiekosten. De milieuwinst, gekwantificeerd in termen van vermeden CO2-uitstoot, wordt ook gepresenteerd.
De informatie op de Brusselse Zonnekaart
De doelstelling van deze tool is uiteraard de aanmoediging van de installatie van de zonnepanelen om de energieproductie uit hernieuwbare bronnen te doen toenemen en zo de vastgestelde doelen van het gewest te bereiken.
Fotovoltaïsche panelen op de daken van openbare gebouwen
Het SolarClick-programma, dat 4 jaar liep (2017-2020), voorzag in de installatie van fotovoltaïsche zonnepanelen op de daken van openbare gemeente- en gewestgebouwen zoals administratieve gebouwen en sportinfrastructuur, maar ook bijvoorbeeld scholen en kinderdagverblijven. Het doel was om tussen 2017 en 2020 bijna 85.000m² extra fotovoltaïsche panelen te laten installeren op de daken van openbare gebouwen in het gewest, om vanaf 2020 11 GWh/jaar te produceren en zo de CO2-uitstoot ieder jaar met 4.500 ton te verminderen. De Brusselse regering heeft de uitvoering van dit regionale programma toegewezen aan Sibelga, in samenwerking met Leefmilieu Brussel.
Eind 2021 waren de daken van 116 openbare gebouwen uitgerust met een totaal van meer dan 51.000 m³ fotovoltaïsche panelen, met een totale capaciteit van 10.339 kWp. Deze gebouwen zijn hoofdzakelijk scholen (39%), kantoren (19%), werkplaatsen/garages (11%), sportcentra (9%) en woningen en kinderdagverblijven (elk 7%). Dit resulteerde in een jaarlijkse besparing van meer dan 4.800 ton CO2 in 2022 (Jaarverslag 2021 en Statistieken 2020, 2021 en 2022 van Sibelga).
Voor de financiering van SolarClick werd een totaal budget van 20 miljoen euro vrijgemaakt, waarvan 14,1 miljoen euro tegen eind 2021 daadwerkelijk was toegewezen. Hiermee werd een groot deel van de (plaatsings)werken gefinancierd waarna de openbare overheid over gratis elektriciteit kan beschikken en het gewest in ruil de groenestroomcertificaten krijgt die ze vervolgens kan verkopen om een Klimaatfonds op te richten.
Dit programma is nu samengevoegd met het NRClick-programma om te evolueren naar een Uniek Loket voor de ondersteuning van de Brusselse overheidsinstanties bij de algemene renovatie van hun gebouwen, genaamd RenoClick, dat deel uitmaakt van de gewestelijke Renolution-strategie. De eerste renovatiewerkzaamheden moeten in 2024 worden uitgevoerd, zodra de nodige studies zijn afgerond.
Om te downloaden
Fiche van de Staat van het Leefmilieu
Plannen en programma’s
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
De certificatie van de energieprestatie van gebouwen (EPB)
Focus - Actualisering: juni 2023
Een energieprestatiecertificaat van een gebouw (EPB) bevat informatie waarmee de energieprestatie van een gebouw of een deel van het gebouw beoordeeld kan worden. Het omvat ook aanbevelingen voor de meest relevante werkzaamheden om de prestaties van het pand te verbeteren.
Het BHG telde op 1 januari 2022 meer dan 300.000 individuele woningen met een EPB-certificaat, wat gelijkstaat aan 51 % van de Brusselse wooneenheden. Iets meer dan 6% van de geldige EPB-certificaten plaatst de wooneenheid in bij energieklasse A of B en 30% bij energieklasse G. Met opmerkelijke verschillen naar gelang het type woning.
Leer meer, en ontdek waarom die resultaten met voorzorg geïnterpreteerd moeten worden ...
In het BHG maakt het energieverbruik van de gebouwen ongeveer 50% van het totale energieverbruik uit. Om de doelstellingen betreffende de vermindering van de CO2-uitstoot, die hiermee verband houdt, te kunnen bereiken, is het dan ook belangrijk om over tools te beschikken die focussen op het energieverbruik en de energieprestatie van gebouwen.
De EPB-reglementering voor de vermindering van energieverbruik
In het BHG bestaat de reglementering rond de energieprestatie van een gebouw (EPB) uit een ordonnantie (Ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek Lucht, Klimaat en Energiebeheersing). Deze beoogt de vermindering van het primaire energieverbruik en de CO2-uitstoot die verband houden met de exploitatie van gebouwen, zonder dat de gebruikers aan comfort moeten inboeten. Daaruit vloeiden ook enkele ministeriële besluiten en enkele uitvoeringsbesluiten voort.
Deze EPB-reglementering bevat 3 luiken :
- een luik ‘Technische EPB-installaties’ met de reglementering voor verwarming en voor klimaatregeling,
- een luik ‘EPB-werken’ bij bouw- en renovatieprojecten, en
- een derde luik betreffende het ‘EPB-certificaat’.
Met zo’n certificaat is het voor eigenaars en (kandidaat-)huurders en kopers mogelijk om eigendommen te vergelijken op het vlak van energie-efficiëntie. Elke woning (van 18m² of meer) en elke grote kantooroppervlakte (van 500m² of meer) die te huur of te koop wordt gesteld, dient inderdaad sinds 2011 te beschikken over een EPB-certificaat dat deze informatie vermeldt. Dit EPB-certificaat heeft een geldigheidsduur van 10 jaar, tenzij de energiekenmerken van het pand in die tijd veranderen. Het wordt opgesteld door een erkend certificateur. Ook overheidsinstellingen doen mee: zij moeten, in hun voorbeeldrol voor rationeel en verminderd energieverbruik, aan de ingang van hun gebouw een ‘EPB-certificaat openbaar gebouw’ uithangen, dat het energieverbruik aangeeft en dat jaarlijks vernieuwd dient te worden.
Een EPB-certificaat classificeert gebouwen/woningen in functie van hun verbruik
In tegenstelling tot op een energiefactuur, wordt het resultaat van het EPB-certificaat uitgedrukt in ‘primaire energieEnergie die zonder enige transformatie beschikbaar is in de natuur.’, hetzij de energie die nodig is om de verbruikte energie te produceren. Deze houdt dus niet alleen rekening met de energie die in het gebouw wordt verbruikt (aan de hand van een gestandaardiseerde aanpak), maar ook met de energie die nodig is om deze energie te produceren. Om die primaire energie te berekenen, wordt in de praktijk op de potentiële hoeveelheid verbruikte energie een standaard conversiefactor toegepast die rekening houdt met de brandstof die werd gebruikt om de energie te produceren.
Er bestaan verschillende modellen van de EPB-certificaten, afhankelijk van de bestemming van het gebouw en de datum van indiening van de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag, maar ongeacht het model, toont het EPB-certificaat een energieklasse aan op een schaal van A++ (heel energiezuinig) tot G (heel energiegulzig). Deze energieklasse wordt bepaald op basis van de energiekenmerken van het goed, met name het type van verwarming en de gebruikte energie, de oppervlakte en isolatie van verlieswanden, het bestaan van zonnepanelen en dus in functie van het berekende primaire energieverbruik. Het EPB-certificaat houdt geen rekening met het werkelijk verbruik, want dat hangt sterk af van de levenswijze van de bewoners.
