Klimaat: stand van zaken
- Klimaat
- Vervuiling
- Het milieu: stand van zaken
- Studie
- Opwarming
Inhoud
-
Emissies van broeikasgassen
-
De koelte-eilanden van Brussel in kaart gebracht
-
Kwetsbaarheden van het Brussels Gewest voor klimaatverandering
-
Eerdere evolutie van het klimaat in het BHG
-
Toekomstige evolutie van het klimaat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en mogelijke aanpassingen
-
De perceptie van de milieuvraagstukken bij jongeren
-
Lees verder
Het broeikaseffectAlgehele temperatuurstijging op aarde die het gevolg is van het door luchtvervuiling verhoogde kooldioxidegehalte in de dampkring, waardoor de warmte die de door het zonlicht verwarmde aardbodem uitstraalt niet in voldoende mate uit de atmosfeer kan ontsnappen. is oorspronkelijk een natuurlijk fenomeen. De uitstoot van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). die een gevolg zijn van menselijke activiteiten versterken evenwel dit fenomeen en veroorzaken klimaatveranderingen.
De gevolgen van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. zijn talrijk en liggen aan de basis van een tweeledige strategische aanpak: "mitigatie" of vermindering van het energieverbruik en de daarmee samenhangende uitstoot van broeikasgassen en de "aanpassing", in het bijzonder van de steden, om de gevolgen van de klimaatveranderingen voor de gezondheid, de levenskwaliteit, het patrimonium en de infrastructuur te beperken.
Emissies van broeikasgassen
Indicator - Actualisering : augustus 2022
CO2 is veruit het belangrijkste broeikasgasGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). (BKG) dat uitgestoten wordt op het gewestelijk grondgebied (ongeveer 90% in 2020). De uitstoot van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). in Brussel is voornamelijk te wijten aan het energiegebruik voor gebouwen (residentieel en tertiair; 55% van de rechtstreekse uitstoot van BKG in 2020) en wegtransport (24%). Sinds 2010 vertoont de uitstoot van broeikasgassen een algemene neerwaartse tendens, los van de bevolkingsgroei, maar parallel aan de vermindering van het energieverbruik.
Een aantal doelstellingen
Als gevolg van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. (VN-Klimaatverdrag) in 1992 is het Protocol van Kyoto (1997) het eerste akkoord over het internationaal klimaatbeleid. De geïndustrialiseerde landen hadden er zich op een concrete en bindende manier toe verbonden de broeikasgasemissies tijdens de periode 2008-2012 te verminderen (met 5%).
Sindsdien is in het kader van het UNFCCC door middel van verschillende internationale overeenkomsten met reductiedoelstellingen verder gestreefd naar vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. De belangrijkste was de Overeenkomst van Parijs (COP21), aangenomen in 2015, waarin de Europese Unie haar vrijwillige bijdrage heeft vastgesteld op -40% van de broeikasgasemissies tegen 2030. Deze verbintenis werd snel gevolgd door de vaststelling, eind 2019, van de doelstelling van een klimaatneutrale Europese Unie tegen 2050. In het kader van deze groeiende ambitie en om ervoor te zorgen dat het reductietraject coherent blijft, hebben de EU-lidstaten hun engagement voor 2030 verhoogd. Samen verbinden zij nu zich tot een emissiereductie van ten minste 55% ten opzichte van het niveau van 1990. Deze doelstelling werd tussen de lidstaten verdeeld, en de Belgische doelstelling is een vermindering met -47% tegen 2030.
Ook de ambitie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is geleidelijk toegenomen. Nadat het zich had vastgelegd binnen de “Convenance of mayors” op een emissiereductie van 30% tegen 2025 (ten opzichte van 1990), heeft het zijn ambitie daarna bevestigd. De klimaatverordening, die in juni 2021 werd aangenomen, bepaalt dat het Gewest tegen 2050 koolstofneutraliteit moet bereiken door de directe gewestelijke emissies ten opzichte van 2005 met minstens 40% te verminderen in 2030, met 67% in 2040 en met 90% in 2050. Sindsdien heeft de regering op 5 mei 2022 een verhoogde doelstelling van 47% voor 2030 vastgesteld. Deze doelstellingen zullen door het volgende gewestelijke " Lucht-, Klimaat- en Energieplan" zullen worden geïmplementeerd.
CO2 blijft het belangrijkste BKG in het Brussels Gewest
De zes broeikasgassen (BKG) waarop de verschillende overeenkomsten betrekking hebben, zijn: koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofmonoxyde (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolstoffen (PFK’s) en zwavelhexafluoride (SF6). Er zijn nog andere gassen die het broeikaseffectAlgehele temperatuurstijging op aarde die het gevolg is van het door luchtvervuiling verhoogde kooldioxidegehalte in de dampkring, waardoor de warmte die de door het zonlicht verwarmde aardbodem uitstraalt niet in voldoende mate uit de atmosfeer kan ontsnappen. bevorderen maar zij tellen niet mee voor de berekening van de reductiedoelstellingen. Concreet worden deze gassen gecombineerd in een “gezamenlijke pot”, waarbij elk gas wordt gewogen volgens zijn globaal opwarmingspotentieel uitgedrukt in “CO2-equivalent”.
Alleen de BKG die rechtstreeks op het grondgebied worden uitgestoten (directe emissies) worden in aanmerking genomen. De directe BKG-emissies in het Brussels Gewest zijn hoofdzakelijk het gevolg van de verbrandingsprocessen die gebruikmaken van fossiele brandstoffen (gas en aardolie). CO2 is veruit het belangrijkste BKG dat op het gewestelijk grondgebied wordt geëmitteerd (90% in 2020).
Directe emissies door gebouwen en vervoer
Goed om te weten
In 2020 was alleen al de verwarming van (residentiële en tertiaire) gebouwen goed voor 55% van de directe emissies van BKG. De transportsector is verantwoordelijk voor 28% van de uitstoot in het BHG. Daarbij wordt in feite 24% uitgestoten door het wegvervoer alleen al, wat dus duidelijk de overhand heeft in vergelijking met de andere vormen van vervoer (in het bijzonder het vervoer via waterwegen en spoorwegen). Samen vertegenwoordigen de gebouwen en het vervoer dus 79% van de directe broeikasgasemissies in 2020.
Ter vergelijking: in het Vlaams Gewest waren in 2019 de belangrijkste emitterende sectoren de industrie (27%), de energieproductie (24%), het vervoer (21%) en de huishoudens (12%) [VMM, juni 2022]. En in het Waalse Gewest, in 2020, industrie (31%), vervoer (22%), woningen (16%) en landbouw (13%; AWAC, juni 2022). De verwarming van gebouwen is dus verhoudingsgewijs een minder belangrijke bron voor de andere Gewesten, waar landbouw en industrie de dominerende bronnen zijn, een verschil dat kan worden verklaard door het hoofdzakelijk stedelijke karakter van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Directe emissies van BKG (zonder de fluorhoudende gassen) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 1990 tot 2020.
Bron: Leefmilieu Brussel, Dpt Evaluatie lucht klimaat energie (ingediend 2022)

De broeikasgasemissies van Brussel zijn sinds (2004 en vooral sinds) 2010 over het algemeen gedaald. In 2020 zijn de emissies van de regio met 23% gedaald ten opzichte van 1990 en met 28% ten opzichte van 2005.
Tussen 2004 en 2019 daalden de verwarmingsgerelateerde emissies, hoewel de Brusselse bevolking in die periode toenam (+ 21%) en het residentiële gebouwenpark aangroeide (+ 4,3 %, volgens Statbel en FOD Financiën - AA Patrimoniumdocumentatie). Het kantorenpark kent sinds 2013 een dalende trend. De gewestelijke uitstoot van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). blijkt aldus losgekoppeld te zijn van de bevolking.
Zoals de stijgingen van de totale BKG-emissies in 2010, 2013 en 2016 aantonen, houdt deze evolutie echter ook verband met de klimaatomstandigheden (zachter in 2011, 2014 en 2017, strenger in 2010, 2013 en 2016), gezien het aandeel van de verwarming van gebouwen in de emissies.
Er zij op gewezen dat het jaar 2020 een bijzonder jaar is gezien de lockdowns in verband met de COVID-pandemie. Zij werd gekenmerkt door een aanzienlijke vermindering van de broeikasgasemissies van het wegvervoer en door een daling van de emissies in de tertiaire sector. Meer informatie over dit onderwerp is te vinden in de specifieke focus.
Het specifieke geval van gefluoreerde gassen
De gefluoreerde gassen, vaak “F-gassen” genoemd, bestaan uit meerdere types en vormen een bijzonder geval voor de klimaatopwarming. De CFK’s, HFK’s of PFK’s behoren tot de meest voorkomende die een verschillende impact hebben op de klimaatopwarming of het gat in de ozonlaag.
De broeikasgasemissies door het gebruik van gefluoreerde gassen zijn toegenomen tussen de jaren 90 en 2014. Ze waren stabiel tussen 2014 en 2016, en zijn sinds 2017 gedaald. De stijging in de voorbije 30 jaar is het gevolg van het verbod op de productie van CFK’s door het Protocol van Montreal voor de bescherming van de ozonlaag (1987). Sindsdien gebruiken (voornamelijk) koel- of klimaatregelingssystemen HFK’s of PFK’s, die niet schadelijk zijn voor de ozonlaag, maar wel een probleem vormen aangezien ze de klimaatopwarming verergeren. De gefluoreerde gassen hebben immers een globaal opwarmingspotentieel (GWP) dat vele duizenden keren hoger ligt dan dat van CO2 (zie tabel van het GWP volgens het jongste verslag van het IPCC). Zelfs kleine hoeveelheden die in de atmosfeer aanwezig zijn, kunnen dus grote gevolgen hebben voor het klimaat. De gewestelijke regering heeft zich ertoe verbonden vanaf 2020 de controle op HFK-koelgassen te versterken en financiële stimuli in te voeren voor nieuwe installaties die alternatieve koelvloeistoffen gebruiken (zie ook het Energie-klimaatplan 2030).
Indirecte emissies zijn niet te onderschatten
Goed om te weten
Naast de BKG die op het Brussels grondgebied zelf worden uitgestoten (“directe emissies”), brengt het Gewest ook “indirecte” emissies voort. Deze hangen samen met de productie buiten het Gewest van een deel van de elektriciteit die het BHG verbruikt (met name bijna 90 % van het elektriciteitsverbruik), en daar bovenop, met de productie van de consumptiegoederen die het Gewest invoert (voeding, huishoudtoestellen, bouwmaterialen, textiel, …).
De indirecte emissies van het Brussels Gewest werden geschat op bijna 20.000 kton CO2eq voor 2015 (in het kader van een studie om koolstofarme scenario’s tegen 2050 te identificeren, gerealiseerd in 2017 door Leefmilieu Brussel); met name meer dan 5 keer de hoeveelheid directe emissies.
Het in aanmerking nemen van indirecte emissies in de strijd tegen klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. is opgenomen in de artikelen 1.2.3 en 1.2.4 van het Brussels Wetboek voor Lucht, Klimaat en Energiebeheersing (BWLKE), zoals ingevoegd door de Klimaatordonnantie van 17 juni 2021. Leefmilieu Brussel werkt ook aan de opstelling van een methodologisch kader voor de boekhouding van indirecte emissies om de hogervermelde raming te kunnen actualiseren en verduidelijken.
Om te downloaden
Methodologische fiche
Tabel met de gegevens
- Directe emissies van BKG (zonder de fluorhoudende gassen) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.xls)
- Inventaris van BKG-emissies in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1990-2020, versie 2022) (.xls)
Factsheets
- 02. Eerdere evolutie van het klimaat in het Brusselse gewest – temperatuur en neerslag (.pdf)
- 03. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten aanzien van de klimaatveranderingen (.pdf)
- 04. De internationale akkoorden en Belgische en Brusselse verbintenissen in de strijd tegen klimaatverandering (.pdf)
- 05. Broeikasgassemissies in België en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.pdf)
- 06. Toekomstige evolutie van het klimaat in België en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de bijbehorende gevolgen en risico's (.pdf)
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Energiebalans 2020 : samenvatting(.pdf)
- De uitstoot van broeikasgassen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Fiche van de Staat van het Leefmilieu
De koelte-eilanden van Brussel in kaart gebracht
Focus - Actualisering : februari 2020
In de zomer liggen de luchttemperaturen in het centrum van het Gewest gemiddeld 3°C hoger dan in de landelijke omgeving rondom. Met name 's nachts zijn de minimumtemperaturen hoger. Bovendien zijn er in het centrum van Brussel gemiddeld 3 keer zoveel periodes van grote hitte dan in de landelijke omgeving van de stad. De schaduw die dicht bebladerde loofbomen bieden, idealiter in combinatie met ‘blauwe elementen’, maakt het mogelijk om koelte-eilanden te creëren ... maar dan enkel heel lokaal.
Wanneer onze stad met grote hitte te maken krijgt, kan de atmosfeer er snel verstikkend worden. En dat heeft gevolgen voor het milieu en de gezondheid. Door de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. zullen perioden van grote hitte waarschijnlijk frequenter, langer en intensiever worden. Bovendien hebben steden zwaarder te lijden van hittegolven dan andere gebieden. Dat komt door een fenomeen dat het ‘stedelijk warmte-eilandeffect’ wordt genoemd.
Hitte-eilanden in de stad
Onder bepaalde specifieke omstandigheden kan de luchttemperatuur tijdens de nacht tot 10°C hoger zijn in steden dan in de omliggende landelijke of beboste gebieden of in vergelijking met de gemiddelde regionale temperaturen. Dit fenomeen staat bekend als een stedelijk warmte-eiland (of UHI voor ‘urban heat island’).
Illustratie van het karakteristieke thermische profiel van een stedelijk warmte-eiland
Volgens Akbari et al. (1992). ‘Cooling our communities – a guidebook on tree planting and light colored surfacing’, U.S. Environmental Protection Agency, Office of Policy Analysis, Climate Change Division, Berkeley: Lawrence Berkeley Laboratory
De vorming en intensiteit van een UHI is afhankelijk van verschillende factoren, te beginnen met de weersomstandigheden. De belangrijkste temperatuurverschillen tussen stad en land doen zich voor op heldere dagen met weinig wind. Ze zijn 's nachts over het algemeen meer uitgesproken.
Het ontstaan van stedelijke warmte-eilanden is te wijten aan de vervanging van begroeide en doorlaatbare bodems door gebouwen en ondoorlatende bodembedekking. We noemen enkele voorbeelden:
- de oppervlakte die de stralingsstroom van de zon opvangt, wordt vergroot door de afname van het plantendek en de toename van verticale muren;
- het gebruik van donkere materialen voor wegen en gebouwen (en dus een lager weerkaatsingsvermogen in stedelijke gebieden) zorgt voor een hogere absorptie van de invallende zonne-energie;
- de temperatuur in straatcanyons in het stadscentrum stijgt doordat zonnestralen er niet meer weg kunnen: gezien de driedimensionale structuur van de straat worden de weerkaatste stralen niet rechtstreeks teruggegeven aan de atmosfeer, maar blijven ze gevangen in de straat; de oriëntering en hellingsgraad van de straten (en hun blootstelling aan de zon en aan de bijhorende wind) beïnvloeden bovendien de temperatuurstijging;
- het vermogen van de directe omgeving om de dagtemperaturen te temperen door verdamping of evapotranspiratieRegenwater wordt op grondniveau vastgehouden en verdampt vervolgens in de atmosfeer. De aanwezigheid van planten versterkt dit fenomeen aanzienlijk. (water en planten) en door beschaduwing is beperkt.
Die lokale temperatuurstijgingen zijn bovendien ook toe te schrijven aan menselijke activiteiten, die meer geconcentreerd zijn in de stad (uitstoot van verbrandingsgassen, uitstoot van warme lucht door airco-installaties, warm water in de riolering, enz.).
Potentieel dodelijke hittegolven
Van alle extreme weersomstandigheden zijn hete perioden in Europa de dodelijkste. Door de grote bevolkingsdichtheid (risicogroepen) en door hun infrastructuur en economische activiteit zijn de steden het kwetsbaarst voor extreme weersomstandigheden. De toename van het aantal hittegolven, nog eens versterkt door het fenomeen van de ‘stedelijke warmte-eilanden’, heeft de neiging om meer dodelijke slachtoffers te eisen bij de stadsbevolking dan elders.
Koelte-eilanden opsporen
Het Brusselse Gewest is een stad met gevoelig minder groen in het centrum dan in de rand. Bovendien neemt de gemiddelde ondoorlaatbaarheidsgraad er toe (ULB-IGEAT, 2006). Net zoals andere steden biedt Brussel dus de ideale context voor de ontwikkeling van een stedelijk warmte-eiland.
Een nieuwe studie, besteld door Leefmilieu Brussel en gerealiseerd door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO), heeft de koelte-eilanden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in kaart gebracht. Het doel van deze studie? De koelste zones identificeren en die tijdens periodes van grote hitte aanbevelen en te benadrukken waar zich de warmte-eilanden bevinden, dat wil zeggen zones die het grootste risico met zich meebrengen en waar concrete maatregelen met voorrang moeten worden genomen.
3°C warmer, 3 keer meer hete perioden
De resultaten van de studie tonen aan dat in de zomer de luchttemperaturen in het centrum van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gemiddeld 3°C hoger liggen dan in de landelijke omgeving rondom (in de periode 1987-2016). De hoogste temperaturen worden waargenomen in grote zones in de verstedelijkte binnenstad. De temperaturen zijn iets lager boven het water en in grote parken.
Warmte-eiland in Brussel: kaart met de gemiddelde temperaturen op 2 m tijdens de zomermaanden (juni - augustus) in de periode 1987-2016
Bron: VITO (2018)

Vooral de nachtelijke minimumtemperaturen liggen hoger, met negatieve gevolgen voor de nachtrust en de gezondheid van de inwoners. Zo liggen de temperatuurverschillen tussen het stadscentrum en het omliggende platteland in dezelfde periode om 23.00 uur (het tijdstip waarop het warmte-eilandeffect in de stad doorgaans het meest uitgesproken is) gemiddeld rond de 4,5°C, een aanzienlijk verschil.
Bovendien zijn er in het centrum van Brussel gemiddeld 3 keer zoveel perioden van grote hitte dan in de landelijke omgeving van de stad.
Schaduw en water
Een meer gedetailleerde simulatie van de thermische stress die in het kader van deze studie werd uitgevoerd, maakt het mogelijk om de koelte-eilanden te identificeren: via de gemiddelde ‘Wet Bulb Globe Temperature’. Deze kaarten houden niet alleen rekening met luchttemperatuur, maar ook met de blootstelling aan zonnestralen, de wind en de luchtvochtigheid, die een invloed hebben op de stress ten gevolge van de hitte. Ze zijn dus gedetailleerder en nuttiger dan kaarten waarop alleen de temperatuur wordt vermeld. Ze benadrukken dat de schaduw van bladrijke bomen, idealiter in combinatie met ‘blauwe elementen’ ( vijvers, fonteinen, waterlopen enz.), de meest efficiënte omstandigheden vormen om de stress die ontstaat door hitte in buitenruimten te verminderen.
De koelte-eilanden van Brussel in kaart gebracht (in het hele gewest en in het centrum)
Bron: VITO (2018)


Meer groene en blauwe maatregelen
Maar, zoals de kaart van het Brusselse stadscentrum laat zien, is het verkoelende effect van de ‘groene en blauwe elementen’ erg lokaal: een boom op een plein volstaat niet voor een verkoelend effect voor het hele plein. Het is daarom noodzakelijk om de ‘groene en blauwe’ maatregelen op grote schaal toe te passen en bij voorkeur te combineren. Het is niet altijd vanzelfsprekend om bomen aan te planten in de stad, maar het voordeel van dit soort maatregelen is dat ze eveneens een positief effect hebben op de levenskwaliteit en de aantrekkelijkheid van de stad.
Om te downloaden
Studies en rapporten
- VITO, 2018. "Cartografie van de Koelte-eilanden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ". Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel. Eindrapport. 55 pp. (.pdf)
- Vanhuysse S., Depireux J., Wolff E., 2006. "Etude de l’évolution de l’imperméabilisation du sol en Région de Bruxelles-Capitale", ULB/IGEAT voor Het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Bestuur Uitrusting en Vervoer/Directie Water, 60 paginas (samengevat in het hoofdstuck "Preventie van de overstromingen door zomerse onweersbuien " van het rapport 2003-2006). (.pdf)
Fiche van de Staat van het Leefmilieu
Factsheets
- 02. Eerdere evolutie van het klimaat in het Brusselse gewest – temperatuur en neerslag (.pdf)
- 03. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten aanzien van de klimaatveranderingen (.pdf)
- 06. Toekomstige evolutie van het klimaat in België en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de bijbehorende gevolgen en risico's (.pdf)
Kaarten
Kwetsbaarheden van het Brussels Gewest voor klimaatverandering
Focus - Actualisering : juni 2021
Een studie toont aan dat het Gewest te kampen zal krijgen met potentieel negatieve effecten van de aangekondigde klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz., vooral op het vlak van leefmilieu en gezondheid, meer bepaald te wijten aan de verhoogde kans op extreme weerfenomenen (hittegolven, overstromingen enz.). Als stad is het Gewest extra kwetsbaar omwille van verschillende factoren: de sterke verstedelijking en toenemende ondoorlaatbaarheid van de bodems, een hoge bevolkingsdichtheid met een groot aandeel kwetsbare gezinnen, de sterke concentratie van infrastructuur en materiële goederen...
Mitigatie en aanpassing, complementair in de strijd tegen klimaatveranderingen
De beleidsmaatregelen die er op klimaatvlak getroffen worden, omvatten twee complementaire kanten: ten eerste de preventie van de klimaatveranderingen - of het mitigatiebeleid - met een vermindering van de BKG-emissies als doel en ten tweede de aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering (zowel op het vlak van het milieu als op het vlak van de economie en de samenleving). De meeste klimaatmaatregelen die reeds op internationaal, Europees en nationaal niveau zijn genomen, waren aanvankelijk toegespitst op mitigatie, op tempering van de effecten. Vandaag ligt in de beleidskeuzes meer de nadruk op aanpassing, onontbeerlijk om de bestaande en toekomstige gevolgen van de klimaatverandering het hoofd te bieden.
Op internationaal niveau heeft het Raamverdrag Klimaatverandering van de VN (UNFCCC - United Nations Framework Convention on Climate Change) geleid tot de invoering van een dwingend kader voor het aanpassingsbeleid. Europa startte in het begin van de jaren 2000 met een denkoefening, die in april 2013 uitmondde in de goedkeuring van een Europese strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering. Die strategie schept een kader en zet mechanismen op om de Europese Unie sterker te wapenen tegen de huidige en toekomstige klimaatveranderingen.
Op Belgisch niveau werd in 2010 een nationale adaptatiestrategie goedgekeurd. Na de goedkeuring van die strategie keurde de Nationale Klimaatcommissie op 19 april 2017 een Nationaal Klimaatadaptatieplan 2016-2020 goed. Dat bevat een tiental maatregelen met een nationale draagwijdte (uitwerking van nieuwe gemeenschappelijke klimaatscenario’s, ontwikkeling van een nationaal adaptatieplatform, …) die een aanvulling vormen op de maatregelen die vervat zitten in de adaptatieplannen uitgewerkt door de Gewesten en het federale niveau in hun respectievelijke bevoegdheidsdomeinen. De uitwerking van het nationaal plan werd gecoördineerd in de werkgroep “Adaptatie” van de Nationale Klimaatcommissie. Het plan werd, voor advies, voorgelegd aan de bevoegde adviesorganen. Het kan worden gedownload op de website van de NKC, de Nederlandse, Franse en Engelse versie.
Leefmilieu Brussel bestelde in 2012 een studie over de adaptatie van het Gewest aan de klimaatveranderingen om zijn Lucht-Klimaat-Energieplan uit te werken dat werd goedgekeurd op 2 juni 2016. Deze focus stelt er de voornaamste resultaten voor het leefmilieu en voor de maatschappij van voor.
Evaluatiecriteria voor de risico's verbonden aan de klimaatverandering
Het einddoel van de studie was om de voornaamste gewestelijke kwetsbaarheden tegen de klimaatveranderingen bloot te leggen, om vervolgens een aantal actiepistes uit te stippelen voor de gewestelijke strategie. Kwetsbaarheid moet hier worden verstaan als de mate waarin het Gewest is blootgesteld aan de mogelijk nefaste gevolgen van de klimaatverandering. De studie wees ook op een aantal opportuniteiten verbonden aan de klimaatverandering, maar die zijn eerder beperkt en van korte duur.
Evaluatieschema van de klimaatrisico's voor menselijke en natuurlijke systemen
Bron: Leefmilieu Brussel, 2015

De kenschetsing van het risico is geënt op drie criteria (zie bovenstaande figuur):
- De blootstellingsgraad aan klimaatgevaren, gelet op de evolutie van het Gewestelijk klimaat in het verleden (KMI, Klimaatrapport 2020 & zie factsheet nr.2) en op de evolutieprognoses voor de toekomst (klimaatvoorspellingen tegen 2030, 2050 en 2080). Het gaat natuurlijk om voorspellingen, er is dus een zekere graad van onzekerheid.
- De gevoeligheid (kwetsbaarheid) van het Gewest: evaluatie van de impact op de watervoorraden, de biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora). en de bossen, de energie, de gezondheid, de ruimtelijke ordening en de infrastructuren, het toerisme (een sector die niet is opgenomen in deze focus). Er is ook rekening gehouden met de dringendheid om actie te ondernemen tegen de verwachte impact.
- Het aanpassingsvermogen van het Gewest, huidig of potentieel, wordt getoetst aan de mate van bewustwording van de maatschappij, aan de mate waarin men in de bestaande planningsdocumenten oog heeft voor de kwestie en aan de Gewestelijke beleidskeuzes omtrent het thema.
De risicobeoordeling en het blootleggen van de kwetsbaarheden van het Gewest zijn gedaan aan de hand van een reeks indicatoren waarvan de pikorde en weging bepaald zijn naar de inschatting van deskundigen: het resultaat is een zekere subjectiviteit in de analyse van de kwetsbaarheden.
Toekomstige en vermoedelijke evolutie van het klimaat in het Brussels Gewest
De toekomstige en op termijn vermoedelijke evolutie van het klimaat in het BHG kan kort samengevat als volgt gekarakteriseerd worden (KMI, Klimaatrapport 2020 & zie factsheet nr.6):
- Een warmer klimaat;
- Een sterker seizoensgebonden karakter van de neerslag: minder in de zomer, meer in de winter;
- Een toename van de frequentie of van de hevigheid van extreme weerfenomenen (hevige regen in de winter, onweders en hittegolven in de zomer).
Voornaamste kwetsbaarheden van het Brussels Gewest
De versterking van het stedelijk warmte-eilandeffect (zie de focus over dit thema) houdt gezondheidsrisico's in voor de bevolking. Het verschijnsel versterkt immers de luchtvervuiling, door de vorming van ozon te bevorderen, wat bijzonder gevaarlijk kan zijn voor kwetsbare mensen en voor kinderen. Vooral in het sterk verstedelijkt centrum van het Gewest is dat fenomeen enorm uitgesproken, terwijl toevluchtsoorden (groene ruimten) er het zeldzaamst zijn, de leefomgeving er slecht aangepast is en er een concentratie is van kwetsbare bevolkingsgroepen. Nieuwe studies van het KMI (Hamdi et al., 2013) mogen dan de stijging van de temperaturen in de toekomst bevestigen, ze nuanceren wel de toekomstige evolutie van het warmte-eilandeffect: dat zou 's nachts stand houden, maar overdag eerder getemperd worden (door de toename van de temperaturen op het platteland) (zie de focus over dit thema).
De toename van hittegolven en een algemene stijging van de temperaturen zullen ook gevolgen hebben voor de gezondheid van de Brusselaars: allereerst door een verslechtering van de luchtkwaliteit (meer ozonpieken) en vervolgens door een toenemend risico op allergieën en infectie- en vectorziektes. Hittegolven zijn vandaag de dag al een zeer belangrijke oorzaak van gezondheidsproblemen bij de bevolking, vooral vanwege de hoge temperaturen die 's nachts aanhouden en de burgers beletten goed uit te rusten. Het verband tussen de hitte en het verhoogde sterftecijfer dat tijdens de verschillende hittegolven (met name die van 2003, 2019 of 2020) werd geobserveerd, is moeilijk vast te stellen, maar het nationaal instituut voor volksgezondheid dringt aan op de noodzaak om zich tegen de gevolgen van grote hitte te beschermen om de risico's te beperken.
Een ander potentieel problematisch gevolg van stijgende temperaturen is de komst van nieuwe ziekten of de terugkeer van eerder uitgeroeide ziekten. Door de warmere en langere zomers en/of een globaal natter klimaat gedijen immers insecten die verantwoordelijk zijn voor ziekten zoals de ziekte van Lyme (een stijging van de temperatuur beïnvloedt de activiteit van teken; zie Focus en Factsheet nr. 44 hierover), knokkelkoorts of malaria (muggen), of andere ziekten die worden overgebracht door koudbloedige organismen, die zich als gevolg van de stijging van de temperatuur op onze breedtegraden gemakkelijker kunnen verspreiden.
Door het hogere warmtegevoel in de steden zal vaker worden teruggegrepen naar airco's: welnu, gelet op de impact van airco-installaties op het broeikaseffectAlgehele temperatuurstijging op aarde die het gevolg is van het door luchtvervuiling verhoogde kooldioxidegehalte in de dampkring, waardoor de warmte die de door het zonlicht verwarmde aardbodem uitstraalt niet in voldoende mate uit de atmosfeer kan ontsnappen., zou die reflex het mitigatiebeleid op termijn dus tenietdoen.
Wat transport en infrastructuur betreft, is er sprake van een permanent risico op verstoring van het transport bij extreme weerfenomenen, alsook van een hogere kwetsbaarheid en een slechte aanpassing van de transportinfrastructuur en van gebouwen tegen hitte en droogte, waardoor het stedelijk warmte-eilandeffect nog zou toenemen.
Een van de andere zwaktes van het Gewest is het almaar hogere overstromingsrisico (zie de focus over dit thema), toe te schrijven aan de toenemende verstedelijking en ondoorlaatbaarheid van de bodems. Volgens de laatste klimaatmodellen zal er in de winter meer neerslag vallen, waardoor het overstromingsrisico in dat seizoen zal toenemen. In de zomer zal er weliswaar minder neerslag vallen, maar door de hogere temperaturen zouden de luchtlagen zich grilliger gaan gedragen en zo meer stormen veroorzaken: dat scenario mag dan onzeker zijn, voorzichtigheidshalve houden we er best rekening mee dat het overstromingsrisico in de zomer even hoog is.
Een ander ingrijpend gevolg van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. heeft betrekking op het debiet van onze waterlopen, de aanvulling van de grondwaterlagen en de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De lagere neerslaghoeveelheden in de lente en zomer, gecombineerd met de algemene temperatuurstijging, zullen hoogstwaarschijnlijk leiden tot een sterkere evapotranspiratieRegenwater wordt op grondniveau vastgehouden en verdampt vervolgens in de atmosfeer. De aanwezigheid van planten versterkt dit fenomeen aanzienlijk.. Voor het oppervlaktewaterEr wordt gewoonlijk een onderscheid gemaakt tussen zeewater en binnenwater, wat op zijn beurt in oppervlaktewater en grondwater wordt onderverdeeld. Het oppervlaktewater wijst op het water dat op de oppervlakte van de aarde afvloeit of stagneert en bevat het water van de meren, rivieren en waterpartijen (vijver, kunstmatige bekkens, poelen, ...). zou dat leiden tot sterker uitgesproken lage waterstanden (een daling van het minimumdebiet van rivieren), waardoor vervuilende stoffen minder worden opgelost in de waterlopen en bijgevolg de kwaliteit van het oppervlaktewater verslechtert. Vijvers zouden dan weer te kampen krijgen met een sterkere eutrofiëringOvermatige toevoer van voedingsstoffen in het water, met als gevolg een woekering van de vegetatie, zuurstofvermindering en onevenwicht van het ecosysteem.. Wat het grondwater betreft, zou de aanvulling van de grondwaterlagen in het gedrang kunnen komen indien het tekort aan neerslag in de lente niet gecompenseerd wordt door het teveel ervan in de winter. De inzet hier is in het bijzonder de instandhouding van het waterlichaam van het Brusseliaan, dat aangewend wordt voor de productie van drinkwater.
Het laatste vastgestelde ingrijpende effect is de impact op de biodiversiteit en op het Zoniënwoud. Allereerst zouden de bomen met wortels zich minder stevig verankeren (door watertekort, de afname van het aantal vriesdagen...) en zo minder goed felle wind kunnen weerstaan. Maar de klimaatverandering zou vooral het aanpassingsvermogen van soorten aan hun omgeving en hun verspreidingsgebied kunnen aantasten. In het geval van het Zoniënwoud zou die impact niet enkel het bomenbestand treffen, maar ook de dier- en plantensoorten die er afhankelijk van zijn (bijvoorbeeld tijdens bestuivingsprocessen of bij de overdracht van ziektes) (zie « Zoniënwoud en risico’s verbonden aan de klimaatwijziging » & « Gezondheidstoestand van de beuken en eiken in het Zoniënwoud »). De gebrekkige verbinding van leefgebieden versterkt de kwetsbaarheid van de soorten die we aantreffen in het Brussels Gewest (zie « De fragmentatie en het isolement van de groene ruimten »). Voor de conservering van de gezondheidstoestand van het Zoniënwoud is het dus nodig, zoals door de meeste deskundigen wordt aanbevolen, de bomen in de best mogelijke omstandigheden te plaatsen en de soorten te diversifiëren om de risico's te verminderen en te profiteren van de gunstige interacties tussen de soorten wat betreft de toegang tot bronnen. In het Zoniënwoud, waar beuken en eiken 78% van het gebied bedekken, zal het aandeel van de beuk naar verwachting dalen van 57% tot 46%, waarvan 20% voor de kathedraalbeuk, een belangrijk historisch erfgoed van het BHG.
Tot slot kan de stijging van de temperatuur ook de verspreiding van invasieve soorten bevorderen (zie « Invasieve uitheemse soorten »). Ook hier zal diversificatie van boomsoorten helpen om de komst van insectenplagen tegen te gaan.
De onderstaande tabel illustreert de verschillende kwetsbaarheden van het Gewest:
Voornaamste zwakke punten en opportuniteiten van het Brussels gewest naar aanleiding van de verwachte klimaatevolutie
Bron: Uittreksel uit de managementsamenvatting van de studie rond aanpassing aan de klimaatverandering in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (met uitzondering van de impact op het toerisme), 2012

Enkele opportuniteiten
Ook met de potentieel positieve aspecten van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. wordt rekening gehouden in het beleidswerk rond aanpassing, ongeacht het ruimtelijk of institutioneel niveau, van het IPCC tot de gewestelijke denkoefeningen.
Mogelijke opportuniteiten die naar voren komen in de studie, houden vooral verband met de verwachte daling van koudegolven en van het aantal dagen vorst:
- Allereerst zou door een daling van de verwarmingsbehoefte in gebouwen het energieverbruik en de bijhorende uitstoot van vervuilende stoffen afnemen tijdens koude periodes;
- Vervolgens zouden er door een verbetering van de luchtkwaliteit (zoals hierboven aangegeven) en een afname van het aantal koudegolven minder gezondheidsproblemen zijn tijdens het koude seizoen;
- Tot slot zal er ook minder vorstschade zijn, zowel aan het bosbestand als aan de wegen, spoorwegen en aan het elektriciteitsnet.
Er kwam nog een andere opportuniteit aan het licht, die te maken heeft met de verwachte temperatuurstijging: de toename van de plantengroei en in het bijzonder de sterkere aangroei van bossen.
De studies benadrukken evenwel de voorbijgaande aard en de beperkte reikwijdte van die opportuniteiten: gelet op de verwachte klimaatverandering zullen er drempels overschreden worden die deze volledig teniet zullen doen (Factor-X, Ecores, TEC, 2012).
Welk aanpassingsbeleid in Brussel?
Het gewestelijk aanpassingsbeleid is multidisciplinair. Het beperkt zich niet tot milieumaatregelen. Sociale en socio-economische maatregelen kunnen immers ook helpen de blootstelling van bevolking, fauna en flora en infrastructuur aan de schadelijke gevolgen van de klimaatverandering en dus hun kwetsbaarheid voor die veranderingen te beperken.
De krachtlijnen van het gewestelijk aanpassingsbeleid zijn opgenomen in het geïntegreerd plan Lucht-Klimaat-Energie. Sommige aanpassingsmaatregelen komen ook terug in het ontwerpplan voor waterbeheer (met inbegrip van het beheerplan voor overstromingsrisico's) en in het plan natuur. De meest opvallende aanpassingsmaatregelen zijn onder andere het terugdringen van de blootstelling van de bevolking aan overstromingsrisico's, de strijd tegen de schadelijke effecten van het ondoordringbaar maken (impermeabilisatie) van de bodems op het leefmilieu, de ontwikkeling van groene, blauwe (oppervlaktewaterEr wordt gewoonlijk een onderscheid gemaakt tussen zeewater en binnenwater, wat op zijn beurt in oppervlaktewater en grondwater wordt onderverdeeld. Het oppervlaktewater wijst op het water dat op de oppervlakte van de aarde afvloeit of stagneert en bevat het water van de meren, rivieren en waterpartijen (vijver, kunstmatige bekkens, poelen, ...).) en grijze (riool) netwerken, en energierenovatie in bestaande gebouwen. Heel vaak ligt de nadruk op de meest kwetsbare bevolkingsgroepen. Daarnaast zal het toekomstige beheerplan voor het Zoniënwoud maatregelen bevatten om de veerkracht van het woud tegen de gevolgen van de klimaatveranderingen te versterken (door een hogere soortendiversiteit enz.).
Die aanpassingsmaatregelen zijn zogeheten 'no regrets'- of 'geen spijt'-maatregelen, anders gezegd maatregelen met ecologische en maatschappelijke baten die verder gaan dan de loutere aanpassing aan de klimaatverandering. Ze zijn ontegensprekelijk gunstig voor de ontwikkeling van de natuurlijke ecosystemen, voor de sociale cohesie en voor de levenskwaliteit, en dat los van de klimaatverandering.
Om te downloaden
Factsheet(s)
- 2. Eerdere evolutie van het klimaat in het Brussels Gewest – Temperatuur en neerslag (.pdf)
- 3. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten aanzien van de klimaatverandering (.pdf)
- 6. Toekomstige evolutie van het klimaat in België en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de bijbehorende gevolgen en risico's (.pdf)
Fiche(s) van de Staat van het Leefmilieu
- Zoniënwoud en risico’s verbonden aan de klimaatwijziging
- Gezondheidstoestand van het Brussels Zoniënwoud
- De fragmentatie en het isolement van de groene ruimten
- Invasieve uitheemse soorten
Studie(s) en rapport(en)
- FACTOR-X, ECORES, TEC, juli 2012. « L’adaptation au changement climatique en Région de Bruxelles-Capitale : élaboration d’une étude préalable à la rédaction d’un plan régional d’adaptation ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel. 252 pp. (.pdf) [enkel in het FR]
- FACTOR-X, ECORES, TEC, oktober 2012. Samenvatting van de studie « L’adaptation au changement climatique en Région de Bruxelles-Capitale : élaboration d’une étude préalable à la rédaction d’un plan régional d’adaptation ». Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel. 7 pp. Beperkte verspreiding.
- KONINKLIJK METEOROLOGISCH INSTITUUT VAN BELGIË (KMI), 2020. “Klimaatrapport 2020 – Van klimaatinformation tot klimaatdiensten ”. 92 pp. (.pdf)
- HAMDI, R., VAN DE VYVER, H., DE TROCH, R. and TERMONIA, P. (KMI), juni 2013. « Assessment of three dynamical urban climate downscaling methods: Brussels's future urban heat island under an A1B emission scenario ». International Journal of Climatology (2013), 34: 978–999. DOI:10.1002/joc.3734. 22 pp. (.pdf) [enkel in het EN]
Plan(nen) en programma(‘s)
Eerdere evolutie van het klimaat in het BHG
Focus - Actualisering : maart 2021
Sinds 1833 is in Ukkel een significante stijging van de gemiddelde jaartemperatuur met 2°C waargenomen, en wel in twee fasen. De resultaten zijn minder significant voor de neerslag en de sterke wind, maar zijn wel het monitoren waard
Meteorologische gegevens sinds 1833
De langste reeksen meteorologische waarnemingen in België zijn die van de regio Brussel, die al sinds 1833 op regelmatige basis worden uitgevoerd. Eerst in Sint-Joost-ten-Node (op de oude site van de Sterrenwacht van België) en daarna in Ukkel vanaf 1886. Toen moest de Sterrenwacht naar de zuidelijke rand van de stad verhuizen waar de omgeving zich beter leende voor de astronomische waarnemingen.
Zodoende beschikt het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België (of KMI) over meetreeksen van meer dan 100 jaar voor de temperatuur, de luchtvochtigheid, de hoeveelheid en het aantal dagen neerslag, de luchtdruk, de windsnelheid, de zonneschijnduur, het aantal dagen met sneeuw en de sneeuwbedekking van de bodem.
De statistische analyse van deze reeksen die in Brussel-Ukkel zijn geregistreerd, maakt het mogelijk om, na homogenisering, een antwoord formuleren op de vraag "kunnen we in België een verandering van het klimaat waarnemen?". Dit kwam aan de orde in de rapporten "Oog voor het klimaat" (van 2008 en 2015) en “Klimaatrapport 2020” van de KMI, waarvan de resultaten hieronder worden weergegeven.
Een opwarming van ongeveer 2 °C in 180 jaren
Onderstaande figuur toont de evolutie van de gemiddelde jaartemperatuur in Brussel sinds 1833.
Evolutie van de gemiddelde jaartemperatuur (in °C) in St-Joost-Ten-Node/Ukkel tussen 1833 en 2020
Bron: KMI, 2021
Opmerking: De klimaatnormalen over 30 jaar worden hier weergegeven voor de laatste perioden tussen 1961 en 2020

Een globale gemiddelde opwarming van ongeveer 2 °C is opgemerkt over de beschouwde periode. De stijging van de temperaturen was niet gelijkmatig. Zij deed zich voor in twee relatief abrupte etappen: er was een eerste stijging rond 1910 (gemiddeld over het hele jaar) en een tweede aan het einde van de jaren 1980. In beide gevallen ging het om een stijging van de jaargemiddelde temperatuur van een vergelijkbare grootorde, namelijk 1 °C. De eerste stijging is voornamelijk te wijten aan een stijging van de maximale temperaturen, terwijl de tweede vooral toe te schrijven is aan een zeer duidelijke stijging van zowel de minimum- als de maximumtemperatuur.
Wat betreft het recente verleden, observeren we een aanzienlijke gemiddelde opwarming van +0,38 °C per decennium sinds 1981, waardoor de evolutie van de temperaturen geleidelijker is dan tijdens de twee grote fasen van de 19e en 20e eeuw.
Uit het onderzoek van de seizoenstemperaturen blijkt dat de gemiddelde winter- en lentetemperatuur, net zoals de gemiddelde jaartemperatuur, ook een eerste vrij abrupte en zeer opmerkelijke opwarming hebben gekend rond 1910 en een tweede tegen het einde van jaren 1980. De zomer en de herfst hebben eveneens twee zeer opmerkelijke periodes van opwarming meegemaakt, de eerste manifesteerde zich rond 1925-1930 en de tweede rond het begin van de jaren 1980.
Er kunnen ook andere opmerkingen worden gemaakt:
- De frequentie, duur en intensiteit van de hittegolven vertonen allemaal een significante stijgende trend sinds 1981. In het bijzonder is er tussen 2015 en 2020 ten minste één hittegolf per jaar (een primeur sinds 1892).
- De indicatoren in verband met koudegolven (frequentie, intensiteit en duur) vertonen de laatste decennia geen significante tendens. Al kan een licht opwaartse trend in de koudste temperaturen sinds het einde van de 19e eeuw worden waargenomen, met een versterking van deze trend vanaf 1981, die echter nog onbeduidend blijft. Toch zien we een langzame opwaartse trend in de koudste temperaturen sinds het einde van de 19e eeuw, met een accentuering van deze trend sinds 1981, maar die niettemin onbeduidend blijft.
Minder significante resultaten voor de neerslag en de stormen
Evolutie van de jaarlijkse neerslaghoeveelheden (in mm) in Sint-Joost-ten-Node/Ukkel tussen 1833 en 2020
Bron: KMI, 2021
Opmerking: De klimaatnormalen over 30 jaar worden hier weergegeven voor de laatste perioden tussen 1961 en 2020

Voor de neerslaghoeveelheden leidt het onderzoek van de gegevens tot minder significante resultaten (wat gedeeltelijk wordt verklaard door de grote variabiliteit van de neerslag in onze contreien).
De analyse van de reeks toont echter een toename van de jaarlijkse neerslag met 9% tussen de eerste 30 jaar van de reeks (1833-1862) en de laatste 30 jaar (1990-2019). Op het niveau van de seizoenen vertoont de winterneerslag een aanzienlijke opwaartse trend tussen 1833 en de laatste 30 jaar (31%). De lenteneerslag daarentegen vertoont geen significante langetermijntrend, maar wel een licht dalende tendens (ongeveer -9 mm per decennium) sinds 1981. Voor de hoeveelheden zomer- en herfstneerslag viel er daarentegen geen significante evolutie op te tekenen.
In het Brussels Gewest is de laatste jaren een tendens tot verhoging van de intensiteit en de frequentie van onweersbuien waargenomen. Sinds 1981 werden dan ook +0,5 dagen met zware regenval per decennium geregistreerd.
Aan de andere kant is door de stijging van de temperaturen in het begin en op het einde van de 20ste eeuw, de neerslag onder de vorm van sneeuw in Ukkel veel minder vaak voorgekomen.
Wat ten slotte de stormen betreft, blijkt uit de analyses die tot nu toe werden uitgevoerd met betrekking tot sterke winden in Ukkel sinds 1940, dat er nog geen specifieke trend is in de intensiteit van de sterktste jaarlijkse winden of in de frequentie van de maximale windstoten.
Toekomstige evolutie van het klimaat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en mogelijke aanpassingen
Focus - Actualisatie : juni 2021
De klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. is een van de grootste uitdagingen van de 21e eeuw, en vandaag worden we geconfronteerd met de noodzaak om bepaalde werkwijzen aan te passen om ons voor te bereiden op de gevolgen van de toekomstige klimaatverandering. Hoewel sommige van deze veranderingen al dagelijks voelbaar zijn, richten veel studies zich op toekomstscenario's om goed op hun verloop te anticiperen. Maar wat voorspellen die klimaatprojecties nu precies? En wat kunnen we op gewestelijke schaal doen om ze te voorkomen of ons eraan aan te passen?
Het Belgische klimaat: verleden, heden en toekomst
Door onze breedteligging en de nabijheid van de Atlantische Oceaan kent België een gematigd zeeklimaat. Dat klimaat wordt doorgaans gekenmerkt door frisse en natte zomers en relatief zachte en regenachtige winters. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt 11°C en de jaarlijkse neerslaghoeveelheid 837 mm, met variaties volgens de regio en het seizoen (zie ook Het klimaat in het Brussels Gewest).
Het Belgische klimaat kende verschillende variaties in de loop van de laatste twee eeuwen (sinds 1833, het begin van de metingen door het Koninklijk Meteorologisch Instituut) en de laatste decennia worden de trends steeds uitgesprokener.
- Temperatuur: Sinds het begin van het industriële tijdperk (~1850) steeg de temperatuur met ongeveer 2,3°C en sinds de jaren 1980 zien we een steeds duidelijkere en aanhoudende stijging (+0,4°C per decennium sinds 1981). De veertien warmste jaren sinds 1833 werden ook allemaal geregistreerd na 2000 en de frequentie van hittegolven neemt toe.
- Neerslag: Ook de neerslaghoeveelheden zijn toegenomen: +9% voor de jaarlijkse gemiddelden en +31% voor de winterneerslag. Daarnaast zien we ook de intensiteit en de frequentie van onweersbuien in stijgende lijn gaan (+0,5 dag met zware regenval per decennium sinds 1981).
Voor meer informatie, zie ook de Focus over dit onderwerp en Infofiche nr. 2.
Dankzij klimaatprognoses kunnen we de toekomstige evolutie van het klimaat inschatten op basis van verschillende parameters, zoals de huidige toestand van het klimaat, de evolutie van het bodemgebruik en de uitstoot van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). (BKG). Er bestaan verschillende scenario’s — het meest pessimistische gaat ervan uit dat wij niets veranderen aan onze vervuilende activiteiten — om de toekomstige evolutie van de temperatuur, de neerslag en tal van andere meer specifieke klimaatparameters te beoordelen. Via het internationale CORDEX-project werden klimaatmodellen op regionale schaal opgesteld. De conclusies voor het Belgische klimaat tegen 2100 kunnen als volgt worden samengevat (op basis van het meest pessimistische scenario).
Goed om te weten
Het Belgische klimaat tegen 2100
- hogere temperaturen het hele jaar door (tussen 2,6°C en 3,5°C);
- meer neerslag in de winter en minder in de zomer;
- een vermindering van het debiet van de waterlopen;
- meer extreme gebeurtenissen (zware regens in de winter, stormen en hittegolven in de zomer).
Voor meer informatie over de toekomstige evolutie van het Belgische klimaat, zie ook Infofiche nr. 6.
In het Brussel van 2100 zou het weleens (zeer) warm kunnen worden!
Als stedelijke omgeving is Brussel bijzonder gevoelig voor de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz., zeker als rekening wordt gehouden met de hoge bevolkingsdichtheid en de concentratie aan infrastructuur op het grondgebied.
Zowel de bovengenoemde CORDEX-studie, als de studie van Cugnon et al. (2019), wisten klimaatprojecties met een zeer hoge ruimtelijke resolutie op te stellen, waardoor het toekomstige klimaat van een zeer beperkte regio, zoals het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, kon worden ingeschat.
Gemiddelde jaartemperaturen in dichtbebouwde stedelijke (blauw), voorstedelijke (oranje) en landelijke (grijze) gebieden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Bron: Cugnon et al. 2019.
Opmerking: De figuur toont de projecties tot 2100 volgens het meest pessimistische scenario.

Brussel lijdt van nature onder het warmte-eilandeffect (UHI of Urban Heat Island, zie de Focus over dit thema), d.w.z. dat de bevolkingsdichtheid en de hoge concentratie aan infrastructuur zorgen voor hogere temperaturen dan in de omliggende landelijke of voorstedelijke gebieden. De evolutie van het klimaat in Brussel wordt dus hoofdzakelijk bepaald door het bestaan van dit fenomeen.
Hoewel de amplitude van het warmte-eilandeffect relatief stabiel lijkt te blijven (geen toename van het temperatuurverschil), zou het aantal hittedagen (minimumtemperatuur van ten minste 18°C en maximumtemperatuur van ten minste 30°C) tegen het einde van de 21e eeuw verviervoudigen.
Bovendien zou het aantal dagen met temperaturen boven 25°C verdubbelen, met als belangrijkste effect dat de energiebehoefte voor airconditioning in gebouwen aanzienlijk zal toenemen. Ook de productiviteit van de buitenberoepen zou hierdoor dalen en deze warmte zou ook aanzienlijke gevolgen hebben voor het thermische comfort en de gezondheid van de burgers, vooral van de groepen die het meeste risico lopen (baby's, jonge kinderen, ouderen en topsporters).
Zo zou de geprojecteerde hittestress voor het Brussels Gewest kunnen verdubbelen tegenover de omliggende gebieden, en dat al rond het midden van de 21e eeuw.
Wat zouden de gevolgen kunnen zijn van een dergelijke opwarming in een stedelijk gebied?
(Rapport Greenpeace 2004, Rapport CORDEX 2018, Rapport VITO 2020)
- Gezondheid: Hittegolven zijn nu al een zeer belangrijke oorzaak van gezondheidsproblemen bij de bevolking, vooral door de hoge temperaturen die 's nachts aanhouden en een goede nachtrust van de burgers in de weg staan.
Anderzijds zou de stijging van de temperatuur gepaard kunnen gaan met de opkomst van nieuwe ziekten of de terugkeer van eerder uitgeroeide ziekten.
- Bossen en biodiversiteitDe diversiteit aan levende soorten die zich kunnen in stand houden en die zich zonder externe hulp kunnen voortplanten (fauna en flora).: Door de stijging van de temperatuur zullen bepaalde soorten zich verplaatsen naar koelere gebieden (meer naar het noorden of naar hoger gelegen gebieden). De komst van nieuwe soorten in het ecosysteemGeheel van de planten- en dierengemeenschappen in een territorium, beschouwd in hun wisselwerking met de milieufactoren. kan verstorend werken en de relaties tussen de oorspronkelijke soorten wijzigen, vooral wat de concurrentie om voedsel en habitat betreft.
Anderzijds zouden onze bossen (en de bijbehorende biodiversiteit) sterk beïnvloed kunnen worden: een toenemende concentratie van CO2 zou de groei van bossen kunnen stimuleren, maar op de middellange termijn zal deze groei worden beperkt door de bodemvruchtbaarheid en de relatieve droogte als gevolg van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz.. Er wordt dan ook aanbevolen om bomen te planten in de beste beschikbare omstandigheden en de soorten te diversifiëren om het risico te spreiden en gebruik te maken van gunstige interacties tussen soorten voor de toegang tot hulpbronnen.
- Watervoorziening: Het verhoogde risico op overstromingen als gevolg van zware onweersbuien kan de kwaliteit van de wateren aantasten, terwijl zomerdroogtes de neiging hebben om het watervolume te verminderen en dus ook de hoeveelheid water die voor de drinkwaterproductie gebruikt kan worden.
- Energie: Terwijl gebouwen in de winter mogelijk minder verwarmd zullen moeten worden vanwege de hogere temperaturen, zullen we in de zomer een grotere behoefte aan koeling krijgen, om de hoge zomertemperaturen tegen te gaan.
Voor meer gedetailleerde informatie over de kwetsbaarheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten opzichte van de klimaatverandering, raadpleeg de Focus over dit thema en Infofiche nr. 6.
Wat kunnen wij doen om deze veranderingen te milderen en ons eraan aan te passen?

1. Op gewestelijke schaal: vermindering van de koolstofuitstoot
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de uitstoot van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3). (BKG) voornamelijk afkomstig van twee sectoren: de verwarming van gebouwen (residentieel en tertiair) en het vervoer. Deze twee sectoren nemen meer dan 80% van de rechtstreekse uitstoot van BKG voor hun rekening (zie ook de Indicator Emissies van broeikasgassen). De indirecte emissies op hun beurt (bijvoorbeeld in verband met het elektriciteitsverbruik of de productie van consumptiegoederen voor de inwoners van Brussel) liggen naar schatting vijf keer hoger dan de directe uitstoot. Een eerste werkterrein voor de bestrijding van de klimaatopwarming ligt dus bij de energie-intensieve activiteiten in het BHG.
België en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sloten daarom een reeks internationale, nationale en gewestelijke akkoorden om de uitstoot van BKG terug te dringen (zie ook Infofiche nr. 4). Meer bepaald heeft het Brussels Gewest in zijn gewestelijk Lucht-, Klimaat en Energieplan (opgesteld in 2016) een reeks maatregelen ingevoerd die tot doel hebben de BKG-uitstoot van het BHG tegen 2025 met 30% te verminderen ten opzichte van de uitstoot van 1990. Het Energie-Klimaatplan 2030 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is in lijn met het vorige plan en komt overeen met de bijdrage van het Gewest aan het Belgische ontwerp van Geïntegreerd Nationaal Energie-Klimaatplan 2021-2030 dat in oktober 2019 door de regering werd goedgekeurd (zie ook de Focus Planning: milieuplannen).
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft daarom verschillende doelstellingen voor de vermindering van de koolstofuitstoot vastgelegd (aansluitend op vrijwillige verbintenissen of internationale overeenkomsten), met verschillende tijdschalen. Ze worden meer in detail beschreven in de BKG-indicator.
2. Op wijkniveau: een beter aangepaste structurering van de uitdijende stad
Met al meer dan 1,2 miljoen inwoners in 2020 voorzien de projecties een toename van de Brusselse bevolking met 8% tegen 2070 (FPB 2020; schattingen naar beneden bijgesteld als gevolg van de COVID-19-crisis). In onze steeds dichtere en warmere omgeving wordt het dan ook noodzakelijk om de stad zo te structureren dat ze anticipeert op en zich kan aanpassen aan de klimaatopwarming om de organisatie van wijken, de mobiliteit en de toegang tot de diensten te optimaliseren.
In deze aanpak wil het platform Be Sustainable bijvoorbeeld netwerken uitbouwen en de ontwikkeling van duurzame wijken ondersteunen. De aanpak omvat verschillende facetten die de ontwikkeling van een wijk bepalen, alsook het leven dat er vervolgens wordt uitgebouwd, met onder meer de ontwikkeling van een globale visie, de ruimtelijke ordening, het waterbeheer, de mobiliteit, de milieu-impact ...
3. Op het niveau van de infrastructuur en de gebouwen: lokale warmteproductie vermijden en de hittebestendigheid verhogen
Bij het ontwerp (of de renovatie) van duurzame wijken kan worden gekozen voor structuren die de efficiëntie bevorderen, zoals compacte stadsvormen (met een kortere afstand tussen de diensten), betere toegang tot het openbaar vervoer (met een betere energie-efficiëntie en een kleinere impact op het milieu als gevolg) ...
Stedenbouwkundige strategieën om de stedelijke aanpassingen te vergemakkelijken
Bron: UCCRN ARC3.2 Urban Planning and Urban Design Chapter, Raven et al. 2018.

Verschillende concrete maatregelen worden dan ook aanbevolen (geïllustreerd in bovenstaande figuur):
- Investeren in de ontwikkeling van voetgangers- en fietscorridors die zachte mobiliteitMobiliteit waarbij niet-gemotoriseerde vervoermiddelen worden gebruikt, in het bijzonder fietsen en lopen. (1) voor intrastedelijke verplaatsingen stimuleren. In combinatie met parken en andere groene ruimten dragen ze ook bij aan de koolstofopslag en de afkoeling van de stedelijke omgeving
- De natuurlijke ventilatie verbeteren (2) door gebruik te maken van de dominante zomerwinden
- Meer schaduwplekken aanleggen (3) door de wijken te oriënteren op de zon
- De vorm en oppervlakken van gebouwen aanpassen (3): de albedo van de stad verhogen (reflecterende bouwoppervlakken), zomerwinden bevorderen en winterwinden beperken (door middel van ruwe oppervlakken) en materialen met een lage warmtecapaciteit kiezen
- Kiezen voor 'win-wininfrastructuren' die hoe dan ook de aantrekkelijkheid van de stad en het comfort van de burgers ten goede komen (4) (zie ook de Focussen over de koelte- en warmte-eilanden in Brussel):
- 'Groene' infrastructuur (bomen, parken, groendaken ...) die op meer dan één niveau bijdragen: vermindering van de buitentemperatuur, vermindering van de afvloeiing van regenwater, vermindering van de vervuiling, koolstofopslag, verhoogde verdamping (dus duurzaam beheer van de watercyclus), en vermindering van het warmte-eilandeffect in de stad.
- 'Blauwe' infrastructuur (vijvers, beken, fonteinen, kanalen ...) die ook bijdragen tot de verdampingskoeling.
Deze indirecte voordelen zullen dus waarschijnlijk leiden tot multisensorische veranderingen in de perceptie van de stedelijke ruimte (het begrip 'sfeer'), gezien hun intrinsieke potentieel voor ontspanning, ontmoeting en tal van activiteiten.
Via studies kunnen de effecten van dergelijke maatregelen op de temperatuur gekwantificeerd worden, onder meer door het opstellen van modellen. Zo bleek uit een studie van Cugnon et al. (2019) dat de toename van de albedo (meer reflecterende bouwoppervlakken) voornamelijk een impact heeft op het warmte-eilandeffect overdag (omdat ze rechtstreeks verband houdt met de straling). Omgekeerd heeft een toename van de bodemvegetatie vooral een impact op het warmte-eilandeffect 's nachts, waardoor het een geschiktere oplossing is voor een betere slaapkwaliteit. Dergelijke oplossingen worden ook 'Nature-Based Solutions' genoemd ('oplossingen gebaseerd op de natuur'). Een studie van de VITO (2020) wijst op hun effecten op verschillende soorten hinder in een stedelijke omgeving (luchtvervuiling, warmte, lawaai) en uit diezelfde studie blijkt dat de vegetatie een verkoelend effect kan hebben op de temperatuur van de lucht of de bodem (in het geval van het aanleggen van schaduwplekken). Ook wateroppervlakken kunnen een dergelijk effect hebben, op voorwaarde dat ze voldoende diep zijn om te vermijden dat de warmte (die overdag werd opgeslagen) 's nachts afgegeven wordt.
Hittegolven kunnen ook beïnvloed worden door dergelijke maatregelen, maar tot nu toe tonen de studies aan dat de effecten van de albedo of de bodemvegetatie gunstig kunnen zijn op de middellange termijn (2040-2070), maar bijna onbetekenend worden op de lange termijn (2070-2100), gezien de aangekondigde algemene temperatuurstijging als gevolg van de globale klimaatopwarming (Cugnon et al. 2019). Daarom moet voorrang worden gegeven aan de vermindering van de BKG-uitstoot, zodat de stedelijke aanpassingen een blijvend effect hebben in de loop van de tijd.
Om te downloaden
Factsheets
- 02. Evolutie van het klimaat in het Brussels gewest – temperatuur en neerslag (.pdf)
- 03. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten aanzien van de klimaatveranderingen (.pdf)
- 04. De internationale overeenkomsten en de Belgische en Brusselse engagementen om te strijden tegen de klimaatverandering (.pdf)
- 05. De broeikasgassen in België en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (.pdf)
- 06. Toekomstige evolutie van het klimaat in België en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de bijbehorende gevolgen en risico's
Andere publicaties van Leefmilieu Brussel
- Gewestelijk lucht-klimaat-energieplan, 2016 (.pdf)
- Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud, Boek II - Beheerdoelstellingen en –maatregelen , 2018 (.pdf)
Studies en rapporten
- Rapport van het project Cordex.be, 2018 : « Combining regional downscaling expertise in Belgium: CORDEX and beyond - Final Report » (.pdf) (enkel in het Engels)
- CUGNON G., CALUWAERTS S., DUCHENE F., HAMDI R., TERMONIA P., TOP S., VERGAUWEN T., VAN SCHAEYBROECK B., december 2019. « Climate Sensitivity to Land Use Changes over the City of Brussels » (.pdf) (enkel in het Engels)
- KONINKLIJK METEOROLOGISCH INSTITUUT (KMI), 2020. « Klimaatrapport 2020 – Van klimaatinformatie tot klimaatdiensten » (.pdf)
- MARBAIX P., VAN YPERSELE J-P., 2004. « Impacts des changements climatiques en Belgique », Greenpeace (.pdf) (enkel in het Frans)
- RAVEN J., 2019. « From Climate Science to Design Practice » (enkel in het Engels)
- VITO 2020, « Evaluation of the socio-economic impact of climate change in Belgium » (.pdf) (enkel in het Engels)
- VITO 2020, « Impact van Nature Based Solutions in het Brussels hoofdstedelijk gewest » (.pdf)
Fiche van de Staat van het Leefmilieu
De perceptie van de milieuvraagstukken bij jongeren
Focus - Actualisering december 2020
De milieuvraagstukken lijken steeds belangrijker te worden voor jongeren. De acties die in 2019 over de hele wereld plaatsvonden, waren hier een sprekend voorbeeld van. In deze context werden verschillende onderzoeken uitgevoerd bij Belgische jongeren om hun kennisniveau en hun dagelijkse inzet in kaart te brengen. De resultaten laten zien dat er toch nog een gebrek is aan technische kennis en begrip van deze milieuvraagstukken, en dat er een grote sociale ongelijkheid is op het niveau van betrokkenheid en kennis. De bewustwording van de uitdagingen neemt echter aanzienlijk toe en daarmee ook, zij het in mindere mate, de betrokkenheid bij het milieu.
2019, een jaar van verandering en bewustwording?
De klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. is een belangrijke uitdaging voor onze huidige samenleving, en dan vooral voor de jongere generaties. Zij zullen immers het hoofd moeten bieden aan veranderende klimatologische omstandigheden en extreme gebeurtenissen, waarvoor ingrijpende acties en aanpassingen nodig zijn en zullen zijn.
Het jaar 2019 was daar een bijzonder treffende illustratie van: in België werd op 25 juli in Ukkel een warmterecord gebroken, net als in elk van de 132 meetstations van het land (Klimatologisch overzicht 2019, KMI). Ook wereldwijd is er geen tekort aan voorbeelden, zoals het record voor het op één na laagste pakijsniveau in het noordpoolgebied (NSIDC, 2019) en de hoogst gemeten temperatuur aan de bovenkant van de Groenlandse ijskap.
Maar 2019 was ook het jaar van een grootschalige mobilisatie van de internationale jeugd ten gunste van actie in de strijd tegen klimaatverandering. Zo werden in verschillende Belgische steden gedurende enkele maanden klimaatmarsen georganiseerd, waaraan met name op 24 januari tot 35.000 betogers deelnamen in Brussel. Het lijkt er dus op dat er een massaal bewustzijn ontstaat bij de jongste generaties en een bereidheid om de besluitvorming ten gunste van concrete acties in deze strijd te bespoedigen.
In deze context hebben verschillende organisaties onderzoeken opgestart onder jongeren (zelfstandig of via scholen) naar hun begrip van klimaatverschijnselen, hun bewustzijn van de problemen en hun neiging om hun gewoontes te veranderen en zich in hun dagelijkse leven te engageren om een verschil te maken.
Twee onderzoeken om meer te weten te komen over de kennis en de inzet van jongeren
De resultaten van twee onderzoeken die in 2019 zijn uitgevoerd, werpen een objectieve blik op de kennis en de inzet van jongeren op het gebied van de milieuvraagstukken.
Het eerste, waaruit de meeste resultaten worden getrokken, is een studie van Ovds of "Oproep voor een democratische school", een Belgische beweging voor het recht van jongeren "op kennis die perspectief biedt om de wereld te kunnen begrijpen en op vaardigheden die hun de kracht geven om hun individuele en collectieve bestemming te bepalen" (website van Ovds).
De studie ligt in het verlengde van twee eerdere soortgelijke studies (uit 2008 en 2015). Het doel is om het inzicht van jongeren in klimaatprocessen, de huidige milieuproblematiek en hun persoonlijke inzet binnen deze materie te identificeren en te analyseren. Ze werd afgenomen bij leerlingen van het 5de, 6de en 7de middelbaar onderwijs in heel België, afhankelijk van de bereidheid van de leerkrachten om er een lesuur aan te besteden. Daarom moet worden opgemerkt dat de respondenten wellicht al gedeeltelijk bewustgemaakt werden voor het onderwerp door leerkrachten die gevoelig zijn voor de kwestie in het algemeen.
In totaal hebben meer dan 3.200 leerlingen de vragenlijst ingevuld. De steekproef van de ondervraagde leerlingen biedt een representatief beeld van de overeenkomstige Belgische schoolgaande bevolking, zowel wat betreft de taalkundige afkomst (46% Franstalig en 54% Vlaams) en het geslacht (51% meisjes en 49% jongens) als de onderwijsachtergrond (39% in het overgangsonderwijs - algemeen of technisch, 31% in het beroepsonderwijs, en 30% in het technisch onderwijs).
De vragen kunnen ruwweg worden ingedeeld in vier onderdelen:
- kennen en begrijpen,
- bewustzijn van de klimaaturgentie,
- bewustzijn van de noord-zuidproblematiek, en
- engagement.
Ondanks enkele aanpassingen ten opzichte van vorige edities van het onderzoek, zijn veel aspecten vergelijkbaar (met enkele identieke vragen). Het is dus mogelijk om de kennis en het inzicht van de leerlingen in de betreffende ontwikkelingen te vergelijken in de tijd. Het merendeel van de hier voorgestelde resultaten komt uit dit onderzoek.
Het tweede onderzoek werd uitgevoerd door AQRate (een marktonderzoeksbureau), op verzoek van Leefmilieu Brussel. Dat onderzoek wou cijfers en indicatoren verkrijgen waarmee veelbelovende en verbindende milieuprojecten kunnen worden voorgesteld om acties ten gunste van duurzame ontwikkelingOntwikkelingswijze die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat dus om een demarche die ernaar streeft de continuïteit van de economische en sociale ontwikkeling in de tijd voort te zetten, met eerbied voor het leefmilieu en zonder de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor de menselijke activiteiten in gevaar te brengen. aan te moedigen. Het onderzoek wordt hier dan ook vooral gebruikt om de mate van belangstelling en betrokkenheid van jongeren in Brussel te illustreren. Het werd voorgelegd aan jongeren tussen 16 en 35 jaar die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wonen. In totaal hebben 308 respondenten deelgenomen aan het onderzoek:
- 51% meisjes en 49% jongens,
- 46% met een diploma lager of middelbaar onderwijs en 54% met een diploma hoger onderwijs, en
- 47% van de respondenten in de leeftijdscategorie 16-24 jaar en 53% in de categorie 25-34 jaar.
Voor dit uitsluitend in het BHG uitgevoerde onderzoek noteren we evenwel 98% Franstalige en 2% Nederlandstalige respondenten.
Betreffende de twee bovengenoemde onderzoeken is aanvullende informatie beschikbaar over een groot aantal socio-economische en socio-demografische criteria (moedertaal, type woning, herkomst van de ouders, beroepsactiviteit, enz.). Die wordt hieronder samengevat en in detail geanalyseerd in de bijbehorende onderzoeksrapporten (zie Bronnen).
Wat leren deze onderzoeken ons?
Het onderzoek van Ovds (deels aangevuld door het onderzoek van AQRate) toont in het algemeen een sterk bewustzijn onder jongeren van de milieuvraagstukken en de klimaaturgentie (sterk gestegen ten opzichte van 2015), en een groeiende bereidheid om zich in te zetten. Aan de andere kant laten de resultaten ook een afname zien in het begrip van de verschijnselen en de basiskennis die nodig is om dit milieubewustzijn te ondersteunen.

Wat het begrip van de fenomenen en de uitdagingen betreft
Het eerste deel van de vragenlijst was bedoeld om de wetenschappelijke en technische kennis van de studenten over klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. te testen. De resultaten laten zien dat ze beperkt zijn, met name op het gebied van onderwerpen als het broeikaseffectAlgehele temperatuurstijging op aarde die het gevolg is van het door luchtvervuiling verhoogde kooldioxidegehalte in de dampkring, waardoor de warmte die de door het zonlicht verwarmde aardbodem uitstraalt niet in voldoende mate uit de atmosfeer kan ontsnappen., vervoermiddelen of hernieuwbare energie.
Wat is het belangrijkste mechanisme waardoor de CO2-uitstoot door menselijke activiteiten de opwarming van de aarde zou veroorzaken?
Bron: Onderzoek Ovds 2015, 2019

Slechts 13% van de leerlingen identificeert het juiste mechanisme waardoor CO2 de opwarming van de aarde veroorzaakt, tegenover 19% in 2015. Bovendien geeft 44% ten onrechte de schuld aan CO2 voor de afbraak van ozon. Tot slot geeft 17% van de leerlingen toe dat ze het niet weten; in 2015 was dat 6%. Hoewel ze het duidelijk niet begrijpen, weet 74% van de leerlingen toch dat dit mechanisme het ‘broeikaseffectAlgehele temperatuurstijging op aarde die het gevolg is van het door luchtvervuiling verhoogde kooldioxidegehalte in de dampkring, waardoor de warmte die de door het zonlicht verwarmde aardbodem uitstraalt niet in voldoende mate uit de atmosfeer kan ontsnappen.’ wordt genoemd.
Wat zijn voor België de voornaamste gevolgen van de klimaatopwarming in de komende 10 jaar?
Bron: Onderzoek Ovds 2019
Opmerking: de juiste gevolgen staan in het groen omkadert, de onjuiste gevolgen in het rood

Ook hier blijkt uit de antwoorden op de vragenlijst een gebrekkige kennis van de gevolgen van de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. voor het Belgische klimaat. Behalve de hittegolven in de zomer (83% van de leerlingen duidt ze correct aan), zijn de andere gevolgen niet goed gekend, met name de verspreiding van nieuwe ziekten of de komst van klimaatvluchtelingen (een meerderheid van de leerlingen onderschat de voorspellingen, afgaande op de antwoorden op een andere vraag die hier niet in detail wordt besproken).
Welke activiteiten genereren CO2 of andere gassen die verantwoordelijk zijn voor de klimaatverandering?
Bron: Onderzoek Ovds 2019

Wat de bronnen van CO2-uitstoot betreft, duidt de meerderheid van de leerlingen het wegverkeer (87%) en het luchtverkeer (79%) correct aan, maar veel minder leerlingen lijken zich bewust te zijn van de gevolgen
- van ontbossing (62% duidde dit aan, een stelling die niet is opgenomen in het onderzoek van 2015),
- van verwarming op stookolie (60%),
- van de veeteelt (50%),
- of van gascentrales (49%).
Omgekeerd denkt 62% ten onrechte dat kerncentrales grote uitstoters van CO2 zijn, en denkt 1 op de 4 leerlingen dat elektromagnetische golven (van mobiele telefoons, televisie of wifi) CO2 produceren. Op deze twee punten zijn de resultaten minder goed dan in 2015. Dit kan duiden op een toename van het ‘milieubesef’, zonder dat er sprake is van een echt begrip van de verschijnselen.
Anderzijds is de perceptie van het belang van CO2-uitstoot door het luchtverkeer sinds 2015 sterk toegenomen (55% heeft deze uitstoot toen correct ingeschat, tegenover 71% in 2019). Toch is nog 40% van de respondenten van mening dat een treinreis evenveel of zelfs meer CO2 per passagier uitstoot.
Hoeveel bedraagt het jaarlijkse verbruik per inwoner in de volgende landen?
Bron: Onderzoek Ovds 2019
Opmerking: 1 kgep is de hoeveelheid energie die kan worden geproduceerd met één kilogram petroleum

Ook wat het energieverbruik betreft vinden de leerlingen het vaak moeilijk om het verbruik in verschillende landen in te schatten (per jaar en per inwoner, met dat van een Belg als maatstaf). Zo schatten ze het energieverbruik van een Amerikaan redelijk goed in, maar overschatten ze dat van mensen in ontwikkelingslanden sterk. Zo wordt aan China een energieverbruik toegeschreven dat 3 keer hoger is dan in werkelijkheid (en hoger dan dat van een Belg), terwijl de schattingen voor Congo en Marokko ongeveer 7 keer hoger zijn dan het werkelijke verbruik van de inwoners van deze landen (maar toch lager dan dat van een Belgische inwoner). De analyse volgens de herkomst van de ouders laat vergelijkbare resultaten zien voor leerlingen met een migratieachtergrond.
Welke van deze opties zijn hernieuwbare energiebronnen?
Bron: Onderzoek Ovds 2019

Anderzijds is de perceptie van wat hernieuwbare energie is niet altijd accuraat, zoals blijkt uit de resultaten van het onderzoek van 2015 (vraag niet gesteld in 2019): slechts 43% van de leerlingen (een lager cijfer dan in het onderzoek van 2008) duidt de juiste definitie aan (“een energiebron die bijna onuitputtelijk is”), terwijl velen ze verwarren met energie “geproduceerd door de natuur” (22%) of met “propere energie, die niet vervuilt” (15%).
Wat de opsomming van de verschillende soorten hernieuwbare energie betreft zijn de resultaten voor 2019 over het algemeen vrij goed voor zonne- en windenergie (92% van de leerlingen vermeldt ze), maar minder voor hydraulische energie (71%) of geothermische energie (53%). Ook gelooft 43% van de Franstalige leerlingen ten onrechte dat aardgas een hernieuwbare energiesoort is (tegenover 14% in Vlaanderen), terwijl in 2015 slechts 29% dat dacht (8% in Vlaanderen). Ook het aantal leerlingen dat waterstof, uranium of petroleum als hernieuwbare energiebronHernieuwbare energie is energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen. (RICHTLIJN 2009/28/EG). aanduidt, is sterk gestegen ten opzichte van 2015.
Veel leerlingen overschatten ook het aandeel zonne- en windenergie in de elektriciteitsproductie in België. Bijna 1 op 2 (43%) overschat de inzet van hernieuwbare energie sterk, en 1 op 5 (22%) onderschat het aandeel van kernenergie sterk.
Wat bewustwording, mobilisatie en betrokkenheid betreft...
Zoals we hierboven hebben gezien, werd het jaar 2019 gekenmerkt door een massale mobilisatie van jongeren over de hele wereld voor de strijd tegen de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz.. De bewustwording van de problematiek lijkt zich te verspreiden en de mobilisatie van de jeugd wijst op een reëel verlangen naar verandering. Hoe zit het dan met de belangstelling en de persoonlijke inzet voor deze kwesties?
In het onderzoek van Ovds zei 73% van de leerlingen dat "leerlingen van hun school hebben deelgenomen aan deze betogingen". Ongeveer 75% zei persoonlijk te hebben deelgenomen aan acties binnen of buiten hun school, en 11% zei "tegen betogingen" te zijn.
Buiten de specifieke context van de klimaatmarsen tonen de antwoorden een grote belangstelling voor de milieuvraagstukken: in een zeer gevarieerde lijst van interesses staat ‘milieu en klimaat’ op de 5de plaats, na vrije tijd, gezondheid, cultuur en voeding (meer dan 80% van de jonge Brusselaars (16-35 jaar) zegt (zeer) geïnteresseerd te zijn in milieu en klimaat).
Als we dan kijken naar de gevoelens van jongeren over klimaatverandering, zegt ongeveer 55% van de jongeren tussen 16 en 35 jaar (AQRate-onderzoek) zich machteloos of boos te voelen. 50% van hen verklaart zich evenwel tot op zekere hoogte bereid te handelen. Aan de andere kant zegt 46% van de leerlingen aan het einde van de middelbare school (onderzoek Ovds) "Tof, we zullen meer dagen met mooi weer hebben!” (in 2015 was dat 36%), en meer dan één op de vier leerlingen (29%) blijft optimistisch en vertrouwt erop dat wetenschappers wel een oplossing zullen vinden.
Aan de andere kant zegt 52% van de laatstejaars van de middelbare school bang te zijn dat de klimaatverandering tot oorlogen zal leiden. 1 op de 10 leerlingen zegt niet te geloven in de opwarming van de aarde. Hierbij moet worden opgemerkt dat 85% van de leerlingen die zeggen niet in klimaatverandering te geloven, een minder dan gemiddelde kennis en begrip van de verschijnselen aan de dag leggen.
Wie moet handelen en hoe?
Bron: Onderzoek Ovds 2019

Met betrekking tot de acties, vroeg Ovds aan middelbare scholieren ook wie volgens hen zou moeten handelen en hoe. De bedrijven en de consumenten zijn volgens 92% van de leerlingen de twee actoren die het meest moeten handelen, net voor de politici (volgens 90% van de respondenten).
Maar als leerlingen het gevoel hebben dat consumenten (wat ze zelf zijn) moeten handelen, hoe zit het dan met hun bereidheid om zich in te zetten?
Wat ben je zelf bereid onmiddellijk te doen voor het klimaat?
Bron: Onderzoek Ovds 2019

De meerderheid van de leerlingen (tussen 70 en 80%) is bereid om eerder lokaal te consumeren, de verwarming lager te zetten en zich te verplaatsen met de fiets of het openbaar vervoer. Tussen 20 en bijna 40% verzet zich niettemin tegen deze veranderingen, afhankelijk van de voorgestelde handeling. Wat vleesconsumptie betreft, zijn de meningen perfect verdeeld: 50% is bereid zijn consumptie te verminderen en 50% is het niet eens met deze maatregel. Aan de andere kant is overschakelen op een volledig vegetarisch dieet veel minder denkbaar: slechts 20% van de leerlingen zegt bereid te zijn om vegetariër te worden, en een grote meerderheid (57%) zegt daar "helemaal niet mee akkoord" te zijn. Veranderingen in gewoontes zoals niet vliegen, politieke betrokkenheid of het kopen van tweedehandskleding zijn ook minder populair, met ongeveer 40% van de leerlingen die voor deze veranderingen zijn, en de rest is er eerder of volledig tegen.
Volgens de resultaten van het onderzoek van AQRate is de belangrijkste reden die wordt genoemd voor de moeilijkheid om het gedrag te veranderen een gebrek aan geld (67%). Dat wordt gevolgd door de moeilijke dagelijkse organisatie (39%) of eenvoudigweg het gebrek aan zin (36%) of tijd (34%).
Dezelfde resultaten voor alle leerlingen?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de resultaten van het Ovds-onderzoek per onderdeel en volgens het profiel of de status van de leerlingen. Voor elk van de 4 onderdelen van het onderzoek bedraagt de gemiddelde score van alle leerlingen 500. De score van de verschillende profielen wordt vervolgens berekend aan de hand van de antwoorden van de betreffende leerlingen, in verhouding tot dit gemiddelde.

Het onderdeel ‘Kennen en begrijpen’ komt, ter herinnering, overeen met vragen over het technische begrip van de verbonden mechanismen. De eerste kolom van de tabel laat dus zien dat de socio-economische situatie van de leerlingen sterk van invloed is op hun begrip van de verschijnselen. Er zijn significante verschillen tussen
- het onderwijstype (algemeen, technisch en beroeps);
- de socio-economische kwartielen (verschil van 50 punten);
- het immigrantenstatuut, met lagere resultaten (64 punten) voor leerlingen die in het buitenland zijn geboren in vergelijking met leerlingen van wie beide ouders in België zijn geboren;
- het taalgebruik, waarbij leerlingen die thuis niet de schooltaal spreken 50 punten lager scoren dan degenen die wel de schooltaal spreken.
Dezelfde conclusies kunnen worden getrokken uit de resultaten van het onderdeel ‘Bewustzijn van de noord-zuidproblematiek’. Ook op het vlak van ‘Bewustzijn van de klimaaturgentie’ zijn de trends hier zeer gelijkaardig, met uitzondering van een bijkomend belangrijk verschil tussen de leerlingen in de Franstalige scholen (511,8 punten) en die in de Nederlandstalige scholen (490,0 punten).
De resultaten voor het onderdeel ‘Engagement’ maken de kloof tussen Frans- en Nederlandstaligen nog groter: 527,3 punten voor de eerste groep en 476,5 punten voor de tweede. De verschillen op basis van het immigrantenstatuut of de taal die thuis wordt gesproken, lijken zich daarentegen om te keren: er wordt een grotere bereidheid tot engagement waargenomen bij leerlingen van wie één of beide ouders (of zijzelf) in het buitenland zijn geboren.
Kortom: kennen om te begrijpen en bewust te zijn... maar dat niet alleen...
In 2019 vond een grote mobilisatie van jongeren plaats (3 van de 4 leerlingen zeggen te hebben deelgenomen aan klimaatacties, Ovds 2019) en de klimaatmarsen hebben waarschijnlijk de gevoeligheid voor de klimaaturgentie vergroot. Meer in het algemeen wijzen de verschillende onderzoeken ook op een groeiend bewustzijn en een groeiende bereidheid tot engagement bij jongeren. De meer technische kennis van de problemen en verschijnselen is echter nog steeds beperkt, en dit tekort kan een negatieve invloed hebben op het voortduren van het milieubesef. Ter illustratie: de overgrote meerderheid (85%) van de klimaatsceptici legt een minder dan gemiddelde kennis en begrip aan de dag (volgens de resultaten van het onderzoek van Ovds). Kennis is dus wel degelijk een van de sleutels tot bewustwording.
Het waarborgen van goed onderwijs over milieukwesties op school, ongeacht het soort onderwijs, is daarom een belangrijke uitdaging in de strijd tegen klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz., net als het opnemen in het curriculum van onderwerpen die nog vaak ontbreken, zoals de gevolgen van een ontregeld klimaat, de kwestie van klimaatvluchtelingen, de onevenwichtigheden tussen Noord en Zuid op het gebied van de productie van broeikasgassenGas dat een gedeelte van de zonnestralen absorbeert en herverdeelt onder de vorm van stralingen, die andere gasmoleculen ontmoeten en zodoende het proces herhalen en het broeikaseffect veroorzaken, met een warmteverhoging als gevolg. De belangrijkste broeikasgassen waarvan de oorsprong voornamelijk met menselijke activiteiten verband houden zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en troposferisch ozon (O3)., het vergelijken van de CO2-uitstoot van verschillende vervoersmiddelen, enz.
Naast de educatieve aspecten bestaat er echter ook een zeer krachtige hefboom: de versterking van het vermogen van jongeren om te handelen. In een context waarin de bewustwording van problemen en de bereidheid om zich te engageren toeneemt, is het belangrijk om jongeren een kader te bieden waarin ze hun ideeën en initiatieven kunnen ontwikkelen. Zo kunnen zij vertrouwen krijgen in hun vermogen om te handelen (door de uitvoering van openbare of particuliere projecten ‘door en voor jongeren’), hun verantwoordelijkheid opnemen en hun gevoel versterken dat zij deel uitmaken van een samenleving in verandering. Het is ook op deze manier dat initiatieven van jongeren kunnen worden versterkt en aangemoedigd, zodat zij zich betrokken voelen bij de verschillende actuele milieuvraagstukken en hun oplossingen.
Om te downloaden
Studies en rapporten
- Het rapport van Ovds « School, kennis, klimaat », 2019 (.pdf)
- Het rapport van Ovds « School, energie, klimaat », 2015 (.pdf)
- Het onderzoek ENABEL « Ce qui mobilise les jeunes », 2019 (.pdf) (enkel in het Frans)
Factsheets