Effecten van het milieu op de gezondheid: stand van zaken
- Gezondheid
- Vervuiling
- Het milieu: stand van zaken
- Studie
Inhoud
-
De gezondheidseffecten van Black Carbon
-
De luchtkwaliteit in de parken van het Brussels Gewest
-
De cartografie van black carbon in het Brussels Gewest
-
De verwachte gezondheidseffecten van het Brusselse mobiliteitsbeleid
-
Efficiëntie van schoonmaak- en ontsmettingsmiddelen in een kinderdagverblijf
-
De ziekte van Lyme
-
Lees verder
Zowel in Brussel als elders zijn er nauwe banden tussen het leefmilieu en de gezondheid. Buitenluchtvervuiling, binnenluchtvervuiling, waterverontreiniging, blootstelling aan geluidsoverlast, beheer van verontreinigde bodems, toegang tot de natuurlijke ruimten, ... De gezondheid en luchtkwaliteit van de Brusselaars zijn verweven met bijna alle thema's die in het kader van de stand van zaken van het leefmilieu in het Brusselse gewest worden behandeld. U krijgt toegang tot deze thema's via de linkerkolom.
Naast de andere aspecten die elders aan bod komen, gaat dit hoofdstuk meer specifiek in op de impact van de luchtkwaliteit op onze gezondheid (in het bijzonder black carbon) en op de impact van onze levensstijl: keuze van de route of het transportmiddel, gebruikte producten en onze activiteiten, bijvoorbeeld.
Met betrekking tot de link tussen leefmilieu en gezondheid bestaan er verschillende interessante documenten die tegelijk met deze stand van zaken werden opgesteld ter aanvulling van de thema's die daarin werden aangekaart:
Lucht :
- De internationale verplichtingen voor het inzamelen en verschaffen van gegevens - De atmosferische polluenten opgevolgd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (factsheet, .pdf)
- De richtlijnen voor de luchtkwaliteit van de Wereldgezondheidsorganisatie (factsheet, .pdf)
- Luchtverontreiniging in het BHG: vaststellingen (factsheet, .pdf)
- RCIB, instrument voor het stellen van milieudiagnoses over de binnenluchtvervuiling (factsheet, .pdf)
- RCIB, analyse en resultaten van de onderzoeken (factsheet, .pdf)
- RCIB, kwalitatieve analyse en getuigenissen van gebruikers (factsheet, .pdf)
Geluid :
Water :
Risicobeheer - elektromagnetische stralingen:
Gezondheid :
- PEST in huis (webinstrument over gezondheidsproblemen en de aspecten van het leefmilieu waarvan vermoed wordt dat zij er verband mee houden) (website in opbouw)
De gezondheidseffecten van Black Carbon
Focus - Actualisering : januari 2014
Algemene eigenschappen van Black Carbon
Black Carbon (BC), ook “roet” genoemd, is een luchtverontreinigende stof die wordt uitgestoten door verbrandingsreacties. Het gaat om primaire deeltjes met een diameter tussen 20 en 150 nanometers (nm). BC vormt dus een subcategorie van de PM2,5, de fijnstofdeeltjes met een diameter kleiner dan 2,5 µm. Conform de richtlijn 2008/50/EG moet de aanwezigheid van PM2,5-deeltjes in de omgevingslucht voortaan worden opgevolgd. Voor de komende tien jaar voorziet de richtlijn luchtkwaliteitsdoelstellingen die steeds strenger worden. Deze doelstellingen hebben betrekking op zowel de concentraties van PM2,5 als de blootstelling van de bevolking in stedelijk gebied.
De BC-deeltjes worden gekenmerkt door een zeer groot vermogen om zichtbaar licht te absorberen. Zuivere BC-deeltjes worden zelden opgemerkt in de atmosfeer omdat ze de neiging vertonen te klonteren en te reageren met andere verbindingen van de omgevingslucht, zoals organische koolstof en sulfaten. Deze gebonden vormen worden dan als roet gecategoriseerd. De benaming “roet” duidt dus op een geheel van verontreinigende stoffen uit de onvolledige verbranding van fossiele brandstoffen en biomassaGeheel van planten en dieren, alsook het daarmee gepaard gaande organische afval. De plantaardige biomassa komt uit de fotosynthese voort en is een bron van hernieuwbare energie. . De belangrijkste bronnen van BC in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn het vervoer (vooral dieselmotoren) en de verwarming.
Roet is een van de eerste categorieën van luchtverontreinigende stoffen waarvan het gezondheidseffect werd erkend. De gevolgen voor de gezondheid bleken duidelijk tijdens dramatische periodes van koolstofvervuiling, zoals in de rampzalige winter van 1952 in London toen bijna 4 000 doden vielen op 5 dagen tijd. In 1956 werd de Clean Air Act opgesteld, waardoor de roetuitstoot in het Verenigd Koninkrijk sterk kon worden verminderd. Andere landen sloten zich vervolgens aan bij deze initiatieven. Deze inspanningen hadden zeer positieve gevolgen voor de luchtkwaliteit, waardoor het belang van onderzoek naar roet sterk afnam. Zo moest dit thema in de belangrijkste wetenschappelijke studies wijken voor het onderzoek naar PM10 en PM2,5. Daarom is het thema van BC tot vandaag niet zo sterk ontwikkeld.
Meting van BC-concentraties in het Brussels Gewest
In het Brussels Gewest wordt de BC-concentratie in de omgevingslucht gemeten met behulp van een aethalometer in de meetposten van Woluwe (WOL1), Molenbeek (R001), Elsene (R002) en Ukkel (R012), respectievelijk sinds juli 2009, juli 2010, juni 2011 en februari 2012.
De resultaten tonen een verschil van een factor 10 tussen de concentraties van BC en deze van de fijnstofdeeltjes (PM10, m.a.w. de deeltjes met een diameter kleiner dan 10 µm). Deze vaststelling is echter niet systematisch: er zijn periodes met zeer hoge concentraties van PM10 en lagere concentraties van BC of omgekeerd, naargelang van de herkomst van de deeltjes.
De correlatiefactoren tussen de concentraties van BC en die van andere stoffen zijn bovendien beter voor de stoffen die ook het resultaat zijn van verbrandingsprocessen (verkeer en verwarming), zoals NOx (> 0,9 voor de dagwaarden in 2011, over het geheel genomen ook volgens een factor 10) en in mindere mate CO en CO2 (~ 0,8 voor de dagwaarden in 2011). Hieruit zou blijken dat BC een goede tracer is voor de polluenten die door de belangrijkste vervuilende sectoren in het Brussels Gewest worden uitgestoten, namelijk het verkeer en de verwarming.
Gezondheidseffecten van BC
In het algemeen kunnen de fijnstofdeeltjes diep doordringen in het ademhalingsstelsel. De deeltjes met de kleinste diameter kunnen doordringen tot in de longblaasjes, waardoor gevaarlijke stoffen in de bloedsomloop terecht kunnen komen. Men gaat ervan uit dat er geen drempel is waaronder de blootstelling zonder effect is.
Terwijl er onenigheid is over de directe toxiciteit van Black Carbon, staat het buiten twijfel dat deze stof voor verschillende toxische stoffen dienst doet als drager. Hiervan zijn de meest vermelde stoffen de polycyclische aromatische koolwaterstoffenDit zijn van aardolie afgeleide samengestelde organische vloeistoffen op basis van koolstof en waterstof. Stookolie, benzine en andere soorten minerale oliën behoren daartoe. Deze oliën hebben de eigenheid dat ze een geringe dichtheid hebben. Wanneer ze in de bodem dringen, kunnen ze het grondwater bereiken en er een drijflaag op vormen. en de zware metalenVerzamelnaam voor een groep metalen met een relatief grote dichtheid, zoals lood, kwik, zink en cadmium. Deze metalen komen van nature in het milieu voor en zijn in veel gevallen zelfs nodig voor bepaalde natuurlijke processen. In hogere concentraties zijn ze echter meestal giftig. De voornaamste bronnen van zware metalen zijn de non-ferro-industrie, de verbranding van fossiele brandstoffen en van afval en het verkeer. .
Cardiovasculaire aandoeningen en kankerverwekkende effecten van de fijne deeltjes en/of van BC
Vandaag is het nog onzeker of de gezondheidsimpact die verband houdt met de blootstelling aan BC kwalitatief of kwantitatief verschilt van de impact van fijnstofdeeltjes in hun geheel. Het aantal studies dat tegelijk de gezondheidseffecten van BC en die van fijnstof in het algemeen nagaat, is nog te beperkt.
- Er is geen verschil tussen de effecten van Black Carbon op het cardiovasculair stelsel en die van PM2,5 in het algemeen, namelijk hartritmestoornissen en hartinsufficiëntie met vaak de dood tot gevolg.
- In het algemeen kan de longfunctie afnemen, vooral bij patiënten met een ademhalingsdeficiëntie, zoals astmalijders. Bovendien kunnen zich ontstekingsreacties voordoen in de longen, en indien deze zich verspreiden, kan dit leiden tot een aantasting van het autonome zenuwstelsel, wat indirecte gevolgen heeft voor de hartfunctie. Vooral bij kinderen kan een sterke blootstelling aan fijnstof de ontwikkeling van de longen aantasten. Luchtwegaandoeningen doen zich frequent voor: bronchitis, chronische hoest, sinusitis, verkoudheden.
- Er is discussie over de mechanismen van de ontwikkeling van kanker, maar vast staat dat er een verband is tussen de blootstelling aan fijnstofdeeltjes en het risico van ontwikkeling van kanker. Van de PM2,5 heeft het roet uit dieselmotoren het ergste kankerverwekkend effect: het bevat een hoge concentratie aan BC-deeltjes die significante hoeveelheden van andere verbindingen, zoals polycyclische aromatische koolwaterstoffen, kunnen adsorberen.
Mortaliteit
Er zijn slechts weinig studies die zich uitsluitend over BC buigen. De meeste studies behandelen alleen PM2,5. Er werden verschillende verbanden gelegd tussen de blootstelling aan PM2,5 en de daling van de levensverwachting. Zo stelden Miller et alii (2007) vast dat een stijging van PM2,5 met 10 µg/m³ het risico van sterfte door cardiovasculaire aandoeningen bij vrouwen kan doen stijgen met 76%.
Risicogroepen
De bevolkingsgroepen die het sterkst worden getroffen door deze gezondheidseffecten zijn:
- kinderen, bij wie een blootstelling aan fijnstofdeeltjes kan leiden tot een sterke functiestoornis van de longen en het ademhalingsstelsel, die nog in ontwikkeling zijn;
- oudere mensen, die gevoelig zijn voor gevolgen op het vlak van het cardiovasculair systeem;
- astmapatiënten en andere personen die aan ademhalingsziekten lijden.
Om te downloaden
Technische rapporten van Leefmilieu Brussel
- Fumées noires et particules fines (Enkel in fr, .pdf)
- Luchtkwaliteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: immissiemetingen 2009-2011 (.pdf) (zie de pagina’s 4.152 tot 4.166)
Factsheet
Studie
- Miller K.A., Siscovick D.S., Sheppard L., Shepherd K., Sullivan J.H., Anderson G.L., et al. (2007). "Long-term exposure to air pollution and incidence of cardiovascular events in women". New England Journal of Medicine, n° 356(5), pp 447–458.
De luchtkwaliteit in de parken van het Brussels Gewest
Focus - Actualisering : januari 2018
De luchtkwaliteit in de parken van het Brussels Gewest is geëvalueerd aan de hand van metingen van de concentraties black carbon in en rond de parken. Het lokale aandeel black carbon als gevolg van het verkeer varieert sterk per park: in het Scheutbospark is dit zeer laag (tussen 0 en 20% van de totale concentratie) terwijl het in het Hallepoortpark, het Elisabethpark, de Kruidtuin, de Kleine Zavel en het Jubelpark hoog is (meer dan 55%). Hoewel er verschillen bestaan, afhankelijk van het moment van de dag en de configuratie van de locatie, heeft de studie uitgewezen dat de luchtkwaliteit in de parken in het algemeen beter is dan die in het verkeer.
Het project ExpAIR: de stand van zaken in de parken
In het kader van het project ExpAIR is door het departement "Laboratorium Luchtkwaliteit" van Leefmilieu Brussel een studie gerealiseerd om de luchtkwaliteit in de parken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te evalueren.
Deze studie had de volgende doelstellingen:
- het gemiddelde niveau black carbon in de diverse parken van het BHG vergelijken;
- de evolutie van die gemiddelde niveaus inschatten op basis van de verkeersdrukte;
- het vervuilingsniveau in de verschillende parken in kaart brengen.
Informatie over de methodologie
De impact op de luchtkwaliteit wordt ingeschat via de meting van black carbon-deeltjes, die voornamelijk door het verkeer worden uitgestoten, evenals, in mindere mate, door de verwarmingsinstallaties (in functie van het seizoen). Deze vervuilende stof vormt een goede indicator voor de vervuiling door auto's en in het bijzonder door dieselvoertuigen.
Met de hulp van 13 parkwachters zijn meetcampagnes uitgevoerd in 12 parken in het BHG. De parkwachters droegen een aethalometer en een gps-toestel tijdens hun dagelijkse verplaatsingen binnen de parken. Bovendien maken de gegevens die zijn verzameld tijdens de meetcampagnes om black carbon in kaart te brengen, het mogelijk, rekening te houden met de vervuiling in de omgeving van de parken.
Spreiding en locatie van de onderzochte parken
Bron: Leefmilieu Brussel

De luchtkwaliteit wordt geëvalueerd op basis van een splitsing van de concentraties black carbon in twee componenten:
- de stedelijke achtergrondconcentratie, die wordt gedefinieerd als de concentratie black carbon die losstaat van lokale bronnen en die de luchtvervuiling weergeeft die overal in het Brussels Gewest aanwezig is;
- het lokale aandeel, dat afkomstig is van lokale bronnen en in het geval van black carbon voornamelijk samenhangt met de uitstoot door het verkeer. Dit aandeel hangt ook af van de configuratie van de site (gebouwen kunnen als afscherming werken) en de lokale weersomstandigheden.
De stedelijke achtergrondconcentratie wordt geschat op basis van de black carbon-metingen afkomstig van het telemetrisch net van Brussel. Het vaste station in Ukkel, op afstand van directe bronnen van vervuiling, wordt gebruikt om deze achtergrondconcentratie te bepalen. Bij afwezigheid van geldige gegevens van het station in Ukkel wordt de achtergrondconcentratie in dit geval geschat op basis van de gemeten black carbon-concentraties in het vaste station in Sint-Lambrechts-Woluwe.
Het aandeel als gevolg van lokale vervuiling bestaat uit het verschil tussen de totale concentraties die met de aethalometers worden gemeten en de stedelijke achtergrondconcentratie.
Hoe zit het met de luchtkwaliteit in de parken?
De in de parken uitgevoerde meetcampagnes hebben een beeld gegeven van het relatieve belang van de lokale vervuiling in de verschillende parken. Voor alle parken samen is de stedelijke achtergrondconcentratie black carbon gemiddeld goed voor 49% van de totale concentratie black carbon en schommelt die normaal gesproken tussen de 0,36 en 1,1 µg/m³. Het lokale aandeel is gemiddeld verantwoordelijk voor 51% van de totale concentratie black carbon en schommelt tussen de 0 en 2,3 µg/m³.
Het lokale aandeel black carbon als gevolg van het verkeer varieert sterk per park:
- zeer laag in het Scheutbospark (tussen 0 en 20% van de totale concentratie);
- laag in het Dudenpark, het Dauwpark en het Tenboschpark (tussen 25 en 35%);
- gemiddeld in het Keyenbemptpark, het Koning Boudewijnpark en het Gaucheretpark (tussen 40-45%);
- hoog in het Hallepoortpark, het Elisabethpark, de Kruidtuin, de Kleine Zavel en het Jubelpark (meer dan 55%).
Gemiddelde gemeten concentraties black carbon per park en in het verkeer, per type aandeel
Bron: Leefmilieu Brussel, Departement Laboratorium Luchtkwaliteit

Waarom verschillen de black carbon-concentraties?
De variaties in de black carbon-concentraties kunnen aan de hand van meerdere factoren worden verklaard. Zo hebben de afstand tussen het park en de verkeersaders en de intensiteit van de black carbon-uitstoot van het verkeer op die wegen invloed op de geobserveerde black carbon-concentraties. De parken in de buurt van wegen met minder verkeer (Dudenpark, Tenboschpark, Gaucheretpark, Dauwpark) hebben lagere black carbon-concentraties dan de parken in de buurt van wegen met veel verkeer (Hallepoortpark, Kruidtuin, Elisabethpark).
De luchtcirculatie in de parken en tussen de straten rondom de parken bevorderen de verspreiding van vervuilende stoffen zoals black carbon. Ongeacht die externe inbreng van vervuilende stoffen, neemt de hoeveelheid black carbon in de lucht af naarmate we ons verder van de bronnen (het verkeer) bevinden. Dit betekent dat de lucht in de parken aanzienlijk minder vervuild is dan de lucht in de onmiddellijke nabijheid van het verkeer.
Ook de positie van de gebouwen speelt een belangrijke rol in de concentratie van black carbon. Gebouwen dienen als "wal" tegen de vervuiling afkomstig van nabijgelegen wegen, zoals in het geval van het Dauwpark en het Tenboschpark.
Lokaal aandeel als gevolg van het verkeer in de totale gemeten concentratie black carbon (in μg/m³) in de Kruidtuin en in de buurt van dit park
Bron: Leefmilieu Brussel, Departement Laboratorium Luchtkwaliteit

Er moet aan worden herinnerd dat de lokale weersomstandigheden een belangrijke factor blijven voor de concentratie vervuilende stoffen van dag tot dag: goede dispersieomstandigheden (zoals wind) en regen zijn altijd bevorderlijk voor de luchtkwaliteit.
De concentraties black carbon kunnen daardoor van uur tot uur variëren, in functie van de weersomstandigheden en de drukte van het nabije verkeer. De Kruidtuin bijvoorbeeld wordt omringd door wegen waar de verkeersdrukte de hele dag door groot is, waardoor de concentraties black carbon relatief constant zijn. Langs het Hallepoortpark daarentegen lopen wegen waar alleen tijdens de spitsuren veel verkeer is, wat een sterkere tijdsgebonden variatie van de concentraties met zich meebrengt.
Gemeten gemiddelde totale concentraties black carbon (µg/m³) per park in functie van het tijdstip
Bron: Leefmilieu Brussel, Departement Laboratorium Luchtkwaliteit

Op enkele uitzonderingen zoals de Kruidtuin na, blijven de piekuren dus logischerwijs de kritieke momenten van de dag. Desalniettemin worden de hoogste waarden 's morgens gemeten, want 's avonds zijn de weersomstandigheden meestal bevorderlijker voor de dispersie van vervuilende stoffen.
Om te downloaden
Studie(s) en rapport(en)
- B. Heene, P. Declerck, F. Beaujean, T. de Vos, G. Mendes, O. Brasseur. « Évaluation de la qualité de l’air dans les parcs de la région de Bruxelles-Capitale » 40 p.p. (.pdf) [Enkel in FR]
De cartografie van black carbon in het Brussels Gewest
Focus - Actualisering : januari 2018
Leefmilieu Brussel heeft onlangs een meetcampagne gevoerd om de blootstelling van de Brusselse bevolking aan luchtvervuiling te evalueren. Uit deze studie komt naar voren dat de blootstelling aan black carbon, een indicator voor de vervuiling in de stad, in het verkeer het grootst is. De blootstelling varieert ook naargelang de vervoerswijze:
• Automobilisten lijken het sterkst te worden blootgesteld aan black carbon, met niveaus die ongeveer 5 keer hoger liggen dan de niveaus die worden aangetroffen in binnenlucht;
• Bus-, tram- en metrogebruikers worden net als fietsers blootgesteld aan black carbon-niveaus die 3 tot 4 keer hoger liggen dan de niveaus in binnenlucht;
• Voetgangers worden aanzienlijk minder blootgesteld, met waarden die 2 tot 3 keer hoger liggen dan de waarden in binnenlucht;
• Treingebruikers worden het minst blootgesteld omdat de treinen op plaatsen rijden die relatief ver van de verkeersaders liggen. Bovendien zijn de concentraties black carbon gemiddeld 2 tot 3 keer hoger in straten met hoge gebouwen, ook wel "canyons" genoemd, dan in open straten.
De luchtkwaliteit in Brussel: een uitdaging
Hoewel bepaalde vervuilende stoffen sinds de jaren 70 aanzienlijk in concentratie zijn gedaald, blijft luchtvervuiling, en dan met name in de vorm van fijn stof en stikstofdioxide, een groot probleem voor de gezondheid van burgers. Veel studies tonen aan dat blootstelling aan deze vervuilende stoffen de levensverwachting met meerdere maanden kan inkorten.
Dit fenomeen is des te sterker in grote steden, zoals Brussel, waar de inwoners met twee soorten vervuiling te maken krijgen: vervuiling van de binnenlucht in gebouwen en vervuiling van de buitenlucht, die voornamelijk afkomstig is van voertuigen in het zeer drukke stedelijke verkeer en van verwarmingsinstallaties.
De doelstellingen van het project ExpAIR
Het project ExpAIR is in 2013 door Leefmilieu Brussel opgezet en is gerealiseerd door het departement "Laboratorium Luchtkwaliteit" in samenwerking met vrijwilligers onder de bevolking. Het project had de volgende doelstellingen:
- de blootstelling van de bevolking van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aan luchtvervuiling evalueren door de concentratie van de meest representatieve vervuilende stoffen in de binnen- en buitenlucht te meten en die vervuiling op een kaart weer te geven;
- de Brusselse bevolking informeren en bewustmaken van haar blootstelling aan stedelijke vervuiling en haar aan te moedigen die vervuiling te beperken, bijvoorbeeld door vervoermiddelen en/of verwarmingssystemen te kiezen die het milieu minder belasten.
Als gevolg van onze activiteiten komen er tal van schadelijke stoffen in de lucht terecht. We noemen er enkele: fijn stof (PM10, PM2.5), koolmonoxide (CO), ozon (O3), stikstofoxiden (NOx), vluchtige organische stoffen (VOS) enz. In het kader van dit project werd black carbon, een subcategorie van fijn stof, als referentiepolluent gekozen.
Wat is black carbon?
In de stedelijke context vormt black carbon een subcategorie van fijn stof. Zoals de naam aangeeft, bestaat black carbon uit alle fijne deeltjes die uit koolstof bestaan en die "zwart" zijn, dat wil zeggen dat ze het licht sterk absorberen.
Ze hebben meestal een diameter van 10 nm tot 500 nm. Deeltjes met een grotere diameter dan 100 nm vormen een samenstelling van black carbon met andere vervuilende stoffen. Black carbon maakt integraal deel uit van de fractie PM10 en PM2.5 en vormt een deel van de fractie ultrafijn stof (UFP), dat een diameter heeft van minder dan 100 nm.
Ordes van grootte van de diameter van stof in de omgevingslucht
Bron: Departement Laboratorium Luchtkwaliteit van Leefmilieu Brussel

De voornaamste eigenschap van black carbon is dat dit een vervuilende stof in deeltjesvorm is die sterk samenhangt met verbrandingsprocessen. Dit is de reden waarom het vaak "roet" wordt genoemd. In de stedelijke omgeving is black carbon dus een uitstekende indicator voor het wegverkeer (verbranding in de motoren van de voertuigen) en voor de verwarming (afhankelijk van de tijd van het jaar). Black carbon wordt ook door industriële verbrandingsprocessen vrijgegeven, maar die sector is marginaal in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Is black carbon gevaarlijk voor de gezondheid?
Black carbon-deeltjes houden belangrijke gezondheidsrisico’s in (kanker, cardiovasculaire aandoeningen enz.) omdat ze erg diep kunnen doordringen in de longen en het bloed als gevolg van hun zeer kleine omvang (diameter voornamelijk tussen 10-150 nm). De potentiële gezondheidsimpact van black carbon is significant. Echter, omdat deze polluent nog maar recent bestudeerd wordt, dient zijn impact op lange termijn nog bevestigd te worden door epidemiologische studies. Bovendien treedt black carbon vaak op als "drager" van andere polluenten, namelijk polyaromatische koolwaterstoffenDit zijn van aardolie afgeleide samengestelde organische vloeistoffen op basis van koolstof en waterstof. Stookolie, benzine en andere soorten minerale oliën behoren daartoe. Deze oliën hebben de eigenheid dat ze een geringe dichtheid hebben. Wanneer ze in de bodem dringen, kunnen ze het grondwater bereiken en er een drijflaag op vormen. , waarvan van bepaalde vaststaat dat ze kankerverwekkend zijn.
De wetgeving rond black carbon
Black carbon is als polluent op dit moment nog niet aan strenge regels gebonden. Het toezicht erop gebeurt binnen de Europese Unie op dit moment op vrijwillige basis.
Hoe wordt black carbon gemeten?
Black carbon kan worden gemeten dankzij een compact, draagbaar toestel dat "aethalometer" wordt genoemd.
Draagbare monsternemer (aethalometer) gebruikt voor het meten van black carbon
Bron: Leefmilieu Brussel, Departement Laboratorium Luchtkwaliteit

Volgens dit meetprincipe wordt bemonsterde lucht over een kwartsfilter gestuurd waarop de aanwezige deeltjes, waaronder black carbon, verzameld worden. Een lichtstraal met een golflengte van 800 nm, uitgezonden door een diode, valt in op twee plaatsen op de kwartsfilter: één waar zich de fijne stofdeeltjes bevinden, waaronder black carbon, en één zonder deeltjes. De doorgelaten lichtintensiteit op beide punten wordt gemeten om de verminderde lichtdoorlatendheid als gevolg van vaste deeltjes te kwantificeren.
Het draagbare toestel heeft het mogelijk gemaakt om de plaatsen en de momenten waar men het meest is blootgesteld aan de vervuiling op te sporen.
De in 2013 gelanceerde meetcampagne ExpAIR
In totaal namen van 2013 tot april 2017, 276 vrijwilligers deel aan de meetcampagne door de draagbare black carbon-monitor elke werkdag, dus meestal van maandag tot vrijdag, bij zich te dragen. De deelnemers werd gevraagd een reisboekje in te vullen om hun diverse activiteiten te noteren, waaronder met name de reisperioden en de gekozen vervoerwijzen.
Deze campagne heeft het mogelijk gemaakt de blootstelling aan black carbon op verschillende plaatsen binnen en buiten te vergelijken. De conclusies luiden als volgt:
- De blootstelling aan black carbon is het grootst in de vervoermiddelen. Deze blootstelling is gemiddeld 3 keer hoger dan de achtergrondvervuiling of het gemiddeld niveau in binnenlucht.
- De blootstelling binnen gebouwen, zowel thuis als op het werk, is laag en is meestal vergelijkbaar met de achtergrondvervuiling die ver van vervuilingsbronnen wordt gemeten. Uitgedrukt in termen van de concentratie black carbon is dit een blootstelling in de orde van 1 µg/m³;
- De laagste blootstelling werd op de werkplek gemeten. We merken op dat 50% van de deelnemers bij Leefmilieu Brussel werkten. De gemeten niveaus waren bijzonder laag wanneer de gebouwen waren uitgerust met mechanische ventilatie en een luchtinlaat op het dak.
Gemiddelde blootstelling van de deelnemers aan black carbon in binnen- en buitenlucht in het Brussels Gewest
Bron: Leefmilieu Brussel, Departement Laboratorium Luchtkwaliteit

Voor wat het verkeer betreft:
- Automobilisten lijken het sterkst te worden blootgesteld aan black carbon, met niveaus die ongeveer 5 keer hoger liggen dan de niveaus die worden aangetroffen in binnenlucht;
- Bus-, tram- en metrogebruikers worden net als fietsers blootgesteld aan black carbon-niveaus die 3 tot 4 keer hoger liggen dan de niveaus in binnenlucht;
- Voetgangers worden aanzienlijk minder blootgesteld, met waarden die 2 tot 3 keer hoger liggen dan de waarden in binnenlucht;
- Treingebruikers worden het minst blootgesteld omdat de treinen op plaatsen rijden die relatief ver van de verkeersaders liggen.
Gemiddelde blootstelling van de deelnemers aan black carbon bij gebruik van verschillende transportmiddelen in het Brussels Gewest
Bron: Leefmilieu Brussel, Departement Laboratorium Luchtkwaliteit

Modelvorming voor black carbon en exploitatie van de verzamelde gegevens
Om de door de vrijwillige deelnemers aan de campagne ExpAIR verzamelde gegevens zo goed mogelijk te exploiteren, is een methodologie opgesteld om de concentraties black carbon in de voornaamste straten van het Brussels Gewest in kaart te brengen.
Die is gebaseerd op een modelvorming van de luchtkwaliteit gekoppeld aan een "herijking" op basis van de mobiele metingen.
De modelvorming is gebaseerd op een eenvoudig model van de "canyonstraat" om de concentratiewaarden in de straten van Brussel te verkrijgen. Om de concentraties te berekenen, baseert het model zich op:
- het aantal voertuigen per uur in elke straat, evenals hun gemiddelde snelheid;
- de windsnelheid en -richting ter hoogte van de daken, van uur tot uur;
- de kenmerkende dimensies van de straat, dat wil zeggen:
- de gemiddelde hoogte van de gebouwen;
- de gemiddelde breedte van de straat (de afstand van voorgevel tot voorgevel);
- de achtergrondconcentratie black carbon die door het telemetrisch netwerk wordt gemeten (5 stations).
De herijking berust op de door de campagnedeelnemers uitgevoerde metingen. Ze heeft als doel de ruwe waarden van het model statistisch te corrigeren. Deze methodologie verlaagt de onzekerheid van het model en brengt de gemodelleerde waarden binnen een gamma dat compatibel is met de geobserveerde concentraties.
Black carbon in kaart gebracht binnen het volledige Brussels Gewest
De meest vervuilende verkeerswegen in kaart brengen was één van de doelstellingen van het project. In dit geval maakt de gerealiseerde black carbon-kaart het mogelijk de gemiddelde concentratieverschillen tussen de verschillende straten van Brussel te evalueren. Het gaat, zoals vermeld, om de gemiddelde concentraties op de trottoirs links en rechts over een lange periode. De hier getoonde kaart geeft dus niet de tijdruimtelijke concentratievariaties binnen dezelfde straat weer. Die hangen onder meer af van:
- de wijze waarop de lokale lucht wordt afgevoerd, die samenhangt met de wijze waarop de weg is ingedeeld (kruispunten, pleinen enz.), en de fijnere geometrische details (bushokjes, bomen enz.);
- de precieze variatie in het verkeer en met name de verkeersopstoppingen, waarmee hier geen rekening wordt gehouden. Het aantal voertuigen per uur wordt hier gebruikt, maar het precieze verloop van die voertuigen is niet bekend. Er wordt ook geen rekening gehouden met de accumulatie-effecten van polluenten in verband met de verschillend stopplaatsen van het verkeer (verkeerslichten, files enz.).
Onderstaande kaarten geven de black carbon-gemiddelden voor de periode 2014-2016 weer en bieden een overzicht van de huidige staat van de luchtkwaliteit, waarbij ze de in die drie jaar uitgevoerde metingen, exploiteren.
Als we de waarde van 1 µg/m³ als referentie beschouwen die overeenstemt met de achtergrondvervuiling of het gemiddelde niveau binnen gebouwen, stellen we vast dat de gemiddelde concentraties tijdens de spitsuren op 73 % van het wegennet tussen 2 en 5 keer hoger liggen dan die referentiewaardeConcentratie van verontreinigende stoffen tot waar wordt beschouwd dat er geen sprake is van verontreiniging: er is geen risico voor het leefmilieu of voor de gezondheid van de mens. Het is ook een kwaliteitsdoelstelling op lange termijn. en dat ze op 4 % van de wegen meer dan 5 keer hoger liggen.
Gemiddelde concentraties black carbon in de voornaamste straten van het Brussels Gewest tijdens de ochtend- en avondspitsuren gedurende de periode 2014-2016
Bron: Leefmilieu Brussel, Departement Laboratorium Luchtkwaliteit

Gemiddelde concentraties black carbon in de voornaamste straten van het Brussels Gewest tijdens de daluren overdag in de periode 2014-2016
Bron: Leefmilieu Brussel, Departement Laboratorium Luchtkwaliteit

(Toegang tot de interactieve kaart)
Impact van de geometrie van de straat en de verkeersdrukte op de accumulatie van polluenten
De gemiddelde concentratie black carbon in een straat hangt van een groot aantal parameters af, maar op elk moment zijn de twee belangrijkste parameters om de concentratieverschillen tussen verschillende straten te verklaren, de geometrie van de straat en de verkeersdrukte.
We spreken van een "canyonstraat" wanneer die wordt ingesloten door gebouwen, in tegenstelling tot een "open straat", waarin geen aan elkaar grenzende obstakels staan en de dispersie van de polluenten niet wordt gehinderd. In een canyonstraat berekent het model de concentraties op het linker- en rechtertrottoir rekening houdend met het fenomeen van "hercirculatie" van polluenten dat hieronder wordt geïllustreerd. In een open straat is geen sprake van hercirculatie, maar alleen van directe aanvoer.
Het vortexvormige hercirculatieprofiel ontstaat door de neerstromende lucht van de daken naar de straat en zorgt voor een accumulatie van polluenten aan de zijde van de straat waar de wind vandaan komt (stroomopwaarts). Aan die lokale aanvoer wordt dan de stedelijke achtergrondvervuiling toegevoegd.
Typisch hercirculatieprofiel van polluenten in een canyonstraat
Bron: Leefmilieu Brussel, Departement Laboratorium Luchtkwaliteit

De concentratie hangt sterk samen met het aantal voertuigen in de straat, zoals op onderstaande figuur wordt getoond. Er kunnen twee systemen worden onderscheiden:
- het "canyonstraatsysteem", waarbij de concentratie snel stijgt naarmate het aantal voertuigen toeneemt;
- het "open straatsysteem", waarbij de concentratie minder snel stijgt naarmate het aantal voertuigen toeneemt, want de polluenten worden globaal beter verspreid.
Concentratie black carbon (gemiddelde van het linker en rechter trottoir) in elke straat in functie van het aantal voertuigen (per uur) tijdens de ochtendspits, voor open straten (blauw) en canyonstraten (rood)
Bron: Leefmilieu Brussel, Departement Laboratorium Luchtkwaliteit

Uit deze analyse kunnen we het volgende concluderen:
- De concentraties black carbon nemen proportioneel aan de verkeersdrukte toe. De stijging is in de orde van 0,5 µg/m³ per toename met 1000 voertuigen/uur in open straten en 2 µg/m³ voor dezelfde verkeerstoename in straten die door hoge gebouwen worden ingesloten ("canyonstraten");
- De concentraties black carbon zijn gemiddeld 2 tot 3 hoger in een "canyonstraat" dan in een open straat;
- Wanneer de wind loodrecht op de as van een "canyonstraat" waait, hebben polluenten de neiging zich te accumuleren op het stroomopwaartse trottoir. Gemiddeld zijn de concentraties black carbon 20 tot 40 % hoger op het stroomopwaartse trottoir dan op het stroomafwaartse trottoir.
De in het kader van dit project gerealiseerde kaart is voor het publiek beschikbaar via de internetsite van Leefmilieu Brussel. Deze kaart wordt jaarlijks bijgewerkt, rekening houdend met de nieuwe metingen die met name in diverse kleinere Brusselse verkeersaders zullen worden gerealiseerd. In de toekomst zal ook een routeplanner worden voorgesteld waarmee Brusselaars hun reisweg kunnen plannen op een wijze die hun blootstelling aan black carbon verlaagt.
Om te downloaden
Fiche(s) van de Staat van het Leefmilieu
De verwachte gezondheidseffecten van het Brusselse mobiliteitsbeleid
Focus - Actualisering : November 2021
De afgelopen decennia is al aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van luchtkwaliteit. Toch is de impact van luchtverontreiniging op de gezondheid, en de kosten die ermee gepaard gaan, een toenemende bron van zorg. Ondanks aanhoudende inspanningen leidt blootstelling aan luchtverontreiniging tot vele ziektegevallen die te wijten zijn aan verontreinigende stoffen, en tot een soms aanzienlijk aantal vroegtijdige sterfgevallen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft de blootstelling aan PM2,5, NO2 en O3 naar schatting 1000 vroegtijdige sterfgevallen veroorzaakt in 2018. Verder staat Brussel op de 24e plaats op de lijst van Europese steden met de hoogste luchtverontreinigingskosten, en op de 3e plaats in België wat de kosten per inwoner betreft. Een groot deel van deze verontreinigende stoffen wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Daarom wil de Brusselse regering nieuwe maatregelen nemen om de uitstoot te verminderen. Wat zijn de mogelijke gezondheidseffecten van mobiliteitsmaatregelen en welke kosten kunnen worden vermeden?
Luchtverontreiniging gerelateerd aan wegverkeer
Wereldwijd wordt luchtvervuiling beschouwd als de 4e belangrijkste doodsoorzaak, na hoge bloeddruk, voeding en tabak (CE Delft, 2020). Luchtkwaliteitskwesties zijn daarom van essentieel belang voor de levenskwaliteit, vooral in stedelijke gebieden, waar verontreiniging door gemotoriseerd verkeer vaak een probleem is. In deze strijd tegen luchtverontreiniging heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) al verschillende initiatieven genomen om de milieu- en gezondheidseffecten van mobiliteit te verminderen. De lage-emissiezone (LEZ) is in 2018 ingevoerd en heeft tot doel de meest vervuilende voertuigen geleidelijk uit Brussel te weren. In maart 2020 heeft het Gewest ook een nieuw gewestelijk mobiliteitsplan aangenomen (het Good Move -plan), dat de verplaatsingsgewoonten van de Brusselaars op transversale wijze wil veranderen en het gemotoriseerde verkeer op zijn grondgebied wil terugdringen. De Brusselse regering is van plan haar inspanningen voort te zetten door voertuigen met verbrandingsmotoren geleidelijk in het Gewest te verbieden en door een overgang naar milieuvriendelijkere technologieën, zoals elektrische voertuigen, te ondersteunen.
Studie om de gezondheidseffecten en de kosten te objectiveren
In deze context heeft het Brussels Gewest het onderzoeksinstituut VITO de opdracht gegeven de gezondheidseffecten van verschillende mobiliteitsmaatregelen te evalueren. Zo heeft Leefmilieu Brussel verschillende scenario's opgesteld om de effecten van de maatregelen met elkaar te vergelijken:
- Het referentiescenario (REF), d.w.z. de situatie in 2015;
- Het 'business as usual'-scenario (BAU), d.w.z. met de uitvoering van beleidsmaatregelen die al van kracht zijn (lage-emissiezone (LEZ) enz, berekend tot 2030);
- Het mobiliteitsscenario Good Move (GM) dat gericht is op een vermindering van het gemotoriseerde verkeer (berekend tot 2030);
- Het Thermic Ban (TB)-scenario, dat de bovengenoemde maatregelen combineert met een geleidelijke vermindering van het aantal diesel-, benzine- en lpg-voertuigen, met uitzondering van vrachtwagens (berekend tot 2030);
- Het Thermic Ban Plus (TB+)-scenario, dat de elektrificatie van zware vrachtwagens omvat (berekend tot 2030).
Indien gewenst: hoofdstuk 5 van het verslag van de VITO-studie bevat een gedetailleerde beschrijving van de verschillende scenario's.
Voor elk scenario berekende de studie:
De totale jaarlijkse uitstoot van verkeersgerelateerde verontreinigende stoffen
Voor elk scenario wordt de samenstelling van het wagenpark geraamd op basis van de verwachte evolutie. Vervolgens worden de emissies berekend voor de volgende stoffen: stikstofoxiden (NOx), zwaveloxiden (SOx), koolstofdioxide (CO2), fijne deeltjes (PM10 en PM2,5), black carbon (BC), methaan (CH4), vluchtige organische stoffen anders dan methaan (NMVOS) en ammoniak (NH3). Om de luchtemissies van het wegverkeer te bepalen, wordt gebruik gemaakt van een Europees model, in combinatie met emissiefactoren (aangepast aan het in Brussel geregistreerde wagenpark). Deze berekeningen leveren de volgende resultaten op voor de belangrijkste verontreinigende stoffen van het wegverkeer:
Deze jaarlijkse emissievolumes worden vervolgens geografisch verdeeld over het Brusselse wegennet, en in de tijd, volgens de spitsuren, weekends, vakanties enz.
De impact op de gezondheid van de bevolking van het BHG die kan worden toegeschreven aan de blootstelling aan verontreinigende stoffen
Om de effecten van de luchtverontreiniging op de gezondheid van de Brusselaars in kaart te brengen, moet eerst een onderscheid worden gemaakt tussen de effecten ten gevolge van langdurige blootstelling (een periode van één tot vijf à tien jaar) en die ten gevolge van kortdurende blootstelling (een periode van één dag tot één week). In deze studie ligt de nadruk op effecten als gevolg van langdurige blootstelling.
Om de impact op de gezondheid te kunnen berekenen, moet men de blootstelling-effectrelatie van een milieustressfactor tot een bepaald gezondheidseffect kennen. Deze relatie wijst op “het verband tussen de mate van blootstelling aan een bepaalde milieustressfactor en het risico van het ontwikkelen van een bepaalde ziekte of symptomatologie als gevolg van die blootstelling" (VITO et al. 2021).
Tal van internationale wetenschappelijke instanties beoordelen regelmatig de stand van zaken met betrekking tot de door milieufactoren veroorzaakte gezondheidseffecten. Een reeks effecten is hier geselecteerd en geanalyseerd, na een uitgebreid onderzoek van de literatuur:
- Vroegtijdige sterfte
- Aandoeningen van de luchtwegen (astma, bronchitis, infecties enz.)
- Hart- en vaatziekten (hypertensie, hartfalen, beroerte, hartaanval enz.)
- Effecten tijdens de zwangerschap en bij de geboorte (laag geboortegewicht, vroeggeboorte enz.)
- Neurologische effecten
Door luchtverontreiniging veroorzaakte gezondheidsproblemen
Bron: Luchtkwaliteit, Leefmilieu Brussel.

De monetisering van de impact op de gezondheid van de bevolking van het BHG
De bepaling van de monetaire impact van de verschillende gezondheidseffecten hangt af van het effect in kwestie, en kan variëren naar gelang van de gekozen methodologie.
Voor vroegtijdige sterfte zijn er verschillende methoden: de VOLY-benadering (waarde van een levensjaar, die als mediaan of gemiddelde kan worden gekozen) en de VSL-benadering (waarde van een statistisch leven). De VOLY-benadering bepaalt het verlies als gevolg van het overlijden van de betrokkene in termen van het aantal verloren levensjaren in verhouding tot de levensverwachting van de betrokkene. De VSL-benadering bepaalt de economische waarde van een leven.
Voor de verschillende vormen van morbiditeit zijn er drie componenten waarmee rekening moet worden gehouden:
- Kosten van ziekte (kosten van gezondheidszorg, ten laste van verzekeringsmaatschappijen of patiënten);
- Absenteïsme (kosten in verband met werkdagen die verloren gaan wegens ziekte, ten laste van patiënten, mantelzorgers en werkgevers);
- Verlies van welvaart door lijden (verlies van welvaart/welzijn als gevolg van de ziekte, ten laste van patiënten en hun verwanten).
Voor elk type ziekte werden deze drie componenten bepaald op basis van een literatuuronderzoek, en de volgende samenvattende tabel werd opgesteld:

Zodra deze drie elementen zijn vastgesteld, worden de berekeningen uitgevoerd op het niveau van de statistische sector (de kleinste administratieve eenheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Vervolgens worden de volgende berekeningen gemaakt:
- Blootstelling: door luchtkwaliteitskaarten te combineren met bevolkingsgegevens
- Toekenningsgetallen: bepaling van het aantal gevallen dat is toe te schrijven aan een bepaalde verontreinigende stof op basis van blootstelling
- Economische kosten: combinatie van het aantal gevallen met de economische kosten.
De Brusselse bevolking zal in 2030 globaal gezien minder blootgesteld zijn aan verkeersgerelateerde verontreiniging
Alle scenario’s voor het jaar 2030 vertonen een verbetering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de referentiesituatie in 2015 (REF) voor alle in aanmerking genomen verontreinigende stoffen (fijne deeltjes, black carbon, stikstofdioxide en ozon). De Brusselse bevolking zou in de toekomst dus aan lagere concentraties van deze verontreinigende stoffen worden blootgesteld.
Verschillende organisaties stellen grenswaarden (of richtsnoeren) vast voor de gezondheidseffecten van verontreinigende stoffen. Deze limieten kunnen al dan niet bindend zijn. Hier worden vergelijkingen gemaakt met de richtwaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die niet-bindende waarden zijn. Noteer dat de hier vermelde waarden overeenstemmen met de nieuwe drempelwaarden die in september 2021 door de WHO zijn aanbevolen. Deze zijn aanzienlijk lager dan die welke in 2005 werden aanbevolen, met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en ten gevolge van een betere kennis van het effect van luchtverontreiniging op diverse aspecten van de gezondheid.

De blootstelling aan fijne deeltjes (PM10 en PM2,5) daalt aanzienlijk, maar op verschillende manieren, afhankelijk van het scenario.
- De referentiesituatie (2015) laat een blootstelling zien aan een jaargemiddelde concentratie van PM2,5 van 14,2 µg/m3 en het BAU-scenario vertoont een daling van de blootstelling (concentratie van 10,3 µg/m3). Voor de scenario’s GM, TB en TB+ zou de concentratie dalen tot ongeveer 9,5 µg/m3. In ieder geval blijven deze waarden boven de richtwaardeWaarde die de doelstellingen bepaalt die moeten worden nagestreefd, willen we een bevredigende situatie scheppen in het desbetreffende domein (geluid, waterkwaliteit, enz.). van de WHO.
- Voor PM10 wordt een vermindering van de blootstelling van de bevolking aan concentraties onder de richtwaarde van de WHO van 15 µg/m3 waargenomen voor de GM-, TB- en TB+-scenario’s, hetgeen een verbetering is ten opzichte van de basissituatie en het BAU-scenario waar de PM10-blootstelling deze drempel overschrijdt (respectievelijk 21,7 en 15,94 µg/m3).
De blootstelling aan NO2 zou ook in alle scenario’s boven de nieuwe door de WHO aanbevolen blootstellingsgrenswaarde (10 µg/m3) blijven. Het BAU-scenario zou leiden tot een blootstelling aan jaargemiddelde concentraties van 18,0 µg/m3; 15,1 µg/m3 in het GM-scenario en 13 µg/m³ in de TB- en TB+-scenario's. Dit is niettemin een duidelijke verbetering ten opzichte van de referentiewaardeConcentratie van verontreinigende stoffen tot waar wordt beschouwd dat er geen sprake is van verontreiniging: er is geen risico voor het leefmilieu of voor de gezondheid van de mens. Het is ook een kwaliteitsdoelstelling op lange termijn. (2015) van 31,2 µg/m3.
Voor black carbon (roet) zijn er geen richtwaarden of wettelijke normen, hoewel het kankeronderzoeksinstituut van de WHO dieselroet als kankerverwekkend voor de mens beschouwt. De gemiddelde blootstelling aan zwarte koolstof is 10% lager in het GM-scenario dan in het BAU-scenario.
De vermindering van de concentraties is groter voor de verontreinigende stoffen NO2 en black carbon dan voor fijne deeltjes, en dit om twee redenen:
- Het verkeer is slechts gedeeltelijk verantwoordelijk voor de uitstoot van fijne deeltjes (die ook door vele andere activiteiten worden uitgestoten). Daardoor hebben mobiliteitsmaatregelen slechts een gedeeltelijke invloed op de totale PM-concentraties;
- De concentratieniveaus van NO2 en BC worden gedomineerd door plaatselijke uitstoot, terwijl de concentratieniveaus voor fijne deeltjes grotendeels worden bepaald door uitstootbronnen die verder van het BHG verwijderd zijn.
Minder sterfgevallen en ziekten door luchtverontreiniging
Volgens het referentiescenario (REF, 2015) zou 12% van de sterfgevallen (in de bevolking ouder dan 30 jaar) te wijten zijn aan blootstelling aan fijne deeltjes (PM2,5) en NO2. Voor het jaar 2030 is er een eerste sterke daling van het totale aantal toerekenbare sterfgevallen dankzij de maatregelen in het BAU-scenario (-34%), en een tweede significante daling met de maatregelen in het Good Move-plan (GM-scenario, -11% ten opzichte van het BAU-scenario). De daling is groter voor vroegtijdige sterfte als gevolg van blootstelling aan NO2 (-49% tussen de referentiesituatie en het BAU-scenario, en -22% tussen het BAU- en het GM-scenario), omdat de concentratieniveaus van deze verontreinigende stof het sterkst zouden dalen. De TB- en TB+-scenario's maken nog grotere reducties mogelijk, met name voor NO2.

Ook zouden verschillende mobiliteitsscenario's een gunstige invloed hebben op de gezondheidsresultaten. Het aantal gevallen dat voor de verschillende morbiditeitseffecten aan luchtverontreiniging wordt toegeschreven, neemt voor alle in aanmerking genomen scenario's af (zie tabel in hoofdstuk 3). De monetisering van de impact op de gezondheid van de bevolking van het BHG (voor de lijst van in aanmerking genomen morbiditeitseffecten). Deze dalingen ten opzichte van het referentiescenario met ongeveer -30% (of zelfs meer voor NO2-gerelateerde effecten) betekenen bijvoorbeeld een jaarlijkse daling met bijna 100 ziekenhuisopnames wegens infecties van de lagere luchtwegen bij kinderen van 0-4 jaar als gevolg van chronische blootstelling aan PM2,5. Een daling verbonden met stikstofdioxide (NO2) zou bijvoorbeeld een jaarlijkse daling van meer dan 800 nieuwe gevallen van astma bij volwassenen betekenen.

Vermeden gezondheidskosten, voornamelijk door lagere sterfte
De kosten van luchtverontreiniging zijn grotendeels toe te schrijven aan sterfte, terwijl morbiditeitseffecten slechts een paar procent (tussen 3% en 9%, afhankelijk van de methode) bijdragen aan de totale kosten van luchtverontreiniging.
Binnen de mortaliteitskosten zijn PM2,5 en NO2 verantwoordelijk voor 98% van de totale kosten, terwijl de andere verontreinigende stoffen (PM10 et O3) samen slechts 2% van de mortaliteitskosten vertegenwoordigen.
Verdeling kosten mortaliteit volgens de verschillende polluenten
Bron: VITO, 2021

Wat de morbiditeit betreft, zijn de 3 hoogste kostenposten toe te schrijven aan:
- blootstelling aan NO2 en de incidentie van astma;
- blootstelling aan PM10 en de incidentie van chronische bronchitis;
- blootstelling aan PM2,5 en de incidentie van diabetes type II.
Door de mortaliteits- en morbiditeitskosten te combineren, kan voor elk scenario een totale kostprijs van de luchtverontreiniging voor de gezondheid worden berekend.

Het is derhalve mogelijk een gemiddelde winst (in procenten) te berekenen voor elk van de in aanmerking genomen scenario's. Dit wordt berekend door het gemiddelde te nemen van de verdiensten uit de 3 methoden (mediane VOLY, gemiddelde VOLY en VSL).
Totale kosten in miljoen €/jaar luchtpollutie in 2030 voor de verschillende scenario’s (Business As Usual, Good Move en de 2 Thermic Ban).
Bron: VITO, 2021 Opmerking
De totale kostenwaarden worden verkregen door het gemiddelde te nemen van de verdiensten van de 3 methoden; mediane VOLY, gemiddelde VOLY en VSL.

Reeds bemoedigende maatregelen en potentieel voor verdere verbetering
De thans geplande maatregelen (LEZ, Good Move-plan enz.) zullen het dus mogelijk maken de effecten van de luchtverontreiniging op de gezondheid tegen 2030 aanzienlijk te verbeteren.
Deze maatregelen hebben ook andere voordelen, die in de hier gepresenteerde studie niet zijn gekwantificeerd:
- potentiële gezondheidswinst voor pendelaars (ter herinnering: de schattingen hebben alleen betrekking op BHG-inwoners);
- andere gezondheidswinst als gevolg van de uitvoering van het Good Move-plan via de vermindering van de blootstelling aan verkeerslawaai en via de verbetering van de fysieke conditie door de toename van het aantal actieve vervoerswijzen (lopen, fietsen enz.);
- voordelen voor de luchtkwaliteit en gezondheid buiten het grondgebied van het BHG.
Meer beperkende maatregelen (zowel voor voertuigen als voor andere sectoren) kunnen echter de gezondheidseffecten verder verbeteren door het aantal gevallen van vroegtijdige sterfte of andere aan luchtverontreiniging toegeschreven effecten verder terug te dringen, en aldus de kosten van luchtverontreiniging te verminderen.
Om deze voordelen te kunnen realiseren, moeten de Brusselaars en pendelaars echter alternatieve vervoersmiddelen gaan gebruiken (te voet, met de fiets, met het openbaar vervoer enz.) en dat vereist de ontwikkeling van infrastructuur voor voetgangers en fietsers, zoals beschreven in het Good Move-plan.
Om te downloaden
Studies en rapporten
- VITO, 2021. Uitfaseren van thermische voertuigen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: impact op de gezondheid, Studie in opdracht van Leefmilieu Brussel. Eindrapport. 141 pp. (.pdf)
- CE Delft, 2020. Health costs of air pollution in European cities and the linkage with transport . 86 pp. Enkel in het Engels.
Plan, programma, strategie
Fiches van de Staat van het Leefmilieu
Efficiëntie van schoonmaak- en ontsmettingsmiddelen in een kinderdagverblijf
Focus - Actualisering : december 2015
In een epidemievrije periode keert de kwestie van het al dan niet pertinente gebruik van ontsmettingsmiddelen tijdens schoonmaakoperaties in kinderopvangstructuren (kinderdagverblijven) vaak weer. De gecombineerde resultaten van de bacteriologische en chemische analyses van verschillende experimentele studies hebben aangetoond dat het gebruik van een ontsmettingsmiddel 1 keer per week het mogelijk maakt om de niet-toepassing van de - officieel aanbevolen - dagelijkse schoonmaakbeurt met de dweil en 2 emmers te compenseren. Uiteraard moet er op worden toegezien dat het gebruikte ontsmettingsmiddel niet toxisch is voor kinderen.
Context
Deze focus vat de resultaten samen van een experimentele studie uit 2014 om de noodzaak te evalueren, in epidemievrije periodes, van het gebruik van ontsmettingsmiddelen voor het onderhoud van vloeren in kinderdagverblijven. In deze studie werden verschillende vloeronderhoudsprocedures onderzocht. Sommige daarvan deden enkel een beroep op detergenten, terwijl andere de klassieke schoonmaakproducten combineerden met ontsmettingsmiddelen. In 2010 en 2011 werden vergelijkbare experimenten gerealiseerd, telkens in hetzelfde kinderdagverblijf in Ukkel. De studie in 2014 werd evenwel gerealiseerd in een kinderdagverblijf in Elsene.
De studies zijn een onderdeel van de opdrachten van de Regionale Cel voor Interventie bij Binnenluchtvervuiling, de RCIB. De cel is het resultaat van een partnerschap tussen Leefmilieu Brussel (departement Laboratorium, Luchtkwaliteit), het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (departement Gezondheid-Milieu) en het Fonds des Affections Respiratoires. De studie werd uitgevoerd in samenwerking met het Office National de l’Enfance (ONE).
Verloop van de experimentele studie 2014
Net als in 2010 en 2011 omvatte de studie uit 2014 twee delen:
- Een chemisch deel dat eruit bestond om in de lucht te zoeken naar vluchtige organische stoffen die door de gebruikte producten konden worden verspreid;
- Een biologisch deel waarmee de evolutie van de totale bacteriologische lading op de vloer kan worden gevolgd.
De 2 tijdens de studie gebruikte producten zijn:
- een vloeibaar geconcentreerd ontsmettingsdetergent dat alle oppervlakten in 1 keer schoonmaakt en ontsmet. Dit product, dat wordt aanbevolen in de voedingsindustrie, wordt dagelijks gebruikt door het dagverblijf en wordt hierna aangeduid met de benaming “D3”;
- een neutraal, geconcentreerd, licht schuimend detergent voor vloeren, hierna product “N4” genoemd.
Er wordt elke dag rond 6 uur 's morgens schoongemaakt en/of ontsmet.
De monsternemingen verliepen in 3 verschillende fasen:
- Een eerste meetcampagne van 2 weken met dagelijks gebruik van het ontsmettingsmiddel D3 = fase 1 (van 5 tot 16 mei 2014), gevolgd door 2 weken zonder staalnames om de productverandering te kunnen doorvoeren;
- Een tweede meetcampagne van 3 weken met dagelijks gebruik van het klassieke detergent N4 = fase 2 (van 2 tot 20 juni 2014), gevolgd door een week zonder staalname om de introductie mogelijk te maken van het ontsmettingsproduct D3 op maandag;
- De derde meetcampagne van 3 weken met gebruik van het ontsmettingsmiddel D3 op maandag en het klassieke detergent N4 de andere dagen van de week = fase 3 (van 30 juni tot 18 juli 2014).
Chemische resultaten
Ongeacht de toegepaste schoonmaak/ontsmettingsprocedure, blijkt uit metingen dat het gebruik van een schoonmaak- of ontsmettingsproduct een pertinente (maar weliswaar tijdelijke) toename teweegbrengt van de concentratie totale VOS. De concentraties die om 9 uur werden gemeten, zijn steeds hoger dan de concentraties die om 5 uur werden gemeten. De concentraties die om 14 uur werden genoteerd, zijn steeds lager dan de concentraties die om 9 uur werden opgetekend. De verschillen tussen de opgetekende concentraties variëren echter van de ene fase tot de andere:
- De toename van totale VOS-concentraties is het minst opvallend tijdens de fase 1 van de experimenten (dagelijkse toepassing van het ontsmettingsmiddel D3).
- Het dagelijks gebruik van het neutrale schoonmaakmiddel N4 (fase 2 van de experimenten) gaf aanleiding tot hogere niveaus van totale VOS, met een toename van 50% om 14u ten opzichte van de gemeten waarden tijdens fase 1. We stellen eveneens de onverklaarde aanwezigheid vast van carbonaten (ethylmethylcarbonaat en diethylcarbonaat), met deze keer een sterke stijging van de concentraties om 9u, terwijl de niveaus van 5u en 14u laag blijven.
- Fase 3, die een combinatie is van fase 1 (naar rato van 1 ontsmettingsdag op 5) en 2 (naar rato van 4 schoonmaakdagen op 5), lijkt moeilijker te interpreteren daar de niveaus van de VOS hoger liggen dan tijdens de eerste twee fases. De verkregen resultaten lijken echter de vastgestelde toename van VOS tijdens fase 2 met het gebruik van het klassiek schoonmaakmiddel N4 aannemelijk te maken. De interpretatie van de analyse van de carbonaten lijkt eveneens delicaat, vooral voor de waarden die om 5u werden gemeten. Tijdens deze fase kunnen wij de aanwezigheid uitsluiten van een bijkomende bron die een vermeerdering van de concentraties van de VOS (incluis de carbonaten) zou kunnen veroorzaken.
Voor de 3 fasen zijn de verkregen concentraties, zowel wat de totale VOS als wat de carbonaten betreft, evenwel aanvaardbaar en houden ze geen enkel gezondheidsrisico in.
Biologische resultaten
De eerste figuur toont, voor de 3 fasen, de totale bacteriële lading op de grond. Het gaat hier om thermotolerante bacteriën die zich ontwikkelen bij 37 °C en die worden beschouwd als zijnde in hoofdzaak van menselijke origine.
Bacteriële lading op de grond tijdens de 3 fasen: 2 weken met dagelijkse ontsmetting (D3), 3 weken met enkel een dagelijkse schoonmaak (N4) en 3 weken met ontsmetting (D3) op maandag en schoonmaak (N4) op de andere dagen).
C5, C25 …C95 zijn percentielen

Wij stellen vast dat 50% van de metingen (percentielen 50 of mediaan) de waarde van 49 tot 59 CFU/25 cm² niet overschrijden, ongeacht de onderhoudsprocedure voor de vloeren. Voor de hogere percentielen is het de periode met het ontsmettingsmiddel op maandag en het schoonmaakmiddel de andere dagen die de minst hoge verontreiniging geeft, terwijl de periode met het ontsmettingsmiddel elke dag (fase 1) tegen alle verwachtingen in het minst voldoening lijkt te schenken.
Tussen de schoonmaakperiode (fase 2) en de periode met ontsmetting op maandag, gevolgd door een schoonmaak de andere dagen van de week (fase 3), lijkt de periode met ontsmetting toch iets betere resultaten op te leveren. We moeten hierbij preciseren dat in deze 2 fasen het gebruik van het schoonmaakmiddel en/of het ontsmettingsmiddel met een verandering van dweil en de techniek van de twee emmers, elke dag zorgvuldig werd toegepast.
De resultaten van de experimenten die werden uitgevoerd in 2010 en 2011 werden opgenomen in de tweede figuur. Deze resultaten zijn te vergelijken of zelfs iets beter voor de periode met ontsmetting een keer per week en schoonmaak op de daarop volgende dagen, althans in gevallen waarin het gebruik van de dweil in combinatie met de techniek van de twee emmers elke dag nauwkeurig werd toegepast.
Synthese van de 3 meetcampagnes 2010, 2011, 2014 voor de biologische metingen
2010: techniek van de twee emmers niet toegepast
2011 & 2014: techniek van de twee emmers tamelijk goed opgevolgd

Conclusie
In de dagdagelijkse praktijk kan de techniek van de twee emmers moeizaam lijken en bestaat het risico dat die niet steeds wordt gerespecteerd. Het gebruik van een ontsmettingsmiddel één keer per week kan de niet-naleving van deze praktijk compenseren. Dit houdt uiteraard in dat het gebruikte ontsmettingsmiddel niet toxisch mag zijn voor kinderen. De biologische conclusies zijn eveneens compatibel met de chemische resultaten aangezien het gecombineerd gebruik van de twee producten geen hoge VOS-concentraties tot gevolg heeft gehad als wij er rekening mee houden dat in het gamma van de gemeten concentraties de twee carbonaten geen impact hebben op de gezondheid.
Om te downloaden
De ziekte van Lyme
Focus - Actualisering : december 2015
De parken, de groene ruimten en het Zoniënwoud zijn uitermate geschikt voor ontspannende en vrijetijdsactiviteiten. Voor de gezondheid en voor het welbevinden is dit contact met de natuur onmiskenbaar een weldaad. Toch is het niet zonder risico's. Zo loopt men het risico met teken in contact te komen, die tal van ziekten overbrengen. De ziekte van Lyme is het bekendst. Ook al bestaat er in het Brussels Gewest een risico op blootstelling aan een tekenbeet en om dus te worden besmet, toch hoeft men de groene ruimten niet te mijden: het volstaat de preventietips op te volgen.
De ziekte van Lyme, wat is dat?
In Brussel bezoeken heel wat mensen de parken, de groene ruimten en het Zoniënwoud voor recreatieve en ontspannende activiteiten. Voor de gezondheid en voor het welbevinden is dit contact met de natuur onmiskenbaar een weldaad. Toch is het niet zonder risico's. Zo loopt men het risico met teken in contact te komen, die tal van ziekten overbrengen. De ziekte van Lyme is het bekendst.
De ziekte van Lyme is een infectie die wordt veroorzaakt door een bacteriële groep, de Borrelia burgdorferi. De bacteriën worden bij de mens geïnoculeerd door de beet van een besmette teek, voornamelijk door de Ixodes ricinus-soort.
Teken zijn mijtachtigen die voor hun ontwikkeling bloed nodig hebben. Ze zijn in het bijzonder gesteld op warme en vochtige plaatsen zoals hoog gras, varens, struiken en hagen. Daar zitten ze op de loer voor een gastheer waaraan ze zich kunnen voeden (Mersch, 2014). De gastheren kunnen kleine knaagdieren, grote zoogdieren of, eerder zelden, vogels zijn. De mens is dan een eerder toevallige gastheer. Als een eerste gastheer met de borreliabacterie is besmet, dan kan ze aan de teek via het bloed worden doorgegeven. Als ze eenmaal besmet is, dan is de teek zelf in staat een volgende gastheer te besmetten. De meeste infecties zouden eerder aan nimfenbeten dan aan beten van volwassen teken te wijten zijn. Eigenlijk zijn er hiervan meer, maar ze zijn kleiner en dus minder opvallend.
Men raamt de prevalentie van de borreliabacterie bij de Ixodes ricinus in België op iets meer dan 10% (Kesteman, 2010). Een besmette teek geeft de ziekte evenwel niet noodzakelijk door en niet alle besmette personen ontwikkelen ze (WIV-ISP, website; ITG, 2014).
Als ze niet wordt behandeld, kan de ziekte over drie opeenvolgende stadia heen evolueren.
Om een diagnose te kunnen stellen, dienen de waargenomen symptomen in verband te worden gebracht met een risico op blootstelling, des te meer als de patiënt zich niet herinnert door een teek gebeten te zijn. Een opkomend migrerend erytheem (1ste stadium, in 75% van de gevallen) volstaat voor de diagnose. De ziekte kan dan direct, zonder serologische test (opzoeken van antistoffen) met antibiotica worden behandeld.
De volgende stadia waarin de bacterie zich over het volledige lichaam verspreidt, worden gekenmerkt door weinig specifieke stoornissen: aandoeningen van het zenuwstelsel (meestal onder de vorm van gezichtsverlamming), gewrichtspijnen (artritis), dubbel zicht of eerder zelden hartritmestoornissen (stadium 2), gewrichtsaandoeningen, laattijdige huidletsels of, in sommige gevallen, chronische neurologische aandoeningen (stadium 3). Bij twijfel zal de arts om een serologische test vragen. Als het resultaat positief of twijfelachtig is, wordt er een confirmatietest afgenomen door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP).
Epidemiologische gegevens in België
De ziekte van Lyme behoort niet tot de ziekten die van bij de bevestiging van de diagnose moeten worden aangegeven. Het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP) oefent evenwel een toezicht uit.
- Een netwerk van peillaboratoria brengt verslag uit over het aantal positieve resultaten van de serologische analyses (opzoeken van antistoffen). Deze gegevens zijn niet helemaal volledig, maar laten wel toe tendensen te volgen;
- Er werden ook gegevens ingezameld over het aantal personen dat werd gehospitaliseerd voor de ziekte van Lyme (jaarlijks ongeveer 200 tot 300 personen);
- In 2003-2004 en in 2008-2009 kon men op basis van twee prospectieve studies het aantal patiënten ramen dat een huisarts raadpleegt omwille van een tekenbeet (18,6 patiënten/10.000 inwoners, per jaar) of van een migrerend erytheem (8 tot 9 patiënten/10.000 inwoners, per jaar) (Vanthomme et al., 2012).
Deze gegevens tonen dat het aantal tests de afgelopen jaren sterk steeg, met name omdat de ziekte meer aandacht kreeg. Ondanks deze stijging zou het percentage positieve gevallen (aantal positieve serologische analyses/aantal uitgevoerde serologische analyses) evenwel stabiel blijven (BAPCOC, 2015).
De gegevens van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid geven bovendien zicht op de risicobevolking. Onderstaande figuur toont dat voor elke leeftijd gevallen van positieve serologie worden gerapporteerd. Het risico neemt evenwel met de leeftijd toe. Vanaf 5-9 jaar zijn er veel meer gerapporteerde gevallen. Wat overeenkomt met kinderen die een activiteit in het bos doen, zoals bijvoorbeeld bij de jeugdbeweging. De leeftijdsgroep die het meest getroffen wordt, situeert zich tussen 45-64 jaar. Dat zijn de mensen voor wie het risico op een tekenbeet het hoogst is door hun beroeps- of vrijetijdsactiviteiten.
Aantal positieve serologische tests voor borreliose (per 100 000 inwoners) uitgevoerd door de peillaboratoria, per leeftijdsgroep, België, in 2014
Bron: WIV-ISP (augustus 2015)

Zowel in Europa als in de Verenigde Staten werd er een verhoogde incidentie van Lyme vastgesteld. Dit wordt verklaard door een betere kennis van de ziekte, betere diagnosemethodes en artsen die beter geïnformeerd/gesensibiliseerd zijn, maar ook door de bevolkingstoename, de (rand-) verstedelijking, de fragmentatie van de natuurlijke habitats, de evoluties in het beheer van de natuurlijke ruimten, de wijzigingen in de recreatieve gewoonten van de bevolking (buitenactiviteiten, reizen, ...), de grotere tekendichtheid en/of de klimaatveranderingWijst op trage variaties van de klimaatskenmerken mettertijd, op een welbepaalde plaats : opwarming of afkoeling. Sommige vormen van luchtvervuiling, veroorzaakt door menselijke activiteiten, zijn een bedreiging voor het klimaat in de zin dat er een globale opwarming zou kunnen ontstaan. Dit verschijnsel kan belangrijke schade veroorzaken: stijging van de zeeniveaus, verergering van de uiterste klimaatsverschijnselen (droogtes, overstromingen, wervelstormen, enz.), destabilisatie van de bossen, bedreiging voor de zoetwatervoorraden, moeilijkheden voor de landbouw, woestijnvorming, vermindering van de biodiversiteit, verspreiding van tropische ziekten, enz. (Vanthomme et al. 2012; Heyman et al., 2010; Hofhuis et al., 2010; Tack et al., 2012a en b).
In België zou er volgens de cijfers van het WIV-ISP globaal genomen geen opmerkelijke tendens naar een stijging van de ziekte zijn (Vanthomme et al., 2012; WIV-ISP, website).
Risico's in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
De parken van Brussel en het Zoniënwoud zijn erg gegeerd voor ontspannende en vrijetijdsactiviteiten. Met de stijgende verstedelijking en de toenemende bevolking neemt die behoefte alleen maar toe. Het zijn dan ook meteen de gebieden waar het risico op een tekenbeet het grootst is. In mindere mate is dit risico ook aanwezig in tuinen, in het bijzonder in de buitenwijken (in zones met een meer verspreide habitat en in de nabijheid van bossen).
Het Zoniënwoud bijvoorbeeld heeft als plek voor recreatieve activiteiten een belangrijke betekenis voor de Brusselse bevolking. De talrijke infrastructuur die men er aantreft, maakt er een uiterst gefragmenteerde plek van. Het gevolg daarvan is de gewijzigde spreiding en verdeling van de soorten, alsook toenemende predatie en parasitisme. Kleine knaagdieren, de geprefereerde gastheren van nimfen, lijken ook meer en veelvuldiger op kleine dan op grote percelen voor te komen. Reeën (gastheren van de volwassen teek) zijn bovendien gesteld op bosranden, waar voedergras en schuilplaatsen elkaar mooi afwisselen. Daardoor kan de talrijkheid van de teken en dus ook het risico op besmetting toenemen met de fragmentatie van het bos (Pfaffle et al., 2013; Tack et al., 2012 a en b, 2013).
De epidemiologische gegevens voor het Brussels Gewest zijn niet voldoende representatief om er een doorgedreven analyse van te maken.
Ook al bestaat er in het Brussels Gewest een risico op blootstelling aan een tekenbeet en om dus te worden besmet, toch hoeft men de groene ruimten niet te mijden: het volstaat de preventietips op te volgen. Er wordt dus aangeraden om bij een activiteit in een risicozone:
- kleren te dragen die licht zijn van kleur en zo veel mogelijk afdekken;
- op de aangegeven wegen te blijven en contact met hoog gras en struiken te mijden. Dit is eveneens het geval voor honden;
- na een activiteit het hele lichaam systematisch te controleren (ook de haren) en de eventuele teek (teken) weg te trekken.
Is er evenwel een vermoeden van een tekenbeet, dan dient men ze goed in het oog te houden en bij symptomen zijn arts te raadplegen.
Nogmaals, een besmette teek geeft de ziekte niet noodzakelijk door en niet alle besmette personen ontwikkelen de ziekte (WIV-ISP, website; ITG, 2014). Na een tekenbeet heeft men ongeveer 1% tot 2% kans om de ziekte te ontwikkelen (WIV-ISP, website).
Geen kruis dus over die fijne vrijetijdsactiviteiten in de groene ruimten, we hoeven ons er alleen maar naar te gedragen!
Om te downloaden
Factsheet
- WIV, 2015. "Zoönosen en vectorOverdraagbare ziekten: Epidemiologische surveillance in België, 2013 en 2014r". 111 paginas.
- BAPCOC. 2015. "Lyme-borreliose (infectie met Borrelia)". 25 paginas
- HEYMAN P., COCHEZ C., HOFHUIS A., VAN DER GIESSEN J., SPRONG H., PORTER S. R., LOSSON B., SAEGERMAN C., DONOSO-MANTKE O., NIEDRIG M., PAPA A., 2010. "A Clear and Present Danger: Tick-borne Diseases in Europe" (enkel in het Engels, .pdf)
- HOFHUIS A., HARMS M.G., VAN DER GIESSEN J.W.B., SPRONG H., NOTERMANS D.W., VAN PELT W. April 2010. "Ziekte van Lyme in Nederland 1994-2009 – Aantal huisartsconsultenten blijft toenemen. Is voorlichting en curatief beleid genoeg?". Infectieziekten Bulletin, Jaar 21 nummer 3, pp. 84-87 (enkel in het Engels)
- KESTEMAN T., ROSSI C., BASTIEN P., BROUILLARD J., AVESANI V., OLIVE N., MARTIN P., DELMEE M., 2010. "Prevalence and genetic heterogeneity of Borrelia burgdorferi sensu lato in Ixodes ticks in Belgium". Acta Clinica Belgica. Volume 65(5), pp. 319-322 (enkel in het Engels)
- MERSCH W., 2014. "Services écosystémiques des forêts - Analyse exploratoire des risques et des bénéfices pour la santé. Application dans 3 sites forestiers belges". Université Catholique de Louvain, Thesis, 75 paginas (enkel in het Frans)
- PFAFFLE M., LITTWIN N., MUDERS S.V., PETNEY T.N., Novembre 2013. "The ecology of tick-borne diseases". International Journal for Parasitology., Volume 43, Issues 12–13, pp. 1059-1077 (enkel in het Engels)
- TACK W., MADDER M., BAETEN L., VANHELLEMONT M., GRUWEZ R., VERHEYEN K., 2012a. "Local habitat and landscape affect Ixodes ricinus tick abundances in forests on poor, sandy soils". Forest Ecology and Management, Volume 265, pp. 30–36 (enkel in het Engels)
- TACK W., MADDER M., BAETEN L., DE FRENNE P., VERHEYEN K., 2012b. "The abundance of Ixodes ricinus ticks depends on tree species composition and shrub cover". Parasitology, Volume 139, nummer 10, pp. 1273-1281 (enkel in het Engels, .pdf)
- TACK W., MADDER M., BAETEN L., VANHELLEMONT M., VERHEYEN K., 2013. "Shrub clearing adversely affects the abundance of Ixodes ricinus ticks". Experimental and Applied Acarology, Volume 60, nummer 3, pp. 411-420 (enkel in het Engels)
- VANTHOMME K., BOSSUYT N., BOFFIN N., VAN CASTEREN V., 2012. "Incidence and management of presumption of Lyme borreliosis in Belgium: recent data from the sentinel network of general practioners". European Journal of Clinical Microbiology & Infectious Diseases, Volume 31, pp. 2385-2390 (enkel in het Engels)