Bij het ontwerpen van de schaal van de energieklassen van A tot G werd rekening gehouden met de kenmerken van het volledige vastgoedpark van Brussel (zoals de Europese regelgeving het oplegt), zowel de huizen als de appartementen, oud of nieuw. Bijgevolg verschilt deze van de schaal die in de andere gewesten wordt toegepast. Het is effectief moeilijker om een goede energieprestatie te bereiken met een vrijstaande woning, die meer gevels heeft die in contact zijn met de buitenlucht (gebouwtype dat proportioneel gezien meer voorkomt dan in de andere gewesten), dan met een compact appartement, waar minder warmte verloren gaat (gebouwen met gemeenschappelijke muren overheersen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest).
Een schaal van de energieklassen van de EPB-certificaten die specifiek is voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
Bron: infofiche “Het resultaat van het EPB-certificaat voor wooneenheden”, Leefmilieu brussel
Lees de transcriptietekst
- Klasse A : berekende primaire energieverbruik tot en met 45 kWu/(m².jaar)
- B : berekende primaire energieverbruik tussen 45 en 95 kWu/(m².jaar)
- C : tussen 96 en 150 kWu/(m².jaar)
- D : tussen 151 en 210 kWu/(m².jaar)
- E : tussen 211 en 275 kWu/(m².jaar)
- F : tussen 276 en 345 kWu/(m².jaar)
- G : berekende primaire energieverbruik hoger dan 345 kWu/(m².jaar)
De EPB-eis van 2018 voor nieuwe woningen komen overeen met klasse B. De gemiddelde energieprestatie van woningen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt tussen klasse D en E.
Naast de energieclassificatie, vermeldt het EPB-certificaat ook verschillende aanbevelingen om energie te besparen en een inschatting van de daaraan verbonden energiewinst. Deze aanbevelingen hebben voornamelijk betrekking op de isolatie van de schil van het gebouw, de leidingen en de aanhorigheden van de technische installatie. Ze houden rekening met de rentabiliteit en de technische haalbaarheid.
Het register van de EPB-certificaten van de Brusselse woningen
In het register van de EPB-certificaten van de Brusselse woningen, dat online beschikbaar is, staan alle gegevens in verband met de energieklassen van Brusselse woningen op basis van geldige certificaten. Een opzoeking in dit register kan aan de hand van het nummer van een EPB-certificaat of een adres. Er is reeks aan basisinformatie beschikbaar:
- wanneer het certificaat afgeleverd werd,
- tot wanneer het geldig is,
- de erkende certificateur die het heeft afgeleverd,
- de energieklasse en het kengetal.
De technische en concrete informatie betreffende de isolatie, het (sanitairwater)verwarmingssysteem en ook de aanbevelingen om de energieprestatie te verbeteren, zijn niet openbaar en bevinden zich op het certificaat zelf.
De EPB-certificatie van Brusselse woningen onder de loep
Sinds 2011 worden de certificaten die worden afgeleverd voor (bestaande en nieuwe) Brusselse wooneenheden opgevolgd. Er wordt geen rekening gehouden met certificaten die:
- ingetrokken werden (omwille van een wijziging van de energetische kenmerken);
- die incoherenties vertonen (resultaat > 2000 kWh/(m².jaar) of een bruto-oppervlakte van < 18m² voor woningen).
Deze resultaten moeten met voorzorg worden geanalyseerd…
- Er zijn bepaalde fouten (fouten in nummers van appartementen, meerdere certificaten ingediend voor eenzelfde woning zonder dat de link wordt gelegd ...). Dat aandeel wordt ingeschat op 0,45 % van de certificaten;
- het certificatieprotocol is en blijft regelmatig evolueren en de wijze waarop bepaalde gegevens al dan niet worden geregistreerd, verschilt soms van versie tot versie;
- de berekeningsmethode is geëvolueerd en evolueert regelmatig, zodat de conventionele waarden voor de berekeningen kunnen veranderen;
- Tussen 2017 en 2019 moesten de certificateurs via een verplichte opfriscursus gevolgd door een succesvol examen kennismaken met de nieuwe instrumenten (protocol en software) en hun praktische beheersing verbeteren door bijvoorbeeld veelgemaakte fouten te bekijken;
- De EPB-certificaten worden gedeeltelijk vastgesteld bij de verkoop, dat wil zeggen vóór de werkzaamheden, en zij worden over het algemeen niet bijgewerkt na de latere werkzaamheden indien er daarna geen andere onroerendgoedtransactie plaatsvindt;
- De verdeling van de certificaten, enerzijds voor nieuwe woningen en anderzijds voor bestaande woningen die het voorwerp uitmaken van een vastgoedtransactie, geeft niet hun respectieve aandeel in het Brusselse woningpark weer.
Deze gegevens zijn bijgevolg statistisch gezien niet significant om het vastgoedpark van Brusselse woningen te vertegenwoordigen.
Het aantal bestaande of nieuwe gebouwen met een (geldig of niet) EPB-certificaat stijgt gestaag
Bron: Statistisch verslag - EPB-certificatie van wooneenheden - Gegevens van 2021, Leefmilieu Brussel, volgens de certificaten op 1 januari 2022
Goed om te weten
Gemiddeld worden er 2.500 certificaten afgeleverd per maand en het BHG telde op 1 januari 2022 iets meer dan 300.000 gecertificeerde wooneenheden. Wat gelijkstaat aan 51 % van de Brusselse wooneenheden of 41 % als er enkel rekening wordt gehouden met de geldige certificaten (inschatting gemaakt op basis van de gegevens van het woningenbestand van Statbel en van de FOD Financiën, volgens het BISA)
Gemiddeld heeft de helft van de woningen een certificaat (linkse deel, in het groen), maar dat aandeel varieert tussen gemeenten
Bron: Statistisch verslag - EPB-certificatie van wooneenheden - Gegevens van 2021, Leefmilieu Brussel, volgens de certificaten die geldig waren op 1 januari 2022 en de gegevens van het woningenbestand van Statbel en van de FOD Financiën, volgens het BISA)
Lees de transcriptietekst
Op 01/01/2022 waren 51% van de wooneenheden in Brussel gecertificeerd.
Op gemeentelijk niveau :
- 48% van de wooneenheden in Anderlecht zijn gecertificeerd
- 59% in Brussel (stad)
- 64% in Elsene
- 58% in Etterbeek
- 55% in Evere
- 43% in Ganshoren
- 47% in Jette
- 47% in Koekelberg
- 57% in Oudergem
- 46% in Schaerbeek
- 46% in Sint-Agatha-Berchem
- 49% in Sint-Gillis
- 47% in Sint-Jans-Molenbeek
- 52% in Sint-Joost-ten-Node
- 59% in Sint-Lambrechts-Woluwe
- 55% in Sint-Pieters-Woluwe
- 59% in Ukkel
- 53% in Vorst
- En 50% in Watermaal-Bosvoorde
Met uitzondering van 2012 werden er elk jaar meer certificaten afgeleverd in het kader van een verkoop dan in het kader van een huurcontract. Dat kan met name verklaard worden door het feit dat wanneer een woning verhuurd wordt het uitzonderlijker is dat de energiekenmerken van een woning wijzigen tussen twee opeenvolgende huurders. Ook zit er meestal minder tijd tussen twee huurders dan tussen twee kopers. Bijgevolg is een (nieuw) certificaat minder vaak nodig indien een woning wordt verhuurd (aangezien een certificaat 10 jaar geldig is). Dat kan ook een kwestie zijn van de reglementering te respecteren.
De afgeleverde EPB-certificaten voor verkopen (links, in het oranje) zijn talrijker dan die voor huurcontracten (links, in het blauw)
Bron: Statistisch verslag - EPB-certificatie van wooneenheden - Gegevens van 2021, Leefmilieu Brussel, volgens de certificaten die geldig waren op 1 januari 2022
EPB-kenmerken van bestaande woningen
Goed om te weten
Een derde van de (nieuwe of bestaande) individuele woningen zit in energieklasse G. De situatie van de huizen verschilt sterk met die van de appartementen
Bron: Statistisch verslag - EPB-certificatie van wooneenheden - Gegevens van 2021, Leefmilieu Brussel, volgens de certificaten die geldig waren op 1 januari 2022
Er moet echter aan worden herinnerd dat EPB-certificaten voor bestaande woningen worden afgegeven vóór de verkoop en dus vóór eventuele werkzaamheden om de EPB te verbeteren. Zij worden zelden aangepast na dergelijke werkzaamheden, als het pand niet op de markt wordt gebracht. Voorts ontbreekt vaak documentatie die de energiekwaliteit van het pand aantoont (bv. de aanwezigheid van isolatie of de kenmerken daarvan) of wordt deze door de eigenaren of makelaars niet aan de certificateur verstrekt. Dit leidt tot het gebruik van ongunstigere waarden waardoor het berekende resultaat negatief wordt beïnvloed. Het pand is er dus beter aan toe dan deze resultaten weergeven.
De analyse van de EPB-certificaten die geldig waren op 1 januari 2022 toont ook andere interessante informatie aan (meer informatie daarover vindt u in het statistisch verslag):
Lees de transcriptietekst
- Gehuurd vastgoed heeft een betere EPB dan verkocht vastgoed : 22% van de verhuurde appartementen vallen in klasse G tegen 30% van de verkochte appartementen ; en 41% van de verhuurde huizen tegen 55% van de verkochte huizen.
- 80% van de woningen met een certificaat worden verwarmd met gas
- Het gemiddelde verbruik van woningen met een certificaat daalt doorheen de jaren, van 328 kWu/m².jaar in 2011 naar 294 in 2021.
- 82% van de onderzochte raamoppervlakten is voorzien van dubbele beglazing.
- Het meeste raam- en deurwerk is van hout (43%) of synthetisch materiaal (pvc, 39%)
Om te downloaden
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Infofiche : Het resultaat van het EPB-certificaat (.pdf)
- Webpagina : Het EPB-certificaat
Studie en rapport
- Statistisch verslag – EPB-certificatie van wooneenheden, gegevens 2021. Leefmilieu Brussel, 28 pagina’s.
PLAGE, balans van de tool
Focus - Actualisering: december 2015
Het PLAGE is een instrument dat dankzij een efficiënt beheer van het energieverbruik en aan lagere kosten erg afdoende milieuresultaten aflevert: duizenden tonnen uitgespaarde CO2, met ongeveer 16% verminderd brandstofverbruik en stabilisatie van het elektriciteitsverbruik. De besparingen worden becijferd op enkele miljoenen euro. Bovendien levert het PLAGE een aantal banen op (energieverantwoordelijke), die vaak een langer leven beschoren zijn dan de duur van het programma.
In de Staat van het leefmilieu 2007-2008 werd er een tussentijdse balans van het PLAGE-instrument voorgesteld. 5 jaar later zijn er tal van PLAGE’s voltooid, met overtuigende resultaten: tijd dus om de vooruitgang die in deze nieuwe Staat van het leefmilieu werd geboekt te benutten.
Doel? Het energieverbruik terugschroeven
Het PLAGE-programma (Plan voor Lokale Actie voor het Gebruik van Energie), dat loopt sinds 2005, beoogt een proactief beheer van het energieverbruik. Eerst en vooral maakt het een energiekadaster op van het gebouwenpark, dat dient om de prioritaire gebouwen te bepalen (i.e. de meest energievretende gebouwen of gebouwen met het hoogste potentieel aan energiebesparingen op korte termijn) en vervolgens een actieplan op te stellen. Bij de doorvoering van dit plan hoort een follow-up van de evolutie van het energieverbruik (ook “energieboekhouding” genoemd). Het actieplan bestrijkt een periode van 3 tot 4 jaar en kan na afloop worden verlengd met de definitie van nieuwe doelstellingen (bijv. uitbreiding naar andere gebouwen, zwaardere ingrepen in de installaties en de gebouwschil).
De aanpak van het PLAGE
Bron: Leefmilieu Brussel, dpt. Duurzame gebouwen – begeleiding van de professionnelen, 2014
Het PLAGE mikt op “grote” publieke en private energieverbruikers. “Groot” omdat de oppervlakte van het gebouw(enpark) dat ze betrekken of bezitten aanzienlijk is. Ze behoren tot de tertiaire sector (gemeenten, ziekenhuizen, scholen, ...), maar ook tot eraan gelijkgestelde sectoren (zoals collectieve huisvesting of onthaalinstellingen).
Van een vrijwillige insteek naar een reglementaire verplichting
Bij aanvang was het PLAGE sturend en vrijwillig van insteek. Zo waren er tussen 2005 en 2014 verschillende projectoproepen die vier types van eigenaars-bestuurders golden: gemeenten, ziekenhuizen, onderwijsnetwerken en openbare vastgoedmaatschappijen (OVM’s).
Bogend op de grote bijval werd het PLAGE in het Brussels wetboek van lucht, klimaat en energiebeheersing (BWLKE) vanaf 2015 verplicht gemaakt voor:
- private beheerders of eigenaars van onroerend erfgoed van meer dan 100 000 m².
- de overheid (federale, gewestelijke en gemeenschapsinstanties, Europese Unie) die een gebouw(enpark) met een oppervlakte van meer dan 50 000 m² bezitten of betrekken.
Het verplichte PLAGE zet enkele bepalingen om van richtlijn 2012/27 met betrekking tot energie-efficiëntie. Het bestreken onroerend erfgoed vertegenwoordigt een totale oppervlakte die wordt geraamd op 15 miljoen m2, hetzij een beetje minder dan een tiende van de gewestelijke oppervlakte (Leefmilieu Brussel, dpt. Duurzame gebouwen - begeleiding van de professionelen, 2015): een gigantisch groot potentieel dus ten opzichte van de reeds geïmplementeerde proefprojecten (zie hieronder).
Het toekomstige lucht-klimaat-energieplan, dat men aan het goedkeuren is, wil de drempel voor het opleggen van het verplichte PLAGE voor overheidsinstanties verlagen.
Gezien de gehaalde resultaten en de specifieke kenmerken van de verschillende sectoren die het PLAGE-programma konden genieten, zal het vrijwillige OVM-PLAGE worden verlengd.
Voorstelling van de PLAGE-proefprojecten
De PLAGE-proefprojecten werden uitgevoerd in 434 gebouwen met in totaal een oppervlakte van om en bij de 2,4 miljoen m2. Er werden 34 energieverantwoordelijke aangeworven.
De projectoproepen vertoonden enkele bijzonderheden:
- Voor de gemeenten, een erg heterocliet onroerend erfgoed: administratieve gebouwen, sportcentra/zwembaden, scholen, opslagplaatsen, bibliotheken, collectieve huisvesting, ...
- In de scholen, lange periodes waarin de lokalen niet worden gebruikt (schoolvakanties) en een bijzonder hoog brandstofverbruik (nagenoeg 90% van de energierekening).
- In de ziekenhuizen, een bijzonder energiebeheer, rekening houdend met de toename van gesofisticeerde technische apparatuur en met de stijgende bezoekersaantallen.
- In collectieve woningen, de complexiteit van de energieboekhouding per gebouw, ermee rekening houdend dat de gezamenlijke stookplaatsen voor meerdere gebouwen dienen.
Overtuigende resultaten op energie- en op financieel vlak
Een van de grote voordelen van dit instrument is het snel verkrijgen van resultaten (energie- en dus financiële besparingen), voor een doorgaans positieve financiële nettowinst: de uitgespaarde uitgave neemt tijdens het PLAGE alleen maar toe en de terugwintijd wordt gemiddeld in minder dan 5 jaar bereikt (Leefmilieu Brussel, mei 2013). Nogmaals, de PLAGE’s beogen prioritaire gebouwen, waar de manoeuvreerruimte in termen van energie- en financiële besparingen potentieel groot is.
Alle PLAGE-proefprojecten samen leverden volgende resultaten op (Leefmilieu Brussel, 2015):
- een vermindering van ongeveer 15% van het brandstofverbruik, zonder comfortverlies voor de gebruikers (zie onderstaande figuur);
- ongeveer 10.000 ton CO2-uitstoot die jaarlijks wordt uitgespaard;
- een stabilisatie van het elektriciteitsverbruik (dat zonder PLAGE jaarlijks met 2% zou zijn gestegen);
- besparingen op de energiefactuur die worden geraamd op 4,25 miljoen euro per jaar;
- na de aanvankelijke periode van 3 tot 4 jaar verbeterden de deelnemende organisaties bovendien verder het beheer van hun energieverbruik (tot 30% energiebesparingen ten opzichte van de aanvankelijke situatie) en nóg meer wanneer er een energieverantwoordelijke was.
Evolutie van de genormaliseerde verbruiken van brandstoffen voor de pilootprojecten PLAGE
Bron: Leefmilieu Brussel, dpt. Duurzame gebouwen – begeleiding van de professionnelen, 2015
OVM = Openbare Vastgoedmaatschappijen
* In het geval van de gemeenten gelden de cijfers voor de fase 2. De evolutie voor de fase 1 was om en bij de 16%.
Toch gaat het verminderde energieverbruik niet automatisch gepaard met een daling van de energiefactuur, omwille van de stijgende energieprijzen. Zo zorgden de PLAGE’s bij gemeenten en ziekenhuizen niet voor een lagere energiefactuur, maar konden ze deze wel onder controle houden. Het PLAGE biedt overigens de kans om rechtstreeks iets voordeligs voor de energiefactuur te doen (zoals het bedingen van de energieleveringsovereenkomst), maar zonder gevolgen voor het leefmilieu.
Voor een gedetailleerde balans van de energieresultaten en de financiële winst per PLAGE, eventueel per deelnemende organisatie, kan men terecht in de hieronder opgegeven infofiches.
Succesfactoren
De succesfactoren van het PLAGE-instrument zou men als volgt kunnen samenvatten:
- Inzetten op een nauwe samenwerking tussen alle spelers, of het nu gaat over de energieleveranciers, de professionals die de installaties beheren, de leidende teams of zelfs de gebruikers. In verband hiermee haalden de deelnemers de rol (en de competentie) van de energieverantwoordelijke meermaals aan als essentieel voor het welslagen van het project. Hij staat immers in voor de coördinatie en de follow-up. De bewustmaking van de verschillende spelers zorgt voor actieve betrokkenheid bij het project, maar ook voor een aangepast gedrag.
- Zich baseren op becijferde follow-upfactoren die iets vertellen over de inspanningen en besparingen die (zowel op energie- als op financieel vlak) werden gerealiseerd. De energieboekhouding blijkt voor de spelers een reële motiverende factor te zijn om hun inspanningen voort te zetten.
- Zich concentreren op de prioritaire gebouwen, namelijk de meest energievretende gebouwen.
- In eerste instantie voorrang geven aan eenvoudige acties en aan werkzaamheden met een snelle terugwintijd.
- In tweede instantie, door de besparingen die werden gemaakt, financiële middelen vrijmaken, die dan kunnen dienen om de zwaardere investeringen in energiewinst te betalen of zelfs opnieuw in andere posten kunnen worden geïnjecteerd (zoals de aankoop van didactisch materiaal in scholen).
- Winst voor het leefmilieu en economische rentabiliteit aan elkaar koppelen.
Een van de mooiste successen is ontegensprekelijk de dynamiek die vaak (net zoals de betrekking van energieverantwoordelijke) na de periode van de projectoproep verder loopt.
Winstgevende energiebesparende ingrepen
Een van de hoofdacties, heel eenvoudig en met onmiddellijke opbrengst, is de regeling van de verwarming. Uit de stand van zaken kwam immers naar voren dat de meeste gebouwen die een PLAGE volgen te veel verwarmd of onnodig verwarmd worden (bijvoorbeeld in de fases zonder gebruik, zoals de schoolvakanties voor de scholen). Door de richttemperaturen voor lucht of voor tapwater lager in te stellen of bepaalde installaties zelfs stil te leggen kan men het verbruik direct terugschroeven. Natuurlijk biedt de automatisering van de regelmogelijkheden een interessante meerwaarde.
Andere eenvoudig uit te voeren actie: het onderhoud van de installaties (met name verwarmingsinstallaties). Een technische follow-up en een follow-up van de facturen, alsook van de hogere eisen in de onderhoudscontracten laten toe anomalieën op te sporen en zorgen voor een optimale werking van de uitrusting.
Het is eveneens mogelijk om de efficiëntie van verwarmingssystemen op te drijven door warmte-isolatie van de leidingen, warmtereflectoren achter de radiatoren te plaatsen of verouderde ketels te vervangen.
Hoewel het enkele financiële middelen vergt, is isolatie uiteraard een essentiële post, of het nu gaat over het verhogen van de luchtdichtheid door het dichten van lekken, dan wel over het aanbrengen van dak-, plafond- of muurisolatie.
Om te downloaden
Tabel(len) met de gegevens
- Aantal gebouwen in de pilootprojecten PLAGE
- Oppervlakte van de gebouwen in de pilootprojecten PLAGE
- Evolutie van de genormaliseerde verbruiken van brandstoffen voor de pilootprojecten PLAGE
Fiche(s) van de Staat van het Leefmilieu
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Infofiche Energie « Plan voor Lokale actie voor het gebruik van energie : gemeentelijk PLAGE 2006-2009 », oktober 2010
- Infofiche Energie « Plan voor Lokale actie voor het gebruik van energie : PLAGE Ziekenhuizen 2007-2009 », oktober 2010
- Infofiche Energie « Plan voor Lokale actie voor het gebruik van energie : PLAGE Scholen 2009-2013 », oktober 2013
- Energie-efficiëntie en financiële besparingen : een PLAGE in uw instelling – PLAGE handleiding bestemd voor beslissingsnemers, september 2010
- PLAGE handleiding bestemd voor energieverantwoordelijken – Een geslaagd beleid voor efficiënt energiebeheer creëren
- 10 succesvolle acties voor een lager energieverbruik in scholen
Toegang tot energie in België en het Brussels Gewest
Focus - Actualisering: augustus 2021
In 2019 vormt de toegang tot energie nog steeds een probleem voor een deel van de bevolking, aangezien 1 op 5 Belgische gezinnen zich in een situatie van energiearmoede bevindt, een cijfer dat sinds 2009 nauwelijks is gewijzigd. De gevolgen voor de gewesten zijn tamelijk gedifferentieerd: in Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn er meer huishoudens die in energiearmoede verkeren dan in Vlaanderen. Eenoudergezinnen of alleenstaanden worden ook vaker getroffen. Maar wat zijn de oorzaken van deze moeilijke toegang tot energie? Hoe valt het onevenwicht tussen de 3 Belgische gewesten te verklaren? En waarom worden bepaalde gezinstypes meer getroffen dan andere?
Wat is energiearmoede juist?
In een tijd waarin de klimaatproblematiek steeds zorgwekkender wordt en de energievoorziening zichzelf opnieuw probeert uit te vinden, vormt ook de toegang tot energie een uitdaging. Daarom lijkt het zinvol de problematiek van energiearmoede nader te bekijken. Maar wat wordt bedoeld met "energiearmoede"?
Energiearmoede verwijst naar "de onmogelijkheid voor een gezin om – in zijn woning – toegang te krijgen tot de energie die het nodig heeft, tegen een betaalbare prijs ten opzichte van zijn inkomen"
Het begrip "energiearmoede" is afgeleid van het begrip "Fuel Poverty", dat in de jaren 1970 in het Verenigd Koninkrijk ontstond. Op Europees niveau kwam de kwestie van de energievoorziening van de bevolking in de jaren 2000 volop in de aandacht en werden talrijke studies over dit onderwerp uitgevoerd. Hoewel men geen gemeenschappelijke definitie kon vastleggen, promoot de Europese Unie tal van projecten om de omvang van energiearmoede in Europa terug te dringen. In België wordt ze elk jaar gemeten, en sinds 2009 publiceert de Koning Boudewijnstichting een rapport via de Barometer van de Energiearmoede. De hier voorgestelde resultaten zijn grotendeels afkomstig uit hun laatste publicatie (Coene et al. 2020), die inzoomt op de toestand van de energiearmoede in België in 2018. Er zij op gewezen dat deze studie alleen verslag uitbrengt over het kwantitatieve aspect van de energiearmoede in België, en dat de sociaal-economische en wetgevingsdimensies van het probleem slechts zeer beperkt aan bod komen. Voor meer informatie over deze aspecten verwijzen wij onder meer naar de studies van Baudaux et al. (2020) en Huybrechs et al. (2011).
Op welke gegevens zijn de resultaten gebaseerd?
De resultaten in de Barometer van de Energiearmoede (en dus ook hier) zijn gebaseerd op de BE-SILC-enquête over inkomens en levensomstandigheden (Statistics on Income and Living Conditions). Dit is een follow-upstudie die sinds 2004 jaarlijks in alle landen van de Europese Unie wordt uitgevoerd. Een panel van gezinnen uit elk gewest (ongeveer 6.000 respondenten van Belgische gezinnen, d.w.z. ongeveer 11.000 respondenten ouder dan 16 jaar), dat gedurende maximaal 6 opeenvolgende jaren wordt gevolgd, wordt bevraagd over thema's als sociale integratie, inkomen, levensomstandigheden, gezondheid, ... We merken wel op dat sommige gegevens niet op een gedifferentieerde manier beschikbaar zijn voor de 3 gewesten (met name wegens de te kleine steekproefomvang), en dat sommige resultaten daarom worden voorgesteld voor België in zijn geheel en niet specifiek voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Wat betekent dat concreet?
Leven in een situatie van energiearmoede is leven met de dreiging dat men thuis geen toegang heeft tot de energie die nodig is om te leven in menswaardige omstandigheden. Geconfronteerd met moeilijkheden om de energiefactuur te betalen en met de dreiging dat de energievoorziening wordt afgesloten, kan iemand in energiearmoede zich dan ook niet beschermen "tegen een gebrek aan fysiek comfort – door de temperatuur of vochtigheidsgraad in de woning – of aan financieel comfort wat leidt tot zelfbeperking van het energieverbruik en zelfs schuldenlast." (Baudaux et al. 2020). Dit vertaalt zich in dagelijkse problemen (zoals bijvoorbeeld het bestrijden van vochtigheid, het opwarmen van water in een ketel om zich te wassen, leven met een stroombegrenzer, afzien van een wasmachine, of een deel van het huis afdichten of zelfs afsluiten) waarvan de gevolgen voor de levensomstandigheden zeer ernstig kunnen zijn.
Waarmee houdt energiearmoede verband?
Verscheidene factoren hebben een invloed op energiearmoede en de omvang ervan. In de eerste plaats de weersomstandigheden, die immers een grote invloed hebben op de verwarmingsbehoeften. In koudere jaren zijn dus mogelijk meer gezinnen blootgesteld aan energiearmoede (of op een intensere manier), aangezien de verwarmingsbehoeften groter zijn.
Naast de klimatologische factoren zijn er nog drie andere factoren die het risico op energiearmoede in belangrijke mate beïnvloeden:
- de energiefactuur (en dus de prijs van energie),
- het inkomen van het gezin,
- de kosten en/of de kwaliteit van de woning.
De prijzen voor de belangrijkste energiebronnen (aardgas, stookolie en elektriciteit) zijn gestaag blijven stijgen tot 2012, en daalden vervolgens aanzienlijk tot 2016. Maar sinds 2017 (2015 voor elektriciteit) werd opnieuw een verhoging van de tarieven opgetekend in de drie Belgische gewesten. De energiefactuur van gezinnen is bijgevolg sterk gedaald tussen 2014 en 2016, en lijkt enigszins te stagneren sinds 2017. Het klimaateffect lijkt de stijging van de energieprijzen te hebben gecompenseerd. In 2019 zal de mediane energiefactuur (tegen lopende prijzen, d.w.z. inclusief inflatie) voor Belgische gezinnen € 138 per maand bedragen, met grote verschillen tussen de gewesten.
Tegelijkertijd zijn ook de inkomens van de gezinnen gedaald sinds 2009. De mediaan van het equivalente beschikbaar maandinkomen bedroeg € 1.945 in 2019, opnieuw met grote gewestelijke verschillen. Zo is het beschikbare mediane maandinkomen het laagst in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (€ 1.610), in tegenstelling tot Vlaanderen, dat het hoogste inkomen heeft (€ 2.075). Opgemerkt zij dat het equivalente beschikbare inkomen alle inkomsten, toelagen en andere overdrachten omvat die huishoudens ontvangen en waaraan belastingen en overdrachten naar andere huishoudens worden afgetrokken, gedeeld door het aantal leden van het huishouden, omgerekend in volwassen equivalenten (Coene et al. 2020).
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is ook het gewest met de hoogste woonkosten (voornamelijk de huurprijs voor huurders, de aflossing van de hypothecaire lening en onroerende voorheffing voor eigenaars (Coene et al. 2021): € 600/maand, tegenover een Belgische mediaan van € 464/maand.
Goed om te weten
Een inwoner van Brussel besteedt gemiddeld 38% van zijn budget aan huisvesting.
De woonkosten zijn sinds 2009 in de drie gewesten blijven stijgen, en de stijging was het sterkst voelbaar in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (+40% tegenover +25% in Vlaanderen en +17% in Wallonië). Een inwoner van Brussel besteedt gemiddeld 38% van zijn budget aan huisvesting. Er moet worden opgemerkt dat de mediane woonkosten sterk variëren afhankelijk van het eigendomsstatuut; voor eigenaars met een hypotheek liggen de woonkosten tien keer hoger dan voor eigenaars zonder hypotheek (maar zij hebben het hoogste mediane inkomensniveau), en huurders bevinden zich in een tussenpositie. Bovendien bestaat er een dualisering van de huurmarkt, waar de bevolking in stedelijke centra die in kleine appartementen met een matige huurprijs woont, te maken krijgt met aanzienlijke stijgingen van de huurprijs ten opzichte van andere woningen.
We merken op dat, afgezien van het bestaan van deze risicofactoren, twee belangrijke parameters ertoe leiden dat deze factoren mogelijk energiearmoede veroorzaken:
- de mogelijkheid van onderbreking van de voorziening (indien de stroomvoorziening gegarandeerd was, zou de toegang tot energie niet in gevaar komen);
- de energieprestatie van het gebouw (afgezien van het risico op afsluiting), brengt een ongezonde woning de mogelijkheid om een minimum aan comfort in de woning te bereiken in gevaar.
3 vormen van energiearmoede, met aanzienlijke gewestelijke verschillen
Deze waarde varieert niet noemenswaardig sinds 2009. Er zijn echter sterke verschillen tussen de gewesten: 15,1% van de gezinnen wordt getroffen in Vlaanderen, 27,6% in Brussel en 28,3% in Wallonië.
Aandeel van de bevolking dat in energiearmoede (alle vormen samen) verkeert, per gewest.
Bron: Barometers energie- en waterarmoede 2019 (Coene et al. 2021).
We onderscheiden 3 verschillende vormen van energiearmoede, die volgens de Barometer Energiearmoeden worden gedefinieerd aan de hand van 3 indicatoren (Coene et al. 2020):
Goed om te weten
Energiearmoede trof 20,7% van de Belgische gezinnen in 2019.
- Gemeten energiearmoede
Dit heeft betrekking op de situatie waarbij "huishoudens een te groot deel van hun beschikbaar inkomen na aftrek van woonkosten aan de energiefactuur besteden".
In 2019 werd ongeveer 15% van de Belgische huishoudens ermee geconfronteerd, met een veel groter aandeel getroffen huishoudens in Wallonië (22,6%) dan in Vlaanderen (11%) of het BHG (14,4%). Dit is gedeeltelijk te wijten aan de hogere energieprijzen in Wallonië, het klimaat dat er over het algemeen minder mild is, en de woningen die er doorgaans groter zijn, vaak met vier gevels, en een lagere energiekwaliteit hebben. - Verborgen energiearmoede
Deze vorm van armoede focust op huishoudens die zich in een situatie van potentiële deprivatie bevinden, wat wil zeggen dat we "vermoeden dat zij hun energieverbruik terugschroeven tot onder hun basisbehoefte, omdat hun energiefactuur ‘abnormaal’ laag is". Het gaat dus om huishoudens die abnormaal weinig lijken te verbruiken voor hun energiebehoeften.
In 2019 bedraagt het percentage 4,2% in België, met opnieuw belangrijke verschillen tussen de gewesten: 3,4% van de Waalse huishoudens verkeert in deze situatie, 3,5% van de Vlaamse huishoudens en 10,5% van de huishoudens in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit percentage neemt sinds 2011 gestaag toe en kan gedeeltelijk worden verklaard door de grotere aanwezigheid van appartementen (de isolatie door gemeenschappelijke muren) en de kleinere omvang van de woningen. Het is ook in de grote stedelijke centra dat wij de meest geïsoleerde huishoudens of huishoudens met een laag inkomen aantreffen die hun uitgaven zouden beperken.
- Ervaren energiearmoede
Dit heeft betrekking op "ervaringen en gevoelens van huishoudens in relatie tot hun (financiële) vermogen om de energiefactuur te betalen".
Deze indicator is als enige puur subjectief en wordt zelf opgegeven door de huishoudens. Het omvat de huishoudens die, als reactie op een specifieke vraag over dit onderwerp in de enquête, zelf verklaren dat zij moeilijkheden ondervinden (of vrezen te zullen ondervinden) om hun woning naar behoren te verwarmen. De situatie verschilt ook sterk van gewest tot gewest: 1,5% van de Vlaamse gezinnen verkeert in deze situatie, tegenover respectievelijk 6,4% en 6,6% in Wallonië en Brussel. De laagste inkomens in deze 2 gewesten kunnen een verklaring zijn voor de grotere aanwezigheid van angst bij de gezinnen voor hun energiefactuur.
Er zij op gewezen dat er weinig overlapping bestaat tussen de 3 verschillende vormen van energiearmoede, behalve tussen gemeten en subjectieve armoede, waarbij 1,6% van de huishoudens tot beide categorieën behoort. In totaal bevindt 19,2% van de Belgische gezinnen zich dus in een "geobjectiveerde" situatie van energiearmoede (gemeten of verborgen armoede), en 1,5% in een subjectieve situatie (ervaren armoede).
Goed om te weten
- Armoederisico: een huishouden wordt geacht een armoederisico te lopen wanneer het inkomen lager is dan 60% van het nationale mediane inkomen (Coene et al. 2020).
- Materiële deprivatie: dit is gebaseerd op de indicator van materiële en sociale deprivatie (MSD), dat omvat de onmogelijkheid om zich ten minste 5 goederen of sociale acties te veroorloven uit een lijst van 13 items:
- rekeningen op tijd te betalen
- een week vakantie per jaar te nemen buitenshuis
- minstens om de twee dagen vlees, kip of vis te eten
- een onverwachte uitgave te doen
- een persoonlijke wagen te bezitten
- de woning degelijk te verwarmen
- beschadigde of versleten meubels te vervangen
- versleten kledij te vervangen door nieuwe kledij
- twee paar schoenen in goede staat te hebben
- thuis toegang tot internet te hebben
- minstens éénmaal per maand met vrienden of familie af te spreken om iets te eten of te drinken
- regelmatig deel te nemen aan vrijetijdsactiviteiten
- wekelijks een bedrag uit te geven voor persoonlijke behoeften
Wat zijn de verbanden tussen energiearmoede en andere vormen van armoede?
Kruising tussen indicatoren van armoede en energiearmoede
Bron: Barometers energie- en waterarmoede 2019 (Coene et al. 2021)
Energiearmoede kan ook in verband worden gebracht met andere sociaal-economische kenmerken van de Belgische bevolking, zoals blijkt uit de studie van de Koning Boudewijnstichting.
Zo stellen we vast dat 15,5% van de Belgische gezinnen in 2019 geacht wordt een armoederisico te lopen* (zie definities hierboven) (een cijfer dat sinds 2014 is gestegen). Als we de cijfers voor het armoederisico en die voor energiearmoede met elkaar vergelijken, dan zien we dat 48% van de huishoudens die in situatie van energiearmoede verkeren (d.w.z. 9,8% van alle Belgische huishoudens) ook een armoederisico lopen. Er bestaat dus een verband tussen deze twee parameters, maar dat betekent ook dat 52% van de huishoudens die in energiearmoede verkeren (10,9% van de Belgische huishoudens) aanvankelijk geen armoederisico loopt, maar toch moeite heeft om de energiefactuur te betalen.
Er moet worden opgemerkt dat het aandeel van de bevolking dat in armoede dreigt af te glijden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aanzienlijk hoger ligt dan het Belgische gemiddelde (31,4% in 2019).
Er kan dus worden aangenomen dat een proportioneel groter deel van de Brusselse bevolking (in vergelijking met het Belgische gemiddelde) het risico loopt op in een situatie van energiearmoede te belanden.
Evenzo stellen we vast dat 73% van de Belgische gezinnen die in (alle vormen van) energiearmoede verkeren (=15,1% van de Belgische gezinnen), huishoudens zijn zonder inkomen uit arbeid (wat omgekeerd impliceert dat het hebben van een inkomen uit arbeid niet noodzakelijk bescherming biedt tegen energiearmoede, aangezien 27% van de huishoudens zich in dat geval bevindt). Omgekeerd bevindt 37,2% van de huishoudens zonder inkomen uit arbeid (15,1% van alle Belgische gezinnen) zich daadwerkelijk in een situatie van energiearmoede. Een van de redenen hiervoor is de combinatie van een lager inkomen en een grotere aanwezigheid in huis (waardoor de energiebehoeften toenemen).
Terwijl het armoederisico uitsluitend gebaseerd is op een monetair criterium (hoogte van het inkomen), bestaat er nog een andere indicator om de armoede van een huishouden in aanmerking te nemen: materiële deprivatie*, die wordt gedefinieerd als "het gebrek aan toegang, om financiële redenen, tot een reeks van 13 zaken die noodzakelijk worden geacht voor een menswaardig bestaan in onze samenleving. De mate van deprivatie wordt 'ernstig’ genoemd als het huishouden geen toegang heeft tot ten minste 5 van deze zaken". In 2019 bevond 4,9% van de huishoudens zich in deze situatie van ernstige deprivatie, en kampte 69% van hen (3,4% van de Belgische gezinnen) ook met energiearmoede. Toch bevindt 83,8% van de gezinnen in energiearmoede (=17,3% van alle gezinnen) zich niet in een situatie van ernstige materiële deprivatie.
Energiearmoede treft niet alle gezinstypes op dezelfde manier.
Aandeel van de Belgische bevolking in een situatie van energiearmoede (alle vormen samen) per gezinstype.
Bron: Barometers energie- en waterarmoede 2019 (Coene et al. 2021)
Opmerking: de cijfers tussen haakjes zijn indicatief, omdat de steekproef te klein is en de kwaliteit van het resultaat niet kan worden gegarandeerd.
Uit de gegevens blijkt dat alleenstaanden en eenoudergezinnen (die respectievelijk 35% en 8% van de Belgische bevolking uitmaken, zie de onderstaande figuur) veel kwetsbaarder zijn dan andere gezinstypes. Meer dan een derde van deze twee gezinstypes verkeert daadwerkelijk in een situatie van energiearmoede (zie de bovenstaande figuur). Dit kan hoofdzakelijk worden verklaard doordat slechts één inkomen aanwezig is (dat over het algemeen lager is, aangezien dit niet afkomstig is van werk voor 63% van de alleenstaanden en 30% van de eenoudergezinnen). Hierdoor kunnen deze huishoudens moeilijker in hun energiebehoeften voorzien, die in verhouding doorgaans niet lager zijn dan die van een gezin van 2 volwassenen met kinderen, bijvoorbeeld.
Onder deze kwetsbare gezinnen zijn vrouwen zwaar oververtegenwoordigd:
- zij staan aan het hoofd van 80% van de eenoudergezinnen,
- het aantal vrouwen is dubbel zo groot als het aantal mannen onder de alleenstaande ouderen (65 jaar en ouder).
- Bovendien beschikken zij doorgaans over een lager inkomen dan alleenstaande mannen in dezelfde leeftijdsgroep.
Ook hier vertoont de Brusselse bevolking een oververtegenwoordiging van bijzonder kwetsbare gezinnen. Bijna de helft van de Brusselaars is immers alleenstaand (46%) en ook eenoudergezinnen maken een groter deel uit van de bevolking (12%) dan het Belgische gemiddelde (6%). Deze bijzondere structuur van de huishoudens in het Brussels Gewest impliceert dus dat een aanzienlijk groter deel van de bevolking kwetsbaar is voor energiearmoede, en verklaart de relatief hoge waarde van 27,6% energiearmoede in Brussel.
Verdeling van de huishoudtypes in de totale Brusselse en Belgische bevolking (links en in het midden) en in de Belgische bevolking die in energiearmoede verkeert, alle types samen (rechts).
Bron: BISA (voor Brussel) en Barometers energie- en waterarmoede 2018 (Coene et al. 2020)
Als we kijken naar alle gezinnen in energiearmoede en we de verdeling naar huishoudtype analyseren, blijkt heel duidelijk dat de alleenstaanden het sterkst vertegenwoordigd zijn; bijna 56% van de huishoudens in energiearmoede behoort tot deze categorie. Onder de alleenstaanden zijn 65-plussers des te kwetsbaarder (40,1% van hen verkeert in een situatie van energiearmoede, tegenover 31,5% van de mensen jonger dan 65 jaar). En van deze alleenstaande ouderen die in een situatie van energiearmoede verkeren, is 74% vrouw.
Wat is het verband met de gezondheidstoestand, het eigendomsstatuut en de kwaliteit van de woning?
Hoewel er geen oorzakelijk verband kan worden vastgesteld tussen energiearmoede en gezondheidstoestand, toont de studie van de Koning Boudewijnstichting aan dat Belgen die met energiearmoede kampen, veel vaker aangeven in slechte of zeer slechte gezondheid te verkeren dan huishoudens die zich niet in een situatie van energiearmoede bevinden. Zij melden ook vaker een chronische ziekte te hebben, of te worden geconfronteerd met een lichte of ernstige beperking in hun dagelijkse activiteiten als gevolg van een gezondheidsprobleem.
Wat het verband tussen het eigendomsstatuut van een woning en energiearmoede betreft, lijkt het erop dat het statuut van huurder mensen kwetsbaarder maakt: 34,9% van de huurders heeft te kampen met energiearmoede, tegenover slechts 14,2% van de eigenaars. Hier zien we een verband met de meest kwetsbare huishoudens: alleenstaanden en eenoudergezinnen zijn het vaakst huurder van hun woning. Bovendien kunnen huurders hun huisvesting niet gemakkelijk verbeteren overeenkomstig hun behoeften. Meer in het algemeen bestaat er dus ook een verband tussen energiearmoede en de kwaliteit van de woning: meer dan een derde van de huishoudens in energiearmoede heeft een woning van mindere kwaliteit (lekkend dak, vocht, verrot houtwerk, enz.). Woningen van mindere kwaliteit worden ook vaak aangetroffen in dichtbevolkte gebieden waar veel huishoudens met een laag inkomen wonen. Er moet ook worden opgemerkt dat sociale huurders des te meer worden getroffen door energiearmoede, aangezien 41% van hen eronder lijdt. Dit hoge cijfer is vooral toe te schrijven aan de lage energieprestatie van sociale woningen.
De ecologische transitie, een mogelijke hefboom voor een nieuw evenwicht?
De energiearmoede in België lijkt niet af te nemen in de loop der jaren, en de sociaal-economische omstandigheden bepalen sterk hoe kwetsbaar huishoudens zijn voor dit verschijnsel. Toch zullen de energieprijzen op termijn waarschijnlijk stijgen, met name door de uitputting van fossiele brandstoffen en de prijs van hernieuwbare energiebronnen die momenteel hoger ligt.
Daarom blijft het van groot belang het beleid ter bestrijding van energiearmoede verder te integreren en te verbeteren, met name in het klimaatbeleid. Dit in het kader van de ecologische transitie en in synergie met het beleid inzake duurzame ontwikkelingOntwikkelingswijze die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat dus om een demarche die ernaar streeft de continuïteit van de economische en sociale ontwikkeling in de tijd voort te zetten, met eerbied voor het leefmilieu en zonder de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor de menselijke activiteiten in gevaar te brengen. , die beide een antwoord trachten te bieden op de huidige ecologische uitdagingen. Het potentieel voor renovatie van gebouwen, bijvoorbeeld, is een centraal aandachtspunt bij de transitie dat toelaat om de energie-efficiëntie van gebouwen te verhogen en energieverlies te verminderen.
In dit verband heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een strategie voor de renovatie van gebouwen uitgewerkt, die onder meer voorziet in de verplichte invoering van een EPB-certificaat voor alle gebouwen tegen 2025, en die het renovatiepotentieel van de gebouwen in kaart moet brengen. Deze energieprestatie-eisen gaan systematisch vergezeld van financierings- en steunmaatregelen voor kwetsbare huishoudens, zodat zij kunnen deelnemen aan de transitie en hun energiefactuur kunnen doen dalen. Het Lucht-Klimaat-Energieplan en het Gewestelijk Energie-Klimaatplan 2030 beogen op hun beurt ook de energiearmoede terug te dringen via verschillende acties, zoals de versterking van het consumentenbeschermingsbeleid, de versterking van de lokale sociale diensten voor gezinnen in moeilijkheden, of het toezicht op de diensten van leveranciers en netwerkbeheerders. Anderzijds beschermt het Gewest de toegang van de Brusselaars tot energie via verschillende bepalingen in de elektriciteits- en gasordonnanties (leveringscontract van minstens 3 jaar, afsluiting bij wanbetaling kan alleen door een vrederechter worden uitgesproken, statuut van "beschermde klant", enz.), en ondersteunt het de maatschappelijk werkers en de gezinnen bij kwesties in verband met de toegang tot energie, met name via het Centrum voor ondersteuning SocialEnergie en het Centrum Infor Gas Elek.
De toegang tot energie is dus reeds een aandachtspunt in het gewestelijk beleid. Deze kwestie zal echter zo goed mogelijk moeten worden geïntegreerd in de toekomstige ecologische transitie om de ongelijkheden in toegang weer in evenwicht te brengen en, zo mogelijk, de omvang van energiearmoede te verminderen.
Om te downloaden
- De website van Leefmilieu Brussel over de renovatiestrategie
- De webpagina van Leefmilieu Brussel met de beschikbare begeleiding inzake gebouw en energie
- Het centrum voor ondersteuning inzake energie, gewestelijk dienst voor maatschappelijk werkers op het gebied van energie- en w
- De onafhankelijke dienstverlening die het recht op energie verdedigt (gas en elektriciteit)
Studie(s) en rapport(en)
- BAUDAUX A., BARTIAUX F., November 2020. « Energiearmoede en sociale bijstand in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest », Brussels Studies.
- COENE J., MEYER S., Maart 2019. « Barometer Energiearmoede (2009-2017) ».
- COENE J., MEYER S., Maart 2020. « Barometers energie- en waterarmoede (2009-2018) ».
- COENE J., MEYER S., Maart 2021. « Barometers energie- en waterarmoede (2009-2019) ».
- Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, November 2019. « Studie over het aandeel van de elektriciteits- en aardgasfactuur in het budget van de Belgische huishoudens in 2018 ».
- DELVAUX A., GREVISSE F., December 2017. « Précarité énergétique ». PAUVéRITé (alleen in het Frans).
- HUYBRECHS F., MEYER S., VRANKEN J., December 2011. « La Précarité Energétique en Belgique – Rapport final » (enkel in het Frans).
Plan(nen) en programma(‘s)
- Gewestelijk Lucht-Klimaat-Energieplan, 2016
- Gewestelijk Energie-Klimaatplan 2030
- Ordonnantie betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, November 2001, ord. n°2001031386.
- Ordonnantie betreffende de organisatie van de gasmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, betreffende wegenisretributies inzake gas en elektriciteit en houdende wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Avril 2004, ord. n° 2004031172.
Nuttige links
- De website van Leefmilieu Brussel over de renovatiestrategie
- De webpagina van Leefmilieu Brussel met de beschikbare begeleiding inzake gebouw en energie
- Het centrum voor ondersteuning inzake energie, gewestelijk dienst voor maatschappelijk werkers op het gebied van energie- en w
- De onafhankelijke dienstverlening die het recht op energie verdedigt (gas en elektriciteit